Het is kleine shirk dat daden vruchteloos maakt!!
Vertaald en samengesteld door Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah.
Lees na dit artikel het belangrijke artikel Op zoek naar al ikhlas (oprechtheid).
Imaam Ah’med leverde over dat Mah’moed ibn Labied zei dat de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem – vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) gezegd heeft (Nederlandstalige interpretatie): “Wat ik het meeste vrees voor jullie is de kleine shirk (afgoderij).” Zij zeiden: “Wat is de kleine shirk, o boodschapper van Allah?” Hij zei: “Ar-Riyaa-e (te koop lopen met je daden, indruk proberen te maken op mensen). Allah zal zeggen op de Dag der Opstanding, wanneer de mensen beloond of bestraft worden voor hun daden: ‘Ga naar degene tegenover wie je indruk wilde maken in de wereld en zie of je enige beloning bij hem vindt.’”
Riyaa-e ( الرياء ) beduidt het verrichten van daden van aanbidding om op te vallen, ermee te pronken en indruk proberen te maken, ze verrichten in de hoop dat iemand je opmerkt en interessant vindt, om lofuitingen, faam of enig werelds voordeel te verkrijgen.
Sheikh Ibn ‘Oethaymien (moge Allah hem genadig zijn) zei hierover:
Riyaa-e kan op drie manieren effect hebben op aanbidding (‘ibaadah):
1.) Wanneer het gezien worden door anderen het basismotief voor aanbidding is, zoals degene die bidt zodat mensen hem zien en hem zullen prijzen voor zijn gebed. Dit maakt de daad van aanbidding ongeldig.
2.) Wanneer het een factor is dat zich ontwikkelt tijdens de daad van aanbidding, oftewel, als de aanbidder in eerste instantie oprecht is in zijn intentie (niyyah) jegens Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij), maar vervolgens het idee in hem opkomt om indruk te maken terwijl hij de daad aan het verrichten is. In dit geval is één van de volgende twee scenario’s van toepassing:
i.) Er is geen verband tussen het eerste gedeelte van zijn daad van aanbidding en het laatste gedeelte. In een dergelijk geval is het eerste gedeelte in alle gevallen geldig en het laatste gedeelte is ongeldig. Bijvoorbeeld, iemand heeft honderd euro die hij als liefdadigheid wil uitgeven. Aldus geeft hij vijftig euro weg als een oprechte daad van liefdadigheid. Vervolgens krijgt hij het idee om indruk te maken met de overige vijftig euro. Aldus was de eerste gift een correcte en acceptabele daad van liefdadigheid, maar de tweede was een ongeldige daad van liefdadigheid omdat de oprechtheid gemengd was met een verlangen om indruk te maken.
ii.) Het eerste gedeelte van de daad van aanbidding is verbonden met het laatste gedeelte. In een dergelijk geval is één van de volgende twee scenario’s van toepassing:
a.) Hij onderdrukt het idee om indruk te maken en geeft er niet aan toe. In plaats daarvan verdringt hij het en haat het. Dit heeft geen enkel effect om hem, want de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Allah heeft mijn oemmah (gemeenschap) vergeven wat in hun gedachten opkomt, zolang zij er niet naar handelen of het uitspreken.”
b.) Wanneer hij toegeeft aan het idee om indruk te maken en het niet onderdrukt. In dit geval zal de hele daad van aanbidding ongeldig worden, want het eerste gedeelte is verbonden aan het laatste gedeelte. Bijvoorbeeld, iemand begint met bidden met een oprechte intentie jegens Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke). Vervolgens ontwikkelt in de tweede rak’ah het idee zich om indruk te maken, aldus wordt het hele gebed ongeldig omdat het eerste gedeelte verbonden is met het laatste gedeelte.
3.) Het idee om indruk te maken ontwikkeld zich nadat de daad van aanbidding beëindigd is. Dit beïnvloed de handeling niet, noch maakt het de handeling ongeldig, want het is correct voltooid. Dus als riyaa-e daarna plaatsvindt, dan heeft het geen effect daarop.
Het is geen riyaa-e als iemand blij is dat de mensen te weten komen over zijn aanbidding, want dit gebeurt nadat hij de daad van aanbidding beëindigd heeft.
Het is geen riyaa-e als iemand blij is dat hij een daad van aanbidding verricht heeft, want dat is een teken van zijn geloof. De profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Wie blij is wegens zijn goede daden en verdrietig wegens zijn slechte daden, dat is een gelovige.” De profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) werd hierover gevraagd en hij zei (Nederlandstalige interpretatie): “Dat is de eerste goede tijding van de gelovige.”
(Madjmoe’ Fataawaa al-Shaykh Ibn ‘Oethaymien, 2/29, 30.)
(Lees verder onder de afbeelding. Gebruik de afbeelding voor da’wah.)
We dienen op te merken dat de shaytaan (satan) gespitst is op het laten vallen van een moslim in een van de volgende twee dingen: ofwel om hem een goede daad te laten verrichten om indruk te maken en omwille van zijn reputatie, en niet uit oprechtheid (ikhlaas) jegens Allah de Verhevene, ofwel om hem de goede daad helemaal niet te laten verrichten.
De moslim die oprecht is in zijn intentie zal geen aandacht schenken aan de influisteringen van de shaytaan aangaande zijn daad, of zijn suggestie dat het niet is omwille van Allah de Meest Barmhartige. Hij zal geen aandacht schenken aan de influisteringen van de shaytaan waarmee hij suggereert dat hij de goede daad niet moet verrichten uit angst voor riyaa-e. Het oprechte hart is in dezelfde mate op zijn gemak bij zowel het heimelijk verrichten van goede daden, als wanneer hij ze openlijk verricht.
Sheikh Ibn Baaz (moge Allah hem genadig zijn) werd gevraagd:
Een vrouw vraagt: ik ben zo bang voor riyaa-e dat ik anderen niet kan adviseren of hen vertellen om bepaalde dingen niet te doen, zoals roddelen enzovoort. Ik ben bang dat ik mij daardoor schuldig maak aan riyaa-e en ik ben bang dat mensen zullen denken dat ik indruk probeer te maken. Dus geef ik hen geen enkel advies (nasieh’ah). Ik zeg tegen mijzelf: “Zij zijn onderlegde personen, zij hebben mijn advies niet nodig.” Wat adviseert u mij?
Hij antwoordde:
Dit is één van de vallen van de shaytaan, waarmee hij wil voorkomen dat mensen anderen tot Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) uitnodigen en dat zij oproepen tot het goede en het verwerpelijke verbieden. Tot de manieren waarop hij dit probeert te bewerkstelligen is hen te laten denken dat dit riyaa-e is, of dat mensen zullen denken dat het riyaa-e is. Je dient daar helemaal geen aandacht aan te schenken. Integendeel, je dient juist door te gaan en jouw zusters en broeders in het geloof adviseren als je ziet dat zij tekortschieten in enige verplichting of wanneer zij h’araam (verboden) daden verrichten, zoals roddelen, mensen tegen elkaar opzetten of zich niet bedekken in het bijzijn van mannen.
Wees niet bang voor riyaa-e. Doe het uitsluitend voor Allah de Verhevene, wees oprecht in jouw intentie en ontvang goede tijdingen van goedheid. Negeer de trucjes van de shaytaan. Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) is op de hoogte van wat in jouw hart is, van jouw intentie en van jouw oprechtheid jegens Zijn dienaren. Riyaa-e is ongetwijfeld shirk (een vorm van ongeloof) en niet toegestaan. Maar het is niet toegestaan voor een gelovige man of vrouw om het verrichten van iets dat Allah de Verhevene opgedragen heeft na te laten – zoals het oproepen van anderen naar Hem, of het aanbevelen van wat goed is en het verbieden wat slecht is – uit angst voor riyaa-e, dus zij dienen zich daar bewust van te zijn. Zij dienen te doen wat hen bevolen is, onder mannen en vrouwen, en mannen en vrouwen zijn gelijkwaardig wat dit betreft. Allah de Meest Barmhartige zegt in Zijn Nobele Boek (Nederlandstalige interpretatie): “En de gelovige mannen en de gelovige vrouwen zijn elkaars awliyaa-e (helpers, verdedigers, vrienden), zij bevelen al-ma’roef (het goede) aan en verbieden al-moenkar (het verwerpelijke) en zij onderhouden het gebed en geven az-zakaah (de verplichte liefdadigheid) en zij gehoorzamen Allah en Zijn boodschapper (Moh’ammed). Zij zijn degenen die Allah genade zal schenken. Waarlijk, Allah is Almachtig, Alwijs.” [Soerat at-Tawbah (9), aayah 71.]
(Fataawaa Ibn Baaz, 6/403.)
(Lees verder onder de afbeelding. Gebruik de afbeelding voor da’wah.)
Als iemand na het verrichten van iets goeds zelfbewondering voelt, of vreest dat hij ermee te koop loopt, dan dient hij dat gevoel te onderdrukken en er weerstand tegen te bieden en toevlucht bij Allah de Verhevene te zoeken door te zeggen:
اللهم أني أعوذ بك أن أشرك بك وأنا أعلم ، وأستغفرك لما لا أعلم
“Allaahoemma iennie a’oedzoe bieka an oeshrika bieka wa anaa a’lem, wa astaghfieroeka liemaa laa a’lem (o Allah! Ik zoek bescherming bij U, dat ik bewust iemand associeer naast U, en ik vraag U om vergiffenis voor hetgeen wat ik onbewust doe).” [Als sah’ieh’ (authentiek) geclassificeerd door al-Albaanie in Sah’ieh’ al-Djaami’, 3731. (Zie ook Ah’med 4/403; al-Albaanie, Sah’ieh’ al-Djaami’ as-Saghier 3/233 en Sah’ieh’ at-Targhieb wat-Tarhieb 1/19.)]
Iedereen heeft deze gevoelens, maar men dient zich in te spannen om oprecht jegens Allah de Meest Barmhartige te zijn, Zijn vergeving te zoeken en te weten dat er geen macht noch kracht is behalve bij Allah; zonder de Hulp van Allah is men niet in staat om goede daden te verrichten, dus alle lof is voor Allah, aan het begin en aan het einde.
(Lees verder onder de afbeelding.)
Relevante artikelen:
Op zoek naar al ikhlas (oprechtheid)
De voorwaarden voor acceptabele ‘ibaadah (aanbidding)
De daden worden beoordeeld op basis van de intentie (h’adieth 1 van De veertig ah’aadieth van an-Nawawie)
Monotheïsme – tawh’ied (diverse artikelen over tawh’ied en shirk)