Een kritisch antwoord op Hans Jansen.
Door Abdul-Jabbar van de Ven
In 2008 bracht Uitgeverij van Praag een boek uit, waarin Arabist Hans Jansen 250 vragen over de Islaam beantwoordt. Dit boek, met de ludieke titel Islam voor varkens, apen, ezels en andere beesten, werd een bestseller die wekenlang in de boeken top-10 stond. “Mooi dat zoveel mensen geïnteresseerd zijn in de Islam”, zou de eerste opmerking van de moslim zijn. Wie Hans Jansen echter beter kent, weet dat dit een schrijver is met dubieuze contacten, die het om politieke doeleinden niet altijd even nauw neemt met de waarheid. Tijd dus voor een kritische blik naar deze bestseller, die als informatiebron voor heel wat lezers heeft gediend.
Het frappante aan Varkens, apen en ezels is dat het vlak uitkwam na mijn gebundelde briefwisseling met deze zelfde man, onder de naam Bombrieven. Ook al ging Hans Jansen in Bombrieven herhaaldelijk hard onderuit, toch verkondigde hij hardnekkig gewoon weer dezelfde argumenten in dit nieuwe boek van hem, alsof er niets was gebeurd. Bombrieven werd nauwelijks verkocht, Varkens, apen en ezels werd zoals gezegd een bestseller. En dus zijn er veel meer mensen die nooit een wederwoord hebben gehoord op de zeer wankele beweringen die Hans Jansen om de haverklap doet over de Islam in de media en in zijn boeken. Weet het Nederlandse volk veel… Zij lijken alles klakkeloos te accepteren zolang het van een professor en Arabist komt.
Ja, Hans Jansen heeft al veel boeken over islamitische onderwerpen geschreven, maar dat betekent nog niet dat hij daarmee een autoriteit is geworden, net zomin als dat een kwakzalver een medisch specialist wordt na het uitvoeren van 25 mislukte operaties. Maar weet het Nederlandse volk veel… Zij die het wel weten zijn zijn collega’s in de wetenschap, en juist door hen worden de werken van Hans Jansen alles behalve serieus genomen. Hoogleraar Martin van Bruinessen van het “Instituut voor de Studie van de Islam in de Moderne Wereld” (ISIM) te Leiden noemde het boek Islam voor varkens, apen, ezels en andere beesten “onwetenschappelijk” en “misleidend”. [Zie het nieuwsbericht van 24 april 2008 van de Wereldomroep: “Hans Jansen wekt irritatie bij collega islamologen”, terug te vinden op de volgende link: http://www.rnw.nl/nederlands/article/hans-jansen-wekt-irritatie-bij-collega-islamologen#comment-29914 (de link is niet meer actief).]
Islamoloog Dick Douwes, hoogleraar aan de universiteit van Rotterdam, valt hem bij: “Jansen gedraagt zich niet als een wetenschapper maar als een schriftgeleerde, een ayatollah die vindt dat hij anderen kan vertellen hoe je de Koran moet uitleggen.”
Mijn eigen oud-leraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen, de internationaal gerespecteerde islamoloog Harald Motzki, noemde één van Jansen’s andere boeken, De Historische Mohammed, “vrij problematisch”. Dit zei hij tijdens een persoonlijk gesprek met mij, dus dat moet u maar van me aannemen.
Dit zijn mensen die doorgaans wél weten waar ze over spreken. Maar in tegenstelling tot Jansen’s boeken, zijn hun werken doorgaans niet te vinden tussen de tijdschriften en het kauwgom op uw plaatselijke treinstation. En dus blijft het slechts de wetenschappelijke elite die weet dat Jansen er nogal op raak kletst in al zijn populaire geschriften en media-optredens.
Na dit alles gezegd te hebben; laten we nu eens inhoudelijk gaan kijken naar enkele van zijn opmerkingen in het boek dat we hier nu bespreken: Islam voor varkens, apen, ezels en andere beesten. Een titel die al op de achterkaft verklaard wordt met de woorden: “Niet-moslims worden in de Koran zonder pardon als beesten aangeduid.”
Ook in zijn voorwoord wenst Hans Jansen deze titel toe te lichten, en schrijft: “De titel van dit boekje is afgeleid van benamingen die de Koran gebruikt voor ongelovigen en joden. Het gaat om soerah (hoofdstuk) 2:65, 5:60, 7:166, 8:55 en 74:50.”
Laten we eens kijken naar de inhoud en context van deze 5 aayaat die meneer Jansen hier opsomt als bewijs.
De weergave van de betekenis van aayah 2:65 luidt in het Nederlands als volgt: “En voorzeker, jullie kennen degenen die in overtreding waren onder jullie (volk) betreffende de sabbat. Wij zeiden immers tot hen: ‘Wees verachte apen.’”
Het valt meteen op dat er in deze aayah over een bepaalde groep mensen, en in de verleden tijd wordt gesproken. De “jullie” in deze aayah slaat op de joden van Medinah, aan wie deze Woorden waren gericht. Daarna zien we dat er wordt verwezen naar een groep joden die hen vooraf ging, die in overtreding waren betreffende de sabbat. Het gaat hier dus om een specifieke groep joden in het verre verleden, die werden gestraft door Allah vanwege hun hardnekkige ongehoorzaamheid, als waarschuwing voor de anderen. Dit blijkt ook uit de aayah die op deze aayah volgt: “Zo maakten Wij deze (bestraffing) tot een waarschuwing voor die tijd en de tijd die daarop volgde, en een vermaning voor de godvrezenden.”
Wie meer dan alleen 1 aayah leest, zal elders in de Qor-aan meer informatie vinden over dit voorval. Zo lezen we in soerah al-A’raaf (7:163): “En vraag hen over de stad die dicht bij de zee lag, toen zij de sabbat overtraden, toen hun vissen voor hen boven water verschenen op hun sabbat, terwijl zij op andere dagen dan de sabbat niet verschenen. Zo beproefden Wij hen wegens de zware zonden die zij plachten te begaan.”
Hier wordt dus nog meer duidelijk dat het om een bepaalde groep in het verleden ging; de inwoners van een stad die dicht bij de zee lag.
Volgens de vroege, gezaghebbende schriftgeleerden Ibn ‘Abbaas, ‘Ikrimah, Moedjaahid, as-Soeddie en Qataadah, slaan deze verwijzingen dan ook op de vroegere inwoners van Aylah, een oude naam voor het Jordaanse ‘Aqabah, aan de Rode Zee. En al zou het slaan op een andere plaats, dan nog blijkt duidelijk uit de aayah dat het slechts om een bepaalde groep van onder de joden gaat, in een bepaalde stad. Dit is een voorval dat ook bij de joden van Medinah bekend was, zoals staat in de aayaat: “En voorzeker, jullie kennen degenen…” en: “en vraag hen over de stad…”.
Bovendien slaat de verwijzing naar apen in de door Jansen aangehaalde aayah (2:65) op een straf van Allah. Hij veranderde hen in apen als straf, iets dat makkelijker is dan apen te scheppen uit niets, al is voor Allah alles makkelijk. Hoe het ook zij: we zien hier duidelijk dat de aayah slechts de constatering bevat van de uitkomst van een straf die bepaalde inwoners van een bepaalde stad in een bepaalde tijd overkwam. Dat is dus heel wat anders dan de uiterst selectieve bewering van Hans Jansen dat de aayah joden aan zou duiden als “apen”.
De volgende twee ayaat die Hans Jansen aanhaalt als “bewijs”, te weten 5:60 en 7:166 slaan ook alle twee op deze zelfde historische gebeurtenis in deze zelfde stad, en kunnen dus niet als argument in zijn betoog worden aangevoerd.
Wat blijft er over? Aayah 8:55 en 74:50. De eerste aayah kan in het Nederlands ongeveer als volgt worden vertaald: “Voorwaar, de slechtste schepselen bij Allah zijn degenen die ongelovig zijn, omdat zij niet geloven.”
Nu haalt Hans Jansen deze aayah aan als bewijs voor de titel van zijn boek, en als bewering dat de Qor-aan ongelovigen “beesten” zou noemen. Wie niet goed thuis is in het Arabisch, zal niet meteen begrijpen waarom hij bovenstaande aayah hiervoor aanhaalt. Er komen immers helemaal geen “beesten” aan bod. De fout die Hans Jansen echter maakt, is dat hij het Arabische woord ad-dawwaab vertaalt met “beesten”. Dit zou in bepaalde contexten inderdaad een goede vertaling kunnen zijn. Ad-Dawwaab slaat echter op ieder levend wezen dat op de aarde rondloopt, en kan zeker ook slaan op mensen. Het komt van het werkwoord dabba, dat zoveel betekent als “sloffen”, “kruipen”, of “zich langzaam voortbewegen”. Zo is het heel goed mogelijk in het Arabisch om te zeggen: “Dabba ash-shaykhoe“, wat betekent: “De oude man slofte langzaam.” Geen enkele Arabier zou dit interpreteren als: “De oude man liep als een beest.” Het gezaghebbende, klassieke Arabische woordenboek Lisaan-oel-‘Arab geeft nog meer voorbeelden van dezelfde stam die slaan op mensen, en vermeldt daarna: “En alles dat rondloopt op aarde is een daabbah.” Voor alle duidelijkheid: daabbah is het enkelvoud van ad-dawwaab waar Hans Jansen naar verwijst, en wat hij zeer selectief vertaalt als “beesten”. Deze selectieve keuze van Hans Jansen wordt nog duidelijker wanneer we er een andere aayah uit de Qor-aan bij nemen uit soerah an-Noer (24:45), waarin we lezen: “En Allah schiep ieder levend wezen uit water; onder hen zijn er die zich op hun buiken voortbewegen en onder hen zijn er die op twee (voeten) lopen en onder hen zijn er die op vier (poten) lopen. Allah schept wat Hij wil. Voorwaar, Allah is Almachtig over alle zaken.”
Het woord dat hierboven vertaald is met “levend wezen”, is in het oorspronkelijke Arabisch daabbah. Op welke schepselen slaan de woorden “en onder hen zijn er die op twee (voeten) lopen…”? Op paarden die op hun achterpoten hinkelen? Nee, dit slaat met name op de mens, zoals bijvoorbeeld de vooraanstaande schriftgeleerde ‘Abdoer-Rah’maan ibn Naasir as-Sa’die zegt in zijn tafsier (Qor-aan-uitleg), evenals imaam al-Baghawie en as-Soeyoetie in hun tafsiers, om maar eens wat voorbeelden te geven. En deze grote geleerden waren vast beter thuis in de Arabische taal en de Qor-aan dan Hanske Jansen uit Amsterdam.
Conclusie: het woord ad-dawwaab uit aayah 8:55 klakkeloos met “beesten” vertalen is een erg selectieve vertaling, omdat het immers ook kan slaan op mensen.
Wat blijft er over van het “bewijs” van Hans Jansen voor zijn stelling dat ongelovigen massaal worden uitgescholden in de Qor-aan? Aayah 74:50. Daarin staat: “Alsof zij opgeschrikte ezels zijn.”
Deze woorden zijn alleen te begrijpen wanneer we ook de aayaat ervoor en erna lezen. Dan wordt duidelijk dat er wordt gesproken over de misdadigers, die hun gebeden niet verrichtten, de armen niet voedden, gewoon waren ijdele gesprekken te voeren en de Dag des Oordeels loochenden, alsof zij zijn als opgeschrikte ezels, die vluchten voor een leeuw. In andere woorden: zij vluchten weg van de boodschap van de profeet Mohammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) als wilde ezels die vluchten voor een leeuw. Nergens staat hier dat zij letterlijk ezels zijn. Het is beeldspraak, wat ook overduidelijk blijkt uit de woorden: “ka annahoem“, wat te vertalen is met: “alsof zij…” De bewering van Hans Jansen dat ongelovigen hiermee letterlijk ezels worden genoemd, is te vergelijken met iemand die het verwijt krijgt dat hij boeren met dieren vergelijkt wanneer hij zegt dat “boeren werken als paarden”. En zo bedoel je ook niet dat je schoonmoeder op een lijk lijkt, wanneer je zegt dat ze zich dood schrok. Et cetera.
Van de tekst op de achterkaft van het boek: “Niet-moslims worden in de Koran zonder pardon als beesten aangeduid”, en van Jansen’s voorwoord: “De titel van dit boekje is afgeleid van benamingen die de Koran gebruikt voor ongelovigen en joden. Het gaat om soera 2:65, 5:60, 7:166, 8:55 en 74:50″, blijft bij nader inzien dus geen spaander heel, en dan hebben we het alleen nog maar gehad over de inleiding van zijn boekje. De 199 overige pagina’s van Jansen’s geneuzel zijn van dezelfde, belabberde kwaliteit, en ook hier gaat hij net zo selectief en onwetenschappelijk te werk als in zijn inleiding.
Het is niet mijn intentie om hier een heel boekwerk van te maken, en wens dit artikel beknopt en overzichtelijk te houden. Wie uitgebreidere antwoorden wenst te horen op veel van Jansen’s andere ongefundeerde uitspraken, raad ik aan het boek Bombrieven te lezen, waarin een correspondentie tussen mij en deze man 225 pagina’s lang doorgaat.
Maar aangezien ik de gemiddelde Hans Jansen-fan niet het plezier van de bewering wil gunnen dat ik niet verder ben gekomen dan de titel van Islam voor varkens…, zonder in te gaan op de inhoud, zal ik hier toch nog maar ingaan op 2 belangrijke beweringen uit zijn boek. Eenieder moet daarna zijn onzin maar vermenigvuldigen met 125, en zie daar zijn boekje. Hier slechts 2 voorbeelden:
In zijn antwoorden op vraag 8 en 9, stelt Hans Jansen dat de huidige tekst van de Qor-aan eigenlijk maar van twijfelachtige aard is, aangezien de oudste manuscripten niet erg oud zouden zijn (p. 16), en aangezien niemand zou weten wie de soewar (hoofdstukken) in de Qor-aan in hun huidige volgorde heeft gezet (p. 18). Aldus Jansen. Pardon, professor doktor Jansen. Weet de gemiddelde Nederlandse lezer veel… dat Hans Jansen hier glashard zit te liegen. Of niet erg onderlegd is in hetgeen waar hij over schrijft.
Wetenschappers hebben vele manuscripten van de Qor-aan gevonden die dateren uit de eerste helft van de eerste eeuw van de islamitische jaartelling. Zo bevindt zich in al-Azhar in Cairo een kopie die gedateerd is tussen het jaar 25 tot 31 van de islamitische jaartelling. De profeet (vrede zij met hem) overleed in het 11de jaar, dus is dit manuscript slechts 14 tot 20 jaar na zijn dood geschreven, in een tijd waarin nog erg veel van zijn naaste metgezellen in leven waren. Mensen die de profeet hebben horen spreken met hun eigen oren, en hem hebben gezien met hun eigen ogen. Hoeveel dichter wil meneer Jansen bij de bron zitten?
En zo bevinden zich nog talrijke andere manuscripten van de Qor-aan uit de eerste eeuw van de islamitische jaartelling in onder meer Istanbul, Tashkent (Oezbekistan), Rampur (India), Najaf (Irak), Mashhad (Iran), in The British Museum in Londen, en de Bibliotheque Nationale de France, in Parijs. [Zie voor een completere lijst: K. ‘Awwad, Aqdam al-Makhtoetaat al-‘Arabiyyah fi Maktabaat al-‘Aalam, pag. 31-59.] Dat terwijl Hans Jansen de lezer wil laten geloven dat er absoluut geen oude manuscripten bestaan.
En dan Jansen’s absurde bewering dat “niemand” zou weten wie de soewar in de Qor-aan in hun huidige volgorde heeft gezet… Alsof een duistere schrijver ergens in een grot op een dag besloot de soewar van de Qor-aan in de volgorde te plaatsen waarin ze nu staan, waarna dit plots zonder slag of stoot door de hele moslimgemeenschap wereldwijd werd overgenomen…
Het is hier allereerst niet onbelangrijk te melden dat de Qor-aan een Boek is dat vanaf het begin veelvuldig uit het hoofd werd geleerd door velen, en dagelijks werd gereciteerd door imams in moskeeën, door individuen in hun huizen en door leraren in madrassa’s. Zo is het bijvoorbeeld een vast gebruik in de gehele moslimwereld om gedurende de vastenmaand Ramadan in de moskee iedere dag gezamenlijk 1/30 van de Qor-aan te lezen, om zo in een maand tijd de hele Qor-aan uit te hebben. En of men nu op Sumatra is, in Marokko, in Engeland, Turkije of Senegal; het gebeurt overal in het oorspronkelijke Arabisch, waardoor men overal precies dezelfde woorden uitspreekt. Als er iemand zou zijn die deze woorden op een dag zou veranderen, al was het door de volgorde van de soewar op eigen houtje aan te passen, dan zou dit direct worden opgemerkt door duizenden, en zou dit zonder twijfel tot een opstand leiden. Als de ordening van de soewar pas in latere tijden had plaatsgevonden, dan zou men dus een hoop exemplaren moeten kunnen tonen van vóór die tijd, die daar van afwijken. Maar deze bestaan niet. En wanneer zo’n ordening van de soewar later zou zijn gebeurd, in een bepaald land, dan zou men toch mogen aannemen dat er een hoop exemplaren van de Qor-aan zouden bestaan uit andere landen die stuk voor stuk niet die ordening kenden. Maar deze bestaan niet. Of je nu een exemplaar hebt uit Senegal, Maleisië, Tadjikistan of Albanië, van 50 jaar oud, 100 jaar, 200 jaar of 300 jaar; zij zullen allemaal dezelfde volgorde van de soewar tonen, van de eerste soerah tot aan de laatste. (Zie het artikel De verzameling van de Koran.)
Ja, er zijn enkele manuscripten bekend uit de 17de en 18de eeuw, waarin de volgorde van de soewar wel verschilt van de heersende volgorde. Het gaat hierbij echter om persoonlijke aantekeningen, die in alle gevallen bij lange na niet compleet zijn. Zij bevatten vaak maar 5 of 6 soewar, terwijl de gehele Qor-aan er 114 bevat. Het gaat hier dan ook om persoonlijke aantekeningen die mensen meenamen op reis, om deze bijvoorbeeld te memoriseren, net zoals dat een professor niet al zijn boeken meeneemt, maar alleen de kopieën van de hoofdstukken die op dat moment relevant voor hem zijn.
Met de huidige drukkunst zijn de boeken compacter geworden, maar toen mensen nog met de hand schreven, schreven zij veel minder woorden per pagina, waardoor er veel meer pagina’s nodig waren. Hierdoor werden boeken veel dikker en zwaarder dan de huidige gedrukte versies, om nog maar te zwijgen over het feit dat perkament zwaarder is dan papier. Het was geen vreemd verschijnsel een Qor-aan met wat grotere letters te zien, die dikker was dan een meter! Het is dan ook niet vreemd dat mensen niet de hele Qor-aan met zich meedroegen, maar vaak gebruik maakten van deze persoonlijke aantekeningen. Bovendien stammen de gevonden aantekeningen waarin de volgorde van de soewar verschilt, pas uit een tijd waarin de Qor-aan al eeuwenlang werd gedoceerd en gereciteerd in de volgorde zoals we die nu kennen.
We mogen dus zonder twijfel aannemen dat de huidige ordening van de soewar niet in latere tijden pas is doorgevoerd. Dat hadden de moslims nooit toegestaan, en een dergelijke gebeurtenis is ook nooit opgetekend door enige islamitische historicus, terwijl ze toch wel duizenden pagina’s over allerlei andere ontwikkelingen nauwkeurig hebben bijgehouden. Zouden zij zo’n ingrijpende en essentiële gebeurtenis dan over het hoofd zien?
Dit alles geeft natuurlijk nog geen antwoord op de vraag wie dan verantwoordelijk was voor deze ordening, maar toont ons wel aan dat dit iemand in de beginperiode moet zijn geweest, van wie de moslims dit in grote getalen tolereerden, en op wiens ordening alle latere exemplaren zijn gebaseerd.
En dit komt overeen met de overleveringen die we kennen over de ordening van de soewar. Hans Jansen wil u anders laten geloven, maar in de islamitische bronwerken bestaan er wel degelijk historische verslagen over het ordenen van de soewar. Meneer Jansen zal deze waarschijnlijk niet accepteren, puur om het feit dat deze verslagen van moslims komen, maar zo zit nu eenmaal de geschiedenis in elkaar: history is his story. Met als verschil dat de betrouwbaarheid van de overleveraars van verslagen in de Islaam uiterst kritisch getoetst is. Stond iemand bijvoorbeeld bekend als een notoire leugenaar of een persoon met een zwak geheugen, dan werden zijn overleveringen niet geaccepteerd. En zo zijn er meer criteria waar de overleveraars aan moesten voldoen wanneer ze wat beweerden over de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem).
Het valt ons wel op dat Hans Jansen maar al te graag islamitische overleveringen aanhaalt wanneer hij daaruit ogenschijnlijk negatieve dingen kan halen, zelfs al komt dit vaak uit onbetrouwbare bronnen. Maar aan de andere kant negeert hij overleveringen uit betrouwbare bronnen en trekt hij deze in twijfel, zodra die in het voordeel spreken van de Islam en de moslims. Zoals in dit geval.
Er zijn in de islamitische overleveringen vele aanwijzingen te vinden voor het feit dat de ordening van de soewar in de Qor-aan gedirigeerd zijn door de profeet Mohammed zelf (salallaahoe ‘alayhie wa sellem), en dat hij deze volgorde onderwees aan zijn metgezellen. Zo is er een betrouwbare overlevering bekend die vermeldt dat de profeet tijdens het vrijdaggebed soms de 62ste soerah reciteerde in de eerste rak’ah, en de 63ste soerah in de tweede rak’ah. In andere gevallen reciteerde hij soerah 87 in de eerste rak’ah, en soerah 88 in de tweede. Wanneer hij voorging in het ‘ied-gebed, reciteerde hij de 50ste soerah in de eerste rak’ah, en de 54ste soerah in de tweede rak’ah. Tijdens het witr-gebed reciteerde hij de 87ste soerah in de eerste rak’ah, soerah 109 in de tweede rak’ah, en soerah 112 in de 3de rak’ah. En soms voegde hij soerah 113 en 114 hier aan toe. Dit zijn slechts enkele voorbeelden uit de praktijk dat hij een volgorde aanhield wanneer het aankwam op de soewar. Een volgorde die ook door zijn metgezellen werd aangehouden.
Zo is overgeleverd dat Hoedzayfah ath-Thaqafie zei: “Ik vroeg aan de metgezellen: ‘Hoe delen jullie de Qor-aan in?’ Zij antwoordden: ‘Wij breken het in drie soerah‘s, daarna vijf, dan negen, dan elf, dan dertien, en dan de moefassal van (de letter) qaaf tot het einde.” (Overgeleverd door Aboe Daawoed.)
In andere woorden: de metgezellen reciteerden de Qor-aan allemaal in een specifieke volgorde, zodat zij deze elke week uit konden lezen. Deze overlevering laat dus zien dat een ordening van de soewar zelfs tijdens het leven van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) al bekend was bij de metgezellen.
Het is ook niet meer dan logisch en aannemelijk dat de directe discipelen en volgelingen van Mohammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) de volgorde aanhielden die hun geliefde leermeester had gehanteerd en onderwezen tijdens zijn leven. Het bewijs hiervoor is dat toen zijn metgezellen na zijn dood de Qor-aan op schrift stelden om die te verspreiden, niemand van hen bezwaar aantekende tegen de volgorde van de soewar in die kopieën. Zij waren het eens over deze ordening, omdat dit de ordening was die zij hadden geleerd van de profeet zelf.
De kenner zal tegenwerpen dat sommigen van zijn metgezellen exemplaren hadden waarin de volgorde van de soewar wel verschilde van de huidige volgorde, en dit klopt. Het ging hier echter om persoonlijke aantekeningen die niet bedoeld waren om te verspreiden, en die niet compleet waren. Bovendien werden deze aantekeningen opgeschreven tijdens het leven van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem), toen de openbaring nog steeds voortdurend plaatsvond, waardoor het zelfs niet eens mogelijk was de soewar in hun juiste volgorde te plaatsen. De Qor-aan is namelijk niet in chronologische volgorde samengesteld, maar is door de profeet zelf geordend, waardoor een latere openbaring soms tussen een eerdere werd gevoegd. En aldus is de huidige Qor-aan tot stand gekomen.
De kenner zal wellicht ook tegenwerpen dat er enkele vooraanstaande islamitische geleerden zijn geweest, zoals as-Soeyoetie en al-Bayhaqie, die van mening waren dat alle soewar waren geordend door de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem), op soerah at-Tawbah (9) en al-Anfaal (8) na. Zij baseren deze mening echter op een zwakke hadieth, die aldus niet als bewijs kan worden aangevoerd. Maar zelfs deze geleerden waren wel van mening dat de huidige volgorde moet worden aangehouden, omdat de metgezellen van de profeet unanieme overeenstemming hadden bereikt over deze ordening.
De vooraanstaande islamitische geleerde Aboe Bakr al-Anbaarie zei hierover dan ook al meer dan 1100 jaar geleden: “Djibriel (de aartsengel Gabriël) was gewoon de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) in te lichten over de ordening en plaats van de aayaat en soewar (hoofdstukken). Dus de ordening van de soewar is als de ordening van de aayaat en woorden; zij zijn allemaal van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem). Daarom: wie de ordening van een soerah verandert naar een plaats voor of na waar het zou moeten staan, heeft de ordening van de Qor-aan geruïneerd.” (Az-Zarkashie, al-Boerhaan fie ‘Oeloem-il-Qor-aan, deel 1, pag. 251.)
Voor zover mijn commentaar op de vreemde opmerking van Hans Jansen dat “niemand” zou weten wie de soewar in hun huidige volgorde zou hebben geplaatst.
En de leugens van professor Jansen gaan door. Moet ik het hebben over zijn opmerking op pagina 18, dat de eerste gedrukte Qor-aan uit 1834 zou komen? Dat terwijl de moslims in St. Petersburg reeds in 1787 Qor-aans drukten. Dat is wanneer we het hebben over de moderne, beweegbare drukpers. Maar wanneer we de ouderwetse blokdruk meerekenen, dan dienen we zelfs terug te gaan tot de 10de eeuw.
Of moet ik het hebben over zijn opmerking op pagina 64, dat de hadieth-verzamelingen pas in de 9de eeuw van de christelijke jaartelling zouden zijn opgeschreven, dus zo’n 200 jaar na de dood van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem)? Dat terwijl hadieth-verzamelingen al bestonden vanaf de tijd van de profeet zelf, die als basis dienden voor de hadieth-verzamelingen uit de 9de eeuw waar Hans Jansen hier over rept. Het enige wat de latere verzamelaars deden was de eerdere verzamelingen verzamelen en bundelen. Zij schreven dus niet als eersten de hadieth op, zoals meneer Jansen wil laten geloven. Een erg bekende, nog steeds bestaande hadieth-verzameling is bijvoorbeeld die van imaam Maalik ibn Anas, die nog geen 85 jaar na het overlijden van de profeet werd geboren. En ook hij was niet eens de eerste die dit opschreef; het enige dat hij deed was alle kleinere verzamelingen van zijn leraren bundelen, zoals die van Ibn Shihaab az-Zoehrie, die 47 jaar na de dood van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) werd geboren. En dus niet 200 jaar, zoals Hans Jansen beweert.
Het zou een compleet boekwerk worden door op al zijn andere fouten en halve waarheden in te gaan in deze bestseller Islam voor varkens…, maar ik hoop dat het de lezer na deze enkele voorbeelden begint te dagen dat meneer Jansen een kwakzalver is, die zeker niet als betrouwbare bron kan worden gebruikt wanneer het aankomt op informatie over de Islam. Hans Jansen heeft een politieke agenda, waarvoor hij zijn status als Arabist misbruikt. Eenieder die hiervoor meer bewijs wenst te zien, raad ik het boek Bombrieven aan.
En alle lof behoort toe aan Allah, de Heer der wereldbewoners.
Abdul-Jabbar van de Ven.
Relevante artikelen:
De islamitische en christelijke visie aangaande God/Allah
Een antwoord op de leugen over ‘Oemar ibn al-Khattaab en Faatimah