Introductie tot soerah 66: at-Tah’riem (het Verbod)

12 verzen – Medenieyyah

Naar de inhoudsopgave van de 114 soerah introducties.

 

Naam

Dit Medenieyyah hoofdstuk ontleent haar naam aan de woorden lima toeh’arrimoe [waarom verbied jij (voor jezelf)] in het eerste vers. Ook dit is geen titel van het onderwerp, maar de naam die er op duidt dat dit het hoofdstuk is waarin het incident van tah’riem (verbod, verbieden) genoemd is.

 

De periode van openbaring

Overleveringen noemen in verband met het incident van tah’riem – waar in dit hoofdstuk naar verwezen wordt [de profeet ﷺ verbood dingen voor zichzelf die Allah de Meest Verhevene toegestaan voor hem had verklaard] – twee dames die in die tijd behoorden tot de vrouwen van de profeet ﷺ, namelijk Safiyyah en Mariyyah al-Qibtiyyah (moge Allah tevreden over hen beide zijn). De profeet ﷺ huwde de eerstgenoemde (Safiyyah) na de verovering van Khaybar, en Khaybar werd veroverd, zoals unaniem overgeleverd is, in 7 A.H. (629 n.C.). De andere vrouw, Mariyyah al-Qibtiyyah, werd door Moeqawqis, de heerser van Egypte, in 7 A.H. aan de profeet ﷺ geschonken, en met haar had hij een zoon, Ibraahiem (Abraham), in (de maand) Dzoe l-H’idjah 8 A.H.. Deze historische gebeurtenissen bepalen bijna precies dat dit hoofdstuk neergezonden werd in de periode rond 7 of 8 A.H..

 

Thema en onderwerpen

Dit is een zeer belangrijk hoofdstuk waarin licht wordt geworpen op enkele vraagstukken van enorme betekenis aangaande enkele incidenten betreffende de vrouwen van de profeet ﷺ.

Ten eerste, dat de bevoegdheden om de grenzen van het wettige en het onwettige en het toegestane en het verbodene (oftewel h’alaal en h’araam) voor te schrijven volledig toebehoren aan Allah de Alwijze, en er is niets gedelegeerd, zelfs niet aan de profeet van Allah, om maar te zwijgen over enig ander mens. De profeet ﷺ kan in zijn hoedanigheid alleen iets wettig of onwettig verklaren indien hij een inspiratie van Allah de Meest Verhevene ontvangt om dat zo te doen, of die inspiratie nu verwoord ligt in de Koran of aan hem heimelijk meegedeeld is. Maar zelfs de profeet ﷺ is niet het recht gegeven om iets wat door Allah toegestaan (h’alaal) gemaakt is zelf als verboden (h’araam) te verklaren, laat staan een ander mens.

Ten tweede, dat in elke samenleving de positie van een profeet zeer kwetsbaar is. Een klein incident dat een gewone man in zijn leven ondervindt kan wellicht van geen belang zijn. Maar het neemt een wetgevende status aan wanneer het ondervonden wordt door een profeet. Dat is waarom de levens van de profeten onder een zeer nauw toezicht van Allah de Meest Verhevene gebleven zijn, zodat geen van hun handelingen, niet eens de meest onbeduidende, af zou wijken van de goddelijke Wil. Telkens wanneer een dergelijke handeling verricht werd door een profeet, werd het meteen gezuiverd zodat de islamitische wet en de principes daarvan de mensen zouden bereiken in hun absolute zuiverheid; niet alleen middels het goddelijke Boek, maar ook middels het uitmuntende voorbeeld van de profeet ﷺ (de Soennah #1), en zij dienen niets te omvatten wat in tegenstelling kan zijn met de goddelijke Wil.

[#1 Noot van de vertaler: de taalkundige betekenis van het woord soennah (السنة) is ‘een manier, weg, regel, of manier van handelen’. Islamitisch duidt de Soennah op o.a. de woorden, daden en stilzwijgende goedkeuringen van de profeet Mohammed ﷺ. Zie de artikelen in de rubriek De Soennah. – Einde noot.]

Ten derde, en dit vloeit automatisch voort uit het hierboven genoemde punt, dat wanneer de profeet ﷺ getoetst werd op een minder belangrijk punt, dat niet alleen gecorrigeerd werd maar ook opgetekend, het ons een volledige zekerheid geeft dat elke handeling en bevel en instructie die we nu aantreffen in het zuivere (en authentieke) leven van de profeet ﷺ, waarover geen vorm van kritiek of correctie van Allah geregistreerd is, dat zij volledig gebaseerd zijn op de waarheid, in volledige overeenstemming zijn met de goddelijke Wil en we daaruit leiding kunnen putten met volledig vertrouwen en gemoedsrust.

Het vierde aspect dat we van dit betoog leren is dat over de geliefde profeet ﷺ zelf, wiens eerbied en respect door Allah de Almachtige Zelf opgelegd is als een noodzakelijk onderdeel van het geloof van Zijn dienaren. In dit hoofdstuk werd aangegeven dat hij eens tijdens zijn gezegende leven iets onwettig voor zichzelf verklaard had, hoewel het door Allah wettig verklaard was, alleen om zijn vrouwen tevreden te stellen. Wegens hun fouten berispte Allah de Meest Verhevene die vrouwen van de profeet ﷺ, die Hijzelf als ‘moeders van de gelovigen’ verklaard had en waardig om enorm gerespecteerd en geëerd te worden door hen. Vervolgens werd deze terechtwijzing van de profeet ﷺ en de waarschuwing van de vrouwen niet alleen heimelijk verricht, maar ook opgenomen in het Boek (de Koran), dat de volledige oemmah (gemeenschap) voor altijd dient te lezen en reciteren.

[Noot van de vertaler: de oriëntalist Leathner zei: “Soms openbaarde God een openbaring aan Mohammed waarin een strenge berisping zit, zoals de gebeurtenis waarin Mohammed zijn gezicht afwendde van de blinde arme om een rijke man met aanzien te spreken. Daarna heeft Mohammed deze openbaring openbaar gemaakt aan de mensen. Als Mohammed een leugenaar zou zijn, zoals achteloze christenen beweren, zou hij deze openbaring nooit openbaar hebben gemaakt.” (Zie het boek Dien al-Islaam, blz. 132.) – Einde noot.]

Dat dit vermeld werd in het Boek van Allah was duidelijk niet bedoeld om de boodschapper ﷺ en de moeders der gelovigen (moge Allah tevreden over hen zijn) te vernederen in de ogen van de gelovigen, noch kan dit ooit het geval zijn; en het is ook duidelijk dat geen enkele moslim respect voor hen verloren had nadat hij dit hoofdstuk van de Koran gelezen had. Er kan geen enkele andere reden zijn dat Allah de Meest Barmhartige deze zaak in de Koran genoemd heeft, dan dat Hij de gelovigen op de hoogte wilde stellen van de correcte manier van eerbied voor hun vooraanstaande persoonlijkheden. De profeet is een profeet en geen god waardoor hij geen fout zou kunnen begaan. Respect voor de profeet is niet opgelegd omdat hij onfeilbaar is, maar omdat hij een perfecte vertegenwoordiger is van de goddelijke Wil, en Allah de Meest Verhevene heeft het niet toegestaan dat een van zijn fouten onopgemerkt over het hoofd gezien werd. Dit geeft ons de zekerheid dat het nobele toonbeeld van leven, nagelaten door de profeet ﷺ, volledig de Wil van Allah vertegenwoordigt. Zo ook waren de metgezellen en de vrouwen van de profeet ﷺ mensen en geen engelen of supermensen. Zij konden fouten maken. Wat voor rang zij ook bereikten, dit werd alleen mogelijk gemaakt door de leiding die Allah de Alwetende hen geschonken had; en de opleiding die de boodschapper van Allah ﷺ verschafte, vormde hen in de beste rolmodellen. Wat voor respect en eerbied zij ook verdienen, het is alleen op deze basis en niet op de veronderstelling dat zij onfeilbaar waren. Daarom werden de metgezellen en de moeders der gelovigen (moge Allah tevreden over hen allen zijn) gecorrigeerd telkens wanneer zij wegens menselijke zwakte een vergissing begingen. Sommige van hun fouten werden gecorrigeerd door de profeet ﷺ, zoals vermeld is op vele plaatsen in de ah’aadieth (overleveringen). Andere fouten werden genoemd in al-Qor-aan (de Koran) en Allah de Meest Barmhartige was Degene Die hen corrigeerde, zodat moslims geen enkele overdreven veronderstelling aangaande het respect en eerbied jegens hun ouderen en voorbeelden zouden hebben, wat hen zou kunnen verheffen van menselijkheid naar de positie van goden en godinnen. Als men de Koran zorgvuldig bestudeert, dan zal men het ene voorbeeld na het andere hiervan zien. In soerat Aali ‘Imraan werden de metgezellen toegesproken (moge Allah tevreden over hen zijn), in verband met de veldslag bij Oeh’oed, en verteld (Nederlandstalige interpretatie): “En bij Allah! Allah heeft Zijn belofte werkelijk aan jullie vervuld toen jullie hen meedogenloos doodden met Zijn Toestemming (tijdens de veldslag van Oeh’oed); totdat jullie de moed verloren en met elkaar redetwistten over het bevel (van de profeet #2) en jullie waren ongehoorzaam nadat Hij jullie liet zien wat jullie liefhebben. Onder jullie zijn er die het wereldse willen en onder jullie zijn er die het Hiernamaals willen. Vervolgens wendde Hij jullie van hen af om jullie te beproeven. En werkelijk, Hij vergaf jullie en Allah is de Bezitter van gunsten voor de gelovigen.” [Soerat Aali ‘Imraan (3), aayah 152.]

[#2 Noot van de vertaler: het bevel aan de boogschutters: “Handhaaf jullie positie (om een cruciale passage te bewaken), en als jullie zien dat wij hen verslagen hebben, verlaat jullie posities dan niet. Als jullie zien dat zij ons verslagen hebben, haast jullie niet om ons te helpen.” (Overgeleverd door al-Boekhaarie.) (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

In soerat an-Noer werd er tegen de metgezellen gezegd, in verband met de laster tegen ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden over haar zijn) (Nederlandstalige interpretatie): “Waarom hadden de gelovige mannen en de gelovige vrouwen, toen jullie het (de laster) hoorden, geen goede vermoedens over elkaar en gezegd: ‘Dit is duidelijke laster’? #3 … En als de gunst van Allah en Zijn Barmhartigheid er niet waren geweest jegens jullie in deze wereld en het Hiernamaals, dan zou een geweldige kwelling jullie getroffen hebben wegens hetgeen waar jullie mee bezig waren. Toen jullie het (de laster) verspreidden met jullie tongen en met jullie monden zeiden waar jullie geen weet van hadden en jullie het beschouwden als iets onbeduidends, terwijl het bij Allah ernstig is. En waarom zeiden jullie niet, toen jullie het hoorden: ‘Het is niet gepast voor ons om daarover te spreken. Glorieus bent U (o Allah)! Dit is een geweldige leugen’? Allah verbiedt jullie dat jullie ooit terugkeren tot iets vergelijkbaars, indien jullie gelovigen zijn.” [Soerat an-Noer (24), aayah 12-17.]

[#3 Noot van de vertaler: het incident waar hier naar verwezen wordt, dat Allah Zelf als ifk (valse beschuldiging, laster) heeft omschreven, gebeurde na de terugkeer van de expeditie naar Banie al-Moestaliq in het jaar 6 H.. Zie de introductie tot soerat an-Noer (24) (in het boek) voor meer informatie, alsook het artikel Het verhaal van ifk (laster) aangaande ‘Aa-ieshah. – Einde noot.]

In soerat al-Ah’zaab werden de moeders der gelovigen (moge Allah tevreden over hen zijn) als volgt toegesproken (Nederlandstalige interpretatie): “O profeet (Mohammed)! Zeg tegen jouw echtgenotes: ‘Als jullie het wereldse leven en haar versieringen wensen, kom dan, ik zal jullie alimentatie geven en jullie op een fatsoenlijke manier laten gaan (scheiden). En als jullie Allah en Zijn boodschapper en het Huis van het Hiernamaals wensen, Allah heeft waarlijk voor de weldoensters onder jullie een geweldige beloning voorbereid.’” [Soerat al-Ah’zaab (33), aayah 28-29.]

[Noot van de vertaler: tegen de tijd dat deze verzen geopenbaard werden, hadden de moslims de rijke landbouwgronden van Khaybar veroverd en de moslimgemeenschap was welvarender geworden. Maar terwijl het leven van de meeste leden gemakkelijker geworden was, was dit gemak niet terug te vinden in het huishouden van de profeet ﷺ die, zoals voorheen, zichzelf en zijn familie slechts het absolute noodzakelijke toestond om van te leven. Met het oog op de veranderde omstandigheden, was het niet meer dan normaal dat zijn vrouwen verlangden naar een aandeel in de betrekkelijke weelde waar andere moslimvrouwen van konden genieten. Maar als Mohammed ﷺ ingestemd zou hebben met hun eis, zou dat in conflict gekomen zijn met het principe – dat hij door heel zijn leven heen nageleefd had – dat het niveau van leven van Allahs boodschapper en zijn familie (die speciale plichten en verantwoordelijkheden hadden) niet hoger diende te zijn dan die van de armste onder de gelovigen. (The Message of the Qur’aan van Muhammed Asad.) Al zijn vrouwen kozen ervoor om met hem getrouwd te blijven. Zelfs niet-moslims die het leven van de profeet Mohammed ﷺ onbevooroordeeld onderzochten, schrijven over zijn hoogstaande karakter. Zo schreef Washington Irving (een Amerikaans schrijver, biograaf en historicus) in zijn boek Mahomet and His Successors (uit 1850): “Zijn militaire overwinningen zorgden niet voor trots of verwaande glorie, wat wel het geval geweest zou zijn als ze beïnvloed waren door zelfzuchtige doelen. Op het toppunt van zijn macht onderhield hij dezelfde eenvoud betreffende manieren en uiterlijk als in zijn dagen van tegenslag.” – Einde noot.]

In soerat al-Djoemoe’ah werd er over de metgezellen (moge Allah tevreden over hen zijn) gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “En als zij handel of vermaak zien, dan gaan zij erheen en laten jou (o Mohammed) staand achter (op de preekstoel). Zeg: ‘Hetgeen bij Allah is, is beter dan vermaak en handel. En Allah is de Beste der voorzieners.’” [soerat al-Djoemoe’ah (62), aayah 11.]

[Noot van de vertaler: zie de introductie tot soerat al-Djoemoe’ah (62) voor meer informatie over dit incident. Hoewel dit betrekking heeft op een historisch incident, zinspeelt het – in tijdloze zin – op de menselijke zwakheid waar zelfs toegewijde gelovigen niet altijd tegen bestand zijn: namelijk de neiging om religieuze verplichtingen te negeren omwille van een vergankelijk werelds voordeel. (Naar The Message of the Qur’aan van Muhammed Asad.) – Einde noot.]

In soerat al-Moemtah’ienah (60) werd H’aatieb ibn Abie Balta’ah (moge Allah tevreden over hem zijn), een metgezel die meegevochten heeft bij Bedr, berispt omdat hij geheime informatie gezonden had naar de ongelovige Qoeraysh over de invasie van de profeet ﷺ voor de verovering van Mekkah. [Zie de introductie tot soerat al-Moemtah’ienah (60).]

Al deze voorbeelden worden in de Koran zelf aangetroffen, in dezelfde Koran waarin Allah de Meest Verhevene Zelf eer bewezen heeft aan de metgezellen en de moeders der gelovigen (moge Allah tevreden over hen allen zijn) wegens hun enorme verdiensten, en waarin Hij verklaard heeft dat Hij tevreden met hen is, zeggende (Nederlandstalige interpretatie): “…Allah is tevreden over hen en zij zijn tevreden over Hem…” [Soerat at-Tawbah (9), aayah 100.] Het was deze zelfde gematigde en gebalanceerde leerstelling betreffende eerbied en respect jegens de vooraanstaande personen, die de moslims redde van het vallen in de valkuil van het aanbidden van mensen waarin de joden en de christenen gevallen zijn. En ditzelfde zorgde ervoor dat de voorname volgelingen van de Soennah in hun boeken over ah’aadieth (overleveringen), tefsier (uitleg van de Koran) en taariekh (geschiedenis) niet alleen de voortreffelijkheden en enorme verdiensten van de metgezellen en de moeders der gelovigen (moge Allah tevreden over hen zijn) en andere vermaarde personen hebben genoteerd, maar ook niet geaarzeld hebben om de incidenten met betrekking op hun zwakheden, fouten en vergissingen te vermelden. Maar deze geleerden hechtten meer waarde aan de verdiensten en voortreffelijkheden van de vooraanstaande personen, en tevens begrepen zij de grenzen van eerbied beter dan diegenen die tegenwoordig beweren de handhavers van eerbied voor de voorgangers te zijn.

Het vijfde aspect dat expliciet genoemd werd in dit hoofdstuk is dat de religie van Allah absoluut eerlijk en rechtvaardig is. Het biedt elke persoon precies dat wat hij verdient op grond van zijn geloof en daden. Geen verwantschap of relatie met zelfs de meest rechtschapen persoon kan op de een of andere manier van enig nut zijn voor hem, en geen verwantschap of relatie met zelfs de meest slechte en kwaadaardige persoon kan hem op de een of andere manier schaden. In dit verband werden drie soorten vrouwen genoemd als voorbeelden voor voornamelijk de vrouwen van de profeet Mohammed ﷺ.

Een voorbeeld is die van de vrouwen van de profeten Noah en Lot (vrede zij met hen beide), die, als zij geloofd hadden en samengewerkt hadden met hun illustere echtgenoten, dezelfde rang en positie in de moslimgemeenschap bereikt zouden hebben dan die bereikt zijn door de vrouwen van de profeet Mohammed ﷺ. Maar aangezien zij ongelovigen waren, hielp het feit dat zij vrouwen van profeten waren hen niet en vielen zij in het Hellevuur.

Het tweede voorbeeld is die van de vrouw van Fir’awn (de Egyptische farao), die ondanks dat zij de echtgenote was van een enorme vijand van God, geloofde en een pad koos anders dan die van het volk van Fir’awn. Het feit dat zij een echtgenote was van een koppige ongelovige schaadde haar niet, en Allah de Meest Rechtvaardige maakte haar waardig voor het Paradijs.

[Noot van de vertaler: Qataadah zei: “De farao was het meest tiranniek van alle mensen op aarde en het meest ongelovig. Bij Allah! Zijn ongeloof deerde zijn vrouw (Aasiyah) niet, omdat zij haar Heer gehoorzaamde. Dus laat het bekend zijn dat Allah de rechtvaardige Rechter is Die niemand bestraft behalve volgens hun eigen zonden.” (Tefsier Ibn Kethier bij vers 66:11.) – Einde noot.]

Het derde voorbeeld is die van Maryam (Maria, moeder van Jezus), die de hoge rang die zij verwierf bereikte omdat zij de grote beproeving waarmee Allah besloot haar te testen geduldig doorstond. Op Maryam na is geen enkele kuise en rechtschapen vrouw in de wereld ooit zo enorm op de proef gesteld, dat zij, ondanks dat zij ongetrouwd was, op wonderbaarlijke wijze zwanger werd door het Bevel van Allah en geïnformeerd werd wat voor dienstbaarheid haar Heer van haar verlangde. Nadat Maryam (vrede zij met haar) deze beslissing accepteerde en, als een ware gelovige, aanvaarde om alles te ondergaan dat zij onvermijdelijk moest ondergaan om de Wil van Allah te vervullen, verhief Allah haar naar de nobele rang van Sayyidatoe an-nisaa-e fie l-Djennah: “Leidster van de vrouwen in het Paradijs.” (Moesnad Ah’med.)

Bovendien leren we ook een andere waarheid van dit hoofdstuk, namelijk dat onze geliefde profeet ﷺ van Allah de Meest Verhevene niet alleen die kennis ontving die opgetekend is in de Koran, maar hem werd middels openbaring ook informatie gegeven over andere dingen die niet opgetekend werden in de Koran. Het duidelijke bewijs hiervoor is vers drie van dit hoofdstuk. Daarin wordt ons verteld dat de profeet ﷺ een geheim toevertrouwde aan een van zijn vrouwen, die het vervolgens doorvertelde aan een ander. Allah de Alwetende bracht de profeet ﷺ op de hoogte van dit geheim. Vervolgens, nadat de profeet ﷺ zijn vrouw in kwestie gewaarschuwd had voor de vergissing die zij begaan had door het geheim te onthullen, zei zij: “Wie heeft u bericht over deze vergissing van mij?” Hij antwoordde: “Ik ben daarover bericht door Degene Die alles weet en Die Alwetend is omtrent subtiele zaken.” De vraag is nu, waar in de Koran staat het vers waarin Allah gezegd heeft: “O profeet! Het geheim dat jij toevertrouwd hebt aan een van jouw vrouwen is onthuld door haar aan een ander, of aan die-en-die”? Als een dergelijk vers er niet is in de Koran, en die is er klaarblijkelijk niet, dan is dit een duidelijk bewijs voor het feit dat er naast de Koran ook andere openbaring neerdaalde op de profeet ﷺ. Dit weerlegt de bewering van de ontkenners van ah’aadieth (profetische overleveringen), die beweren dat er niets neergezonden werd tot de profeet ﷺ behalve de Koran.

Naar de inhoudsopgave van de 114 soerah introducties.

Bestel dit interessante en leerzame boek in onze islamwinkel. Tevens recommanderen wij het volgende boek: Een Introductie tot de Wetenschappen Betreffende de Qor-aan. Dit waardevolle boek is geschreven door Aboe Ammaar Yaasir Qaadhi en ook vertaald door broeder ‘Abdoellaah Bekx (Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah). Al-h’amdoelillaah.

 

 

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Salamualeykum! Meld je aan voor onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de laatste updates.

DJazaak Allahu ghairan