Introductie tot soerah 63: al-Moenaafiqoen (de Hypocrieten)

11 verzen – Medenieyyah

Naar de inhoudsopgave van de 114 soerah introducties.

 

Naam

Dit Medenieyyah hoofdstuk ontleent haar naam aan de zin idzaa djaa-aka l-moenaafiqoena [wanneer de hypocrieten naar jou komen (o Mohammed)] in vers 63:1. Dit is de naam van het hoofdstuk alsook de titel van het thema, want het bevat een bespreking van het gedrag en de houding van de hypocrieten.

 

De periode van openbaring

Dit hoofdstuk werd, zoals we hieronder zullen uitleggen, ofwel neergezonden tijdens de terugreis van de profeet Mohammed ﷺ na zijn campagne tegen Banoe al-Moestaliq, of onmiddellijk na zijn terugkomst in al-Medienah, en we hebben vastgesteld middels bewijs en onderzoek in de introductie tot soerat an-Noer (24) dat de campagne tegen Banoe al-Moestaliq plaatsgevonden had in Sha’baan 5 A.H.; aldus is de periode van openbaring van dit hoofdstuk vrij exact bepaald.

 

Historische achtergrond

Voordat we het specifieke incident vermelden waarover dit hoofdstuk neergezonden werd, is het noodzakelijk om eerst eens te kijken naar de geschiedenis van de hypocrieten van al-Medienah. Want het incident dat plaatsvond bij deze gelegenheid was geen toevallige gebeurtenis, maar er was een hele reeks aan gebeurtenissen die daar uiteindelijk naar toe leidde.

De stammen van de Aws en de Khazradj (uit al-Medienah) waren ontevreden met hun onderlinge rivaliteiten en burgeroorlogen. Om die reden waren zij vóór de emigratie van de profeet ﷺ naar al-Medienah bijna akkoord gegaan met het leiderschap van één man. Aldus troffen zij voorbereidingen om hem tot hun koning te kronen. Deze man was ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy ibn Saloel, het stamhoofd van de Khazradj. Mohammed ibn Ish’aaq heeft aangegeven dat zijn gezag nooit aangevochten werd onder de mensen van Khazradj, en de Aws en de Khazradj hadden zich hiervoor nog nooit onder één man verenigd. (Ibn Hishaam, vol. II, blz. 234.)

Dit waren de omstandigheden toen de stem van de islam al-Medienah bereikte en de invloedrijke mensen van beide stammen moslims begonnen te worden. Vóór de emigratie, voordat de profeet ﷺ uitgenodigd werd om naar al-Medienah te komen, wilde ‘Abbaas ibn ‘Oebaadah ibn Nadlah Ansaarie deze uitnodiging uitstellen in de hoop dat ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy zich ook zou aansluiten bij de loyaliteitsverklaring en uitnodiging aan de profeet ﷺ, zodat al-Medienah mogelijkerwijs het centrum van de islam zou worden met algemene stemmen. Maar de delegatie die in Mekkah arriveerde om hun loyaliteit kenbaar te maken hechtte geen enkel belang aan het voorstel van ‘Abbaas ibn ‘Oebaadah, en alle leden ervan, bestaande uit 75 mannen van beide stammen, waren bereid de profeet ﷺ ondanks alle gevaren uit te nodigen. (lbn Hishaam, vol. II, blz. 89.) De details van deze gebeurtenis zijn gegeven in de introductie tot soerat al-Anfaal (8).

Vervolgens, nadat de profeet ﷺ in al-Medienah gearriveerd was, was de islam zo diep binnengedrongen in elk huis van de Ansaar (de bewoners van al-Medienah) dat ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy hulpeloos geworden was en geen enkele andere manier zag om zijn leiderschap te redden dan zelf ook moslim te worden. Dus ook hij accepteerde de islam, samen met vele van zijn volgelingen van onder de leiders van beide stammen, hoewel hun harten van binnen brandden van woede. [‘Abdoellaah ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden over hem zijn) heeft gezegd dat ‘Abdoellaah ibn Oebay een sterk gebouwde en aantrekkelijke persoon was met gladde praatjes. Dit gold ook voor de meesten van zijn metgezellen. Zij waren allemaal de edelen van al-Medienah. Als zij zaten in een bijeenkomst van de profeet ﷺ, dan zaten zij op kussens leunend tegen de muur en spraken inschikkelijk en overtuigend. Door hun uiterlijk en manier van spreken vermoedde niemand dat deze eerzame mensen van de stad zo doortrapt en infaam waren. (Tafhim al-Qur’an.)]

Vooral Ibn ‘Oebayy was gevuld met smart, want de profeet ﷺ had hem zijn koningschap ontnomen. Gedurende enkele jaren manifesteerden zijn hypocriete geloof en smart – wegens de beroving van zijn koninkrijk – op verschillende manieren. Aan de ene kant, wanneer de profeet ﷺ op vrijdag de preekstoel besteeg om de preek te geven, ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy stond dan op en zei: “O mensen! De boodschapper van Allah is onder jullie aanwezig, door wie jullie geëerd zijn door Allah. Daarom dienen jullie hem te steunen, en te luisteren naar hetgeen hij zegt, en gehoorzaam hem.” (lbn Hishaam, vol. II, blz. 111.) Aan de andere kant werd zijn hypocrisie dag na dag onthuld en de ware moslims realiseerden zich dat hij en zijn volgelingen enorme wrok koesterden tegen de islam, de profeet ﷺ en de moslims.

De profeet ﷺ liep eens buiten toen ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy hem aansprak met hardvochtige woorden. Toen de profeet ﷺ daarover klaagde bij Sa’d ibn ‘Oebaadah (moge Allah tevreden over hem zijn), zei hij: “O boodschapper van Allah! Wees niet streng tegen hem. Want toen Allah u tot ons zond, waren wij een kroon aan het maken om hem te kronen en, bij God, hij denkt dat u hem zijn koninkrijk ontnomen heeft.” (lbn Hishaam, vol. II, blz. 237-238.)

Na de veldslag bij Bedr, toen de profeet ﷺ de joodse stam Banoe Qaynoeqa’ belegerde nadat zij het verdrag geschonden hadden en zonder aanleiding in opstand waren gekomen [zie de introductie tot soerat al-H’ashr (59) voor meer informatie], nam deze man het voor hen op, greep de profeet ﷺ bij zijn harnas en zei: “Deze zevenhonderd strijders hebben mij geholpen en beschermd tegen elke vijand. Zul jij hen in één ochtend neersabelen!? Bij God, ik zal jou niet met rust laten totdat jij mijn cliënten zult vergeven.” (lbn Hishaam, vol. II, blz. 51-52.)

Tijdens de Veldslag bij Oeh’oed beging deze man openlijk verraad door zich met driehonderd van zijn metgezellen van het slagveld terug te trekken. Men dient te beseffen dat op dit kritieke moment toen hij zo handelde, Qoeraysh naar al-Medienah opgemarcheerd waren met drieduizend strijders en de profeet ﷺ slechts met duizend strijders om hen weerstand te bieden. Deze hypocriet trok zich met driehonderd strijders van deze duizend terug en de profeet ﷺ bleef met slechts zevenhonderd strijders over om de confrontatie met 3000 strijders van de vijand op het slagveld aan te gaan.

De moslims van al-Medienah werden na dit incident zich volledig bewust dat hij zeker een hypocriet (moenaafiq) was, en ook zijn nabije metgezellen werden gezien als zijn partners in hypocrisie (nifaaq). Dit is waarom, toen deze man op de eerste vrijdag na de Veldslag bij Oeh’oed zoals gewoonlijk opstond en een toespraak gaf alvorens de profeet ﷺ zijn preek gaf, de mensen aan zijn kleding trokken en zeiden: “Ga zitten, want jij verdient het niet om dergelijke dingen te zeggen.” Dit was de eerste gelegenheid dat deze man openlijk te schande gemaakt werd in al-Medienah. Daarop was hij zo in woede ontstoken dat hij de moskee verliet en over de hoofden van de mensen heen stapte. Enkele mensen van de Ansaar zeiden bij de deur van de moskee tegen hem: “Wat doe jij nou!? Ga terug en vraag de profeet om te bidden voor vergeving voor jou.” Hij antwoordde vinnig: “Ik wil niet dat hij voor mij bidt voor mijn vergiffenis.” (lbn Hishaam, vol. III, blz. 111.)

Daarna, in 4 A.H., vond de veldslag tegen Banoe an-Nadheer plaats [zie de introductie tot soerat al-H’ashr (59) voor meer informatie]. Bij deze gelegenheid steunden hij en zijn metgezellen de vijanden van de islam nog openlijker. Aan de ene kant troffen de profeet ﷺ en zijn toegewijde metgezellen (moge Allah tevreden over hen zijn) voorbereidingen voor de oorlog tegen hun vijand, de joden. En aan de andere kant stuurden deze hypocrieten geheime berichten naar de joden met de strekking: “Wees standvastig, wij zijn met jullie. Als jullie aangevallen worden, dan zullen wij jullie helpen; en als jullie verdreven worden, dan zullen wij ook met jullie weggaan.” Het geheim van deze intrige werd door Allah Zelf onthuld, zoals in vers 11-17 van soerat al-H’ashr (59) uitgelegd is.

Maar ondanks dat zij zo ontmaskerd waren, toch bleef de profeet ﷺ hen vriendelijk behandelen. Want de groep van hypocrieten was best groot. Verschillende leiders van zowel de Aws en de Khazradj waren zijn aanhangers. Tenminste een derde van de bevolking van al-Medienah bestond uit zijn metgezellen, zoals duidelijk werd tijdens de Veldslag bij Oeh’oed. Onder zulke omstandigheden was het niet verstandig om oorlog te voeren met deze interne vijanden in combinatie met de externe vijanden. De profeet ﷺ bleef hen daarom gedurende lange tijd behandelen volgens hun ogenschijnlijke belijdenis van geloof, ook al was hij ﷺ volledig op de hoogte van hun hypocrisie. Aan de andere kant bezaten deze mensen ook niet de macht noch de moed om openlijk als ongelovigen tegen de gelovigen te vechten, of om zich aan te sluiten bij een aanvaller en de confrontatie met hen op het slagveld aan te gaan. Zij waren ogenschijnlijk een sterke macht, maar inwendig hadden zij de zwakheid die Allah de Meest Verhevene in vers 12-14 van soerat al-H’ashr (59) krachtig beschreven heeft. Daarom dachten zij dat zij alleen welzijn konden bereiken door zich voor te doen als moslims. Zij gingen naar de moskee, verrichtten de gebeden en gaven de zakaat, en zij maakten overdreven aanspraken op het geloof, iets waar ware gelovigen nooit de behoefte aan hebben om dat zo te doen. Zij gaven duizend rechtvaardigingen voor elk van hun hypocriete daden waarmee zij hun landgenoten, de Ansaar (de bewoners van al-Medienah), probeerden te misleiden zodat zij zouden geloven dat zij bij hen hoorden. Door deze boze plannen beschermden zij zichzelf niet alleen tegen de nadelen die vanzelfsprekend konden resulteren indien zij zich van de broederschap met de  Ansaar zouden afsplitsen, maar hierdoor maakten zij ook gebruik van de mogelijkheden om schade te veroorzaken, die zij als leden van de moslimbroederschap tot hun beschikking hadden.

Dit waren de redenen die ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy en gelijkgestemde hypocrieten in staat stelden de profeet ﷺ te vergezellen tijdens zijn campagne tegen Banoe al-Moestaliq, en zij bekokstoofden tegelijkertijd twee schadelijke complotten die de moslimeenheid in stukken uiteen zou kunnen laten vallen. Maar wegens de geweldige training in discipline die de moslims gekregen hadden middels de zuivere leer van de Koran en het gezelschap van de profeet ﷺ, werden beide complotten op tijd verijdeld en de hypocrieten werden in plaats daarvan zelf te schande gemaakt. Een van deze twee was het complot dat genoemd is in soerat an-Noer (24), en de andere werd genoemd in dit hoofdstuk [soerat al-Moenaafiqoen (63)].

Het volgende incident is overgeleverd door al-Boekhaarie, Moeslim, Ah’med, an-Nasaa-ie, at-Tirmidzie, al-Bayhaqie, Tabarie, Ibn Mardoeyah, ‘Abdoel-Razzaaq, Ibn Djarier Tabaarie, Ibn Sa’d en Mohammed ibn Ish’aaq door middel van vele betrouwbare ketens (van overleveraars). In sommige overleveringen wordt de expeditie waarin het plaatsvond niet genoemd, en in anderen wordt het in verband gebracht met de Veldslag van Tabuk. Maar de deskundigen op het gebied van de veldslagen van de profeet ﷺ, alsook de geschiedenis, zijn het er over eens dat dit incident plaatsvond tijdens de campagne tegen Banoe al-Moestaliq. Het volgende lijkt het ware verhaal te zijn wanneer alle overleveringen samen gelezen worden.

Nadat er een einde gemaakt was aan de macht van Banoe al-Moestaliq, moest het islamitische leger halt houden in de nederzetting bij de waterput van al-Moeraysie. Er ontstond opeens een twistgesprek tussen twee mannen die water uit de put wilden halen. De ene was Yah’yaa ibn Mas’oed Ghifaarie, een dienaar van ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden over hem zijn), die de taak toegewezen gekregen had om voor zijn paard te zorgen. De andere was Sinan ibn Wabar al-Djoehaanie, wiens stam een bondgenoot was van de Khazradj. Felle woorden leidden tot een gevecht tussen hen, en Yah’yaa schopte Sinan, wat de Ansaar wegens hun oude Jemenitische traditie als een enorme belediging en schande zagen. Daarop riep Sinan de mannen van de Ansaar (uit al-Medienah) en Yah’yaa de mannen van de emigranten (de moehaadjiroen, uit Mekkah) voor hulp.

Nadat ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy hoorde over de onenigheid, begon hij de mannen van de Aws en de Khazradj (de Ansaar) op te stoken om hun bondgenoot te gaan helpen. Van de andere kant kwamen er ook enkele emigranten aansnellen. Het twistgesprek had tot een gevecht kunnen leiden tussen de Ansaar en de moehaadjiroen, op de plek waar zij zojuist gezamenlijk een vijandelijke stam bevochten hadden en het in hun eigen gebied de kop ingedrukt hadden. Maar toen de profeet ﷺ het kabaal hoorde, ging hij naar hen toe en zei: “Wat is dit voor heidense oproep!? Waarom houden jullie je bezig met zo’n oproep!? Neem er afstand van, want het is iets verachtelijks!” Daarop ontmoetten de voornaamste mannen van de twee kanten elkaar en beëindigden de ruzie. Sinan vergaf Yah’yaa en de vrede keerde weer terug.

[Noot van de vertaler: de profeet Mohammed ﷺ heeft ook gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Degene die ‘asabiyyah (stam/partijgeest) afkondigt, behoort niet tot ons; en degene die vecht omwille van ‘asabiyyah, behoort niet tot ons; en degene die sterft omwille van ‘asabiyyah, behoort niet tot ons.” (Overgeleverd door Aboe Daawoed, op het gezag van Djoebayr ibn Moet’im.) Toen hem gevraagd werd om de betekenis van ‘asabiyyah uit te leggen, antwoordde de profeet ﷺ: “Het betekent het helpen van je eigen mensen in een onrechtvaardige zaak.” (Overgeleverd door Aboe Daawoed, op het gezag van Wathilah ibn al-Asqa’.) – Einde noot.]

Hierna ging iedereen die misnoegd was naar ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy en zij zeiden allemaal tegen hem: “Tot nu toe hadden wij onze hoop op jou gevestigd en jij beschermde ons. Maar nu lijkt het erop dat jij een helper van deze paupers geworden bent tegen ons.” Ibn ‘Oebayy was al tot razernij gebracht, maar deze woorden lieten hem uit zijn vel springen, waarop hij zei: “Dit is wat jullie jullie zelf aangedaan hebben. Jullie hebben deze mensen bescherming geboden in jullie land, en jullie hebben jullie bezittingen verdeeld onder hen; dermate dat zij nu onze rivalen geworden zijn. Niets is meer passend voor ons en de paupers van Qoeraysh (oftewel de metgezellen van Mohammed ﷺ) dan het oude gezegde: ‘Voer jouw hond om het dikker te maken, en het zal jou verslinden.’ Als jullie je bezit niet aan hen geven, dan zullen zij ergens anders naar toe gaan. Bij God, als wij terugkeren naar al-Medienah, zal de meest eervolle de meest verachtelijke daaruit verdrijven (zie vers 63:8).”

Zayd ibn Arqam, een jonge jongen, was op dat moment ook aanwezig bij die bijeenkomst. Hij hoorde dit en vertelde het aan zijn oom, een van de leiders van de Ansaar, die naar de profeet ﷺ ging en hem het hele verhaal vertelde. De profeet ﷺ liet Zayd bij zich komen en vroeg hem wat er gebeurd was, en hij herhaalde elk woord van wat hij gehoord had. De profeet ﷺ zei: “Zayd, misschien ben je ontevreden over Ibn ‘Oebayy, wellicht heb je je vergist in hetgeen je gehoord hebt, mogelijk heb je je verbeeld dat Ibn ‘Oebayy dit zei.” Maar Zayd was zeker van zichzelf en twijfelde niet. Hij zei: “Nee, ik zweer bij God dat ik hem dit en dat heb horen zeggen.” Daarop liet de profeet ﷺ Ibn ‘Oebayy bij zich komen, die kwam en zwoer dat hij zo iets niet gezegd had. De mensen van de Ansaar zeiden ook: “Meneer, een jongen zegt dit, wellicht dat hij zich vergist in hetgeen hij gehoord heeft. Ibn ‘Oebayy is een eerbiedwaardige oudere man en onze leider. Geloof niet wat een jongen over hem zegt.” De oudere mensen van de stam berispten Zayd ook, die ontmoedigd raakte en zich rustig hield. Maar de profeet ﷺ kende Zayd, alsook ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy. Daarom begreep hij maar al te goed wat er werkelijk gebeurd was.

Toen ‘Oemar (moge Allah tevreden over hem zijn) dit te weten kwam, ging hij naar de profeet ﷺ en zei: “Sta mij alstublieft toe om deze hypocriet te doden. Of, indien u het niet passend acht om mij de toestemming te geven (omdat ik tot moehaadjiroen behoor), u kunt tegen Moe’aadz ibn Djabal, of Abbad ibn Bishr, of Sa’d ibn Moe’aadz, of Mohammed ibn Maslamah van onder de Ansaar zeggen om hem te doden.” Maar de profeet ﷺ zei: “Nee, de mensen zullen zeggen dat Mohammed zijn eigen metgezellen doodt.” Daarna beval hij de mensen om zich onmiddellijk op weg te begeven, hoewel het op een tijdstip was waarop de profeet ﷺ gebruikelijk niet reisde. De geforceerde mars duurde dertig uur aan een stuk, waardoor de mensen uitgeput raakten. Vervolgens hield hij halt, en zij vielen meteen in slaap nadat hun lichamen de grond raakten. Hij deed dit om hun gedachten af te leiden van hetgeen gebeurd was bij de waterput van al-Moeraysie. Oesayd ibn Hoedhayr (moge Allah tevreden over hem zijn), een leider van de Ansaar, ontmoette onderweg de profeet ﷺ en zei: “O boodschapper van Allah! U droeg vandaag de mensen op om zich op weg te begeven op een tijdstip dat onaangenaam is om te reizen, iets wat u nog nooit eerder gedaan hebt.” De profeet ﷺ antwoordde: “Heb je niet gehoord wat jouw vriend gezegd heeft?” Toen hij vroeg wie hij bedoelde, antwoordde de profeet ﷺ: “‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy.” Hij vroeg wat hij gezegd had, waarop de profeet ﷺ antwoordde: “Hij verklaarde dat als hij naar al-Medienah teruggekeerd is, dat de eervollen de verachtelijken daaruit zullen verdrijven.” Hij antwoordde: “Bij God, o boodschapper van Allah! U bent de eervolle en hij is de verachtelijke; u zult hem verdrijven wanneer u dat maar wilt.”

Het nieuws verspreidde zich geleidelijk aan onder de soldaten van de Ansaar en het maakte hen woedend op Ibn ‘Oebayy. De mensen adviseerden hem om naar de profeet ﷺ te gaan en hem om zijn vergiffenis te vragen. Maar hij reageerde vinnig: “Jullie hebben aan mij gevraagd om in hem te geloven, en ik geloofde in hem. Jullie hebben mij gevraagd om de zakaat over mijn bezit te betalen, en ik heb de zakaat ook betaald. Het enige wat nu nog overblijft is dat ik moet buigen voor Mohammed.” Dit bracht de gelovige Ansaar nog meer tot razernij en iedereen begon hem woest te berispen en uit te schelden. Toen de karavaan op het punt stond al-Medienah binnen te gaan, ging ‘Abdoellaah, de zoon van ‘Abdoellaah ibn ‘Oebayy, met getrokken zwaard voor zijn vader staan en zei: “Jij hebt gezegd dat wanneer je al-Medienah zou bereiken, dat de eervollen de verachtelijken daaruit zullen verdrijven. Nu zul je te weten komen wie eervol is, jij of Allah en Zijn boodschapper. Bij God, je zult al-Medienah niet binnen gaan voordat de boodschapper van Allah jou toestaat er binnen te gaan.” Daarop schreeuwde Ibn ‘Oebayy: “O mensen van Khazradj! Kijk, mijn eigen zoon belemmert mij om al-Medienah binnen te gaan.” De mensen vertelden dit nieuws tegen de profeet ﷺ, die zei: “Zeg tegen ‘Abdoellaah om zijn vader naar huis te laten gaan.” ‘Abdoellaah zei: “Als dit het bevel van de profeet is, dan mag jij er binnengaan.” De profeet ﷺ zei daarop tegen ‘Oemar: “Wat denk je nu, o ‘Oemar? Als jij hem gedood had op de dag waarop je mijn toestemming gevraagd had om hem te doden, dan zouden veel mensen in angst gezeten hebben. Als ik hen vandaag opdraag om hem te doden, dan zullen zij hem meteen doden.” ‘Oemar antwoordde: “Bij God, ik realiseer me dat er meer wijsheid schuilde achter hetgeen de boodschapper van Allah zei dan achter hetgeen ik gezegd heb.”

Dit waren de omstandigheden waaronder dit hoofdstuk neergezonden werd, hoogstwaarschijnlijk na de terugkeer van de profeet ﷺ naar al-Medienah.

Naar de inhoudsopgave van de 114 soerah introducties.

Bestel dit interessante en leerzame boek in onze islamwinkel. Tevens recommanderen wij het volgende boek: Een Introductie tot de Wetenschappen Betreffende de Qor-aan. Dit waardevolle boek is geschreven door Aboe Ammaar Yaasir Qaadhi en ook vertaald door broeder ‘Abdoellaah Bekx (Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah). Al-h’amdoelillaah.

 

 

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Salamualeykum! Meld je aan voor onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de laatste updates.

DJazaak Allahu ghairan