24 verzen – Medenieyyah
Naar de inhoudsopgave van de 114 soerah introducties.
Naam
Dit Medenieyyah hoofdstuk ontleent haar naam aan de vermelding van het woord al-h’ashr (de verzameling) in vers 59:2, waarmee aangegeven wordt dat dit het hoofdstuk is waarin het woord al-h’ashr voorkomt.
De periode van openbaring
(De verzamelwerken van h’adieth) Sah’ieh’ al-Boekhaarie en Sah’ieh’ Moeslim bevatten een overlevering van Sa’ied ibn Djoebayr, met de strekking: “Toen ik ‘Abdoellaah ibn ‘Abbaas vroeg over soerat al-H’ashr (59), antwoordde hij dat het neergezonden werd betreffende de veldslag tegen (de joodse stam) Banoe an-Nadheer, net zoals soerat al-Anfaal (8) neergezonden werd betreffende de veldslag bij Bedr.” In een andere overlevering van Sa’ied ibn Djoebayr luiden de woorden die van Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden over hem zijn) geciteerd werden als volgt: “Zeg: ‘Het is soerat an-Nadheer.’” Hetzelfde is overgeleverd van Moedjaahid, Qataadah, Zoehrie, Ibn Zayd, Yazied ibn Roeman, Mohammed ibn Ish’aaq en anderen. Zij zijn unaniem van mening dat de volgelingen van het Boek, wier verbanning erin vermeld wordt, verwijst naar Banoe an-Nadheer. Yazied ibn Roeman, Moedjaahid en Mohammed ibn Ish’aaq hebben aangegeven dat dit hele hoofdstuk, vanaf het begin tot het einde, geopenbaard werd aangaande deze veldslag.
Wat betreft de vraag wanneer deze veldslag plaatsvond, imam Zoehrie heeft aangegeven, op gezag van ‘Oerwah ibn Zoebayr, dat het zes maanden na de veldslag bij Bedr plaatsvond (in 2 of 3 A.H. – 623 of 624 n.C.). Maar Ibn Sa’d, Ibn Hishaam en Baladhoerie beschouwen het als een gebeurtenis van (de maand) Rabi’ Awwal 4 A.H., en dit is correct. Want alle overleveringen stemmen overeen dat deze veldslag plaatsvond na het incident van Bi-er Ma’oenah (waarbij zo’n zeventig metgezellen in koelen bloede vermoord werden – moge Allah tevreden over hen zijn), en historisch gezien is het algemeen bekend dat het incident van Bi-er Ma’oenah plaatsvond na de veldslag bij Oeh’oed en niet ervoor.
Historische achtergrond
Om dit hoofdstuk goed te begrijpen is het noodzakelijk om te kijken naar de geschiedenis van de joden van al-Medienah en de Hidjaaz #1. Want zonder dat kan men de werkelijke redenen van de manier waarop de profeet Mohammed ﷺ met hun verschillende stammen omging niet precies begrijpen.
[#1 Noot van de vertaler: Hidjaaz, Hidjaz, Hedjaz, Hedzjaz of Hijaz: een gebied in het westen van het huidige Saoedi-Arabië, waar Mekkah en al-Medienah gesitueerd zijn. – Einde noot.]
Er bestaat helaas geen authentiek historisch verslag van de Arabische joden. Zij hebben geen geschriften nagelaten in de vorm van een boek of schrijftablet dat enig licht kan werpen op hun verleden, noch hebben de joodse historici en schrijvers van de niet-Arabische wereld enige vermelding gemaakt van hen. De reden daarvoor is dat zij zich na hun vestiging op het Arabische schiereiland moesten losmaken van de rest van de joden die hen niet rekenden tot hen. Want zij hadden de Hebreeuwse cultuur en taal opgegeven, zelfs de namen, en zij waren in plaats daarvan gearabiseerd. In de schrijftabletten die opgegraven zijn tijdens archeologisch onderzoek in de Hidjaaz is vóór de eerste eeuw van het christelijk tijdperk geen spoor van de joden te vinden, behalve enkele joodse namen. Daarom is de geschiedenis van de Arabische joden voornamelijk gebaseerd op de mondelinge overleveringen die gangbaar waren onder de Arabieren en waarvan de meesten door de joden zelf verspreid waren.
De joden van de Hidjaaz beweerden dat zij zich in Arabië gevestigd hadden tijdens de laatste fase van het leven van de profeet Mozes (Moesaa – vrede zij met hem). Zij zeiden dat de profeet Mozes (vrede zij met hem) een leger gestuurd had om de Amalekieten te verdrijven uit het land van Yathrib (het huidige al-Medienah #2) en hij zou hen opgedragen hebben om geen enkele ziel van die stam te sparen. Het Israëlitische leger voerde het bevel van de profeet Mozes (vrede zij met hem) uit, maar spaarde het leven van een knappe prins van de Amalekieten koning en keerde met hem terug naar Palestina. Tegen die tijd was de profeet Mozes (vrede zij met hem) overleden. Zijn opvolgers keurden wat het leger gedaan had krachtig af. Want door het sparen van het leven van een Amalekiet waren zij de profeet Mozes (vrede zij met hem) duidelijk ongehoorzaam en hadden zij de Mozaïsche wet overtreden. [Zie voetnoot 64 op bladzijde 193.] Dientengevolge werd het leger verstoten uit de gemeenschap en zij keerden terug naar Yathrib waar zij zich vestigden. (Bron: Kitaab al-Aghaanie, vol. xix, p. 94.) Aldus beweerden de joden dat zij vanaf circa 1200 v.C. in Yathrib leefden. Maar dit heeft in feite geen historische basis en waarschijnlijk hebben de joden dit verhaal verzonnen om de Arabieren te intimideren en te laten geloven dat zij van edel nageslacht waren en de oorspronkelijke bewoners van het land.
[#2 Noot van de vertaler: Yathrib werd na de komst van de profeet Mohammed ﷺ al-Medienah an-Nabawiyyah oftewel ‘stad der profeet’ genoemd, kortweg: al-Medienah, de stad. – Einde noot.]
De tweede joodse emigratie vond, volgens de joden, plaats in 587 v.C., toen Nebukadnezar, de koning van Babylonië, Jeruzalem verwoestte en de joden over de wereld uiteen dreef. De Arabische joden zeiden dat verschillende stammen van hen zich in die tijd vestigden in Wadi al-Qura, Taima en Yathrib. (Bron: al-Baladhuri, Futuh al-Buldan.) Maar ook dit heeft geen historische basis. Ook hierdoor zouden zij wellicht geprobeerd hebben aan te tonen dat zij de oorspronkelijke bewoners waren van het gebied.
Wat echter vastgesteld is, is dat toen de Romeinen de joden in Palestina uitmoordden in 70 n.C., en hen vervolgens in 132 n.C. verdreven uit dat land, vele joodse stammen vluchtten om in de Hidjaaz een toevluchtsoord te vinden. Dit was een gebied dat in het zuiden grensde aan Palestina. Daar vestigden zij zich, waar zij waterbronnen en gewassen aantroffen, en vervolgens bezetten zij geleidelijk aan de vruchtbare gronden door intrige en middels woeker. [Volgens Deuteronomium 23:19-20 mochten zij geen rente nemen van hun broeders, maar wel van de buitenlanders.] In die periode kwamen (de plaatsen) Ailah, Maqna, Tabuk, Taima, Wadi al-Qura, Fadak en Khaiber onder hun controle, en in diezelfde periode kwamen ook (de stammen) Banoe Qoeraydhzah, Banoe an-Nadheer, Banoe Bahdal en Banoe Qaynoeqa’, die Yathrib (al-Medienah) bezetten.
Van de stammen die zich vestigden in Yathrib waren Banoe an-Nadheer en Banoe Qoeraydhzah het meest vooraanstaand, want zij behoorden tot de Cohen of priesterklasse. Zij werden beschouwd als van edele afkomst en zij genoten religieus leiderschap onder hun geloofsgenoten. Toen zij zich vestigden in al-Medienah woonden er ook enkele andere stammen, die zij onderwierpen waarna zij praktisch de eigenaren werden van dit groene en vruchtbare gebied.
Zo’n drie eeuwen later, in 450 of 451 n.C., vond de grote overstroming in Jemen plaats, wat genoemd is in vers 16-17 van soerat Saba-e (34). Als gevolg hiervan werden diverse stammen van de mensen van Saba-e (het volk Sheba) gedwongen om Jemen te verlaten en zich te verspreiden over verschillende delen van Arabië. Aldus ging Banie Ghassan naar Syrië om zich daar te vestigen, Banie Lakhm ging naar Hirah (Irak), Banie Khoezaah tussen Jeddah en Mekkah, en de Aws en de Khazradj vestigden zich in Yathrib. Aangezien Yathrib onder joodse overheersing viel, stonden zij de Aws en de Khazradj in eerste instantie niet toe er vaste voet te krijgen, en de twee Arabische stammen moesten zich vestigen in gebieden die nog niet ontgonnen waren, waar zij nauwelijks genoeg voedsel konden produceren om te overleven. Uiteindelijk ging een van hun leiders naar Syrië om hulp te vragen aan hun Ghassaniden broeders. Hij keerde terug met een leger en maakte een einde aan de dominantie van de joden. Zo waren de Aws en de Khazradj in staat volledige dominantie over Yathrib te verwerven, met als resultaat dat twee van de grote joodse stammen, Banoe an-Nadheer en Banoe Qoeraydhzah, gedwongen werden zich buiten de stad te huisvesten. Aangezien de derde stam, Banoe Qaynoeqa’, niet op vriendschappelijke voet stond met de andere twee stammen, bleef het zoals gewoonlijk in de stad, maar zij moesten bescherming zoeken bij de Khazradj stam. Als tegenmaatregel zochten Banoe an-Nadheer en Banoe Qoeraydhzah bescherming bij de Aws stam, zodat zij in vrede in de buitenwijken van Yathrib konden leven.
Voordat de profeet Mohammed ﷺ in Yathrib arriveerde tot aan zijn emigratie, waren de volgende eigenschappen de voornaamste kenmerken van de joden in de Hidjaaz in het algemeen en in Yathrib in het bijzonder:
1.) Zij waren op het gebied van taal, kleding, beschaving en manier van leven volledig gearabiseerd, zelfs hun namen waren Arabisch geworden. Van de twaalf joodse stammen die zich in de Hidjaaz gevestigd hadden, behield niemand, behalve Banoe Zawra, zijn Hebreeuwse naam. Op enkele verspreide geleerden na sprak niemand Hebreeuws. Zelfs de poëzie van de joodse poëten van de pre-islamitische periode bevatte niets dat het onderscheidde van de poëzie van de Arabische poëten wat betreft taal, ideeën en thema’s. Zij trouwden zelfs onderling met de Arabieren. In feite onderscheidde niets hen van de gewone Arabieren behalve de religie. Ondanks dit hadden zij hun identiteit niet verloren onder de Arabieren en hadden zij hun joodse vooringenomenheid zeer vurig en afgunstig in stand gehouden. Zij hadden oppervlakkig Arabisme aangenomen, want zonder konden zij niet overleven in Arabië.
2.) Vanwege dit Arabisme werden de westerse oriëntalisten misleid te denken dat zij wellicht niet werkelijk Israëlieten waren, maar Arabieren die het judaïsme (jodendom) aangenomen hadden, of dat tenminste de meerderheid van hen bestond uit Arabische joden. Maar er is geen historisch bewijs dat aantoont dat de joden zich ooit bezig gehouden hebben met enige bekeringsactiviteiten in de Hidjaaz, of dat hun rabbijnen de Arabieren uitgenodigd hebben om het judaïsme te omarmen, zoals de christelijke priesters en missionarissen dat gedaan hebben. Integendeel, we zien dat zij trots waren op hun Israëlitische afkomst en raciale vooringenomenheid. Zij noemden de Arabieren heidenen, wat niet betekende analfabeet of ongeschoold, maar primitieve en onbeschaafde mensen. Zij geloofden dat de heidenen geen enkel mensenrecht bezaten; deze waren alleen voorbehouden aan de Israëlieten, en daarom was het voor de Israëlieten toegestaan en goed om hen hun bezit door bedrog afhandig te maken. #3 Op de Arabische leiders na beschouwden zij de gewone Arabieren niet geschikt genoeg om een gelijke status met hen te hebben, zelfs niet als zij het judaïsme aannamen. Er is geen historisch bewijs beschikbaar, noch is er enig bewijs in de Arabische overleveringen, dat een Arabische stam of prominente clan het judaïsme aangenomen zou hebben. Er is echter wel melding gemaakt van enkele individuen die joden geworden waren. De joden echter waren meer geïnteresseerd in hun handel dan in het prediken van hun religie. #4 Dit is waarom het judaïsme niet verspreidde in de Hidjaaz als een religie en geloofsovertuiging, maar alleen als een teken van trots en onderscheiding bleef voor enkele joodse stammen. De joodse rabbijnen hadden echter een bloeiende handel met amuletten en spreuken, toekomstvoorspelling en tovenarij, en daardoor hadden de Arabieren groot ontzag voor hen, wegens hun ‘kennis’ en praktische wijsheid.
[#3 Noot van de vertaler: in de Talmoed staan verschrikkelijke dingen over niet-joden, bijvoorbeeld:
– “De joden worden mensen genoemd, maar niet-joden zijn geen mensen. Het zijn beesten.” (Talmoed: Baba mezia, 114b.)
– Wat een jood steelt van een ongelovige, mag hij houden. (Sanhedrin 57a.)
– “De akum (niet-jood) is als een hond. Ja, de geschriften leren ons aan de hond meer eer te betonen dan aan de niet-jood.” (Ereget Raschi Erod. 22 30.) – Einde noot.]
[#4 Noot van de vertaler: de joden waren begonnen met het dienen van mammon. Mammon is de verpersoonlijking van rijkdom, aldus beduidt ‘mammon dienen’ rijkdom dienen, alleen voor het geld leven. – Einde noot.]
3.) Economisch waren zij veel sterker dan de Arabieren. Aangezien zij geëmigreerd waren vanuit meer ontwikkelde en cultureel geavanceerde landen als Palestina en Syrië, beschikten zij over veel bekwaamheden die onbekend waren voor de Arabieren. Zij onderhielden ook handelsrelaties met andere landen. Vandaar dat zij de handel aangaande het importeren van graan naar Yathrib en het noordelijke deel van de Hidjaaz bemachtigden, alsook het exporteren van gedroogde dadels naar andere landen. De handel in pluimvee en vissen viel ook grotendeels onder hun controle. Ook waren zij gedreven in het weven van stoffen. Zij hadden ook hier en daar wijnwinkels geopend, waar zij wijn verkochten die zij uit Syrië importeerden. Banoe Qaynoeqa’ hield zich over het algemeen bezig met ambachten zoals goudsmid, smid en vatenmaker. De joden maakten buitensporige winsten met al deze activiteiten en handel. Maar hun belangrijkste bezigheid was het uitlenen van geld, waarmee zij de Arabieren van de omliggende gebieden hadden verstrikt. Voornamelijk de leiders en ouderlingen van de Arabische stammen – die een leven van prachtvertoon leidden, opscheppend en pochend op grond van geleend geld – hadden enorme schulden bij hen. Zij leenden geld uit tegen hoge rentetarieven en vervolgens brachten zij rente op rente in rekening, wat men nauwelijks kon aflossen als men er eenmaal in verwikkeld was. Aldus hadden zij de Arabieren economisch uitgekleed, en dit zorgde bij de gewone Arabieren vanzelfsprekend voor een diepgewortelde haat jegens de joden.
4.) Hun handel en economische belangen vereisten dat zij van geen enkele Arabische stam moesten vervreemden door een andere bij te staan, noch moesten zij deelnemen aan hun onderlinge oorlogen. Maar aan de andere kant was het ook in hun belang dat zij de Arabieren niet toestonden om zich te verenigen en hen te laten vechten met elkaar. Want zij wisten dat wanneer de Arabische stammen zich zouden verenigen, zij hen niet langer zouden toestaan hun onroerende goederen, grote tuinen en vruchtbare gronden in bezit te houden, hetgeen zij in bezit hadden gekregen door middel van woekerwinsten en het uitlenen van geld. Verder moest elke stam van hen een bondgenootschap aangaan met de een of andere machtige Arabische stam omwille van hun eigen bescherming, zodat geen andere machtige stam hen zou intimideren middels hun macht. Hierdoor moesten zij niet alleen deelnemen aan de onderlinge veldslagen van de Arabieren, maar moesten zij ook regelmatig ten strijde trekken om de Arabische stam te steunen met wie zij een bondgenootschap waren aangegaan, tegen een andere joodse stam dat een verbond gesloten had met de vijandelijke stam. In Yathrib waren Banoe Qoeraydhzah en Banoe an-Nadheer de bondgenoten van de Aws, en Banoe Qaynoeqa’ van de Khazradj. Deze joodse stammen waren enige tijd voor de emigratie van de profeet Mohammed ﷺ de confrontatie met elkaar aangegaan tot steun van hun respectievelijke bondgenoten in de bloedige oorlog die plaatsvond tussen de Aws en de Khazradj bij Buath.
Dit waren de omstandigheden toen de islam naar Yathrib kwam, en er uiteindelijk een islamitische staat gesticht werd na de komst van de profeet ﷺ. Een van de eerste dingen die hij spoedig na het stichten van deze staat bewerkstelligde was de vereniging van de Aws en de Khazradj en de emigranten (uit Mekkah) in een broederschap. Het tweede was dat hij een verdrag met duidelijke voorwaarden sloot tussen de moslims en de joden, waarin plechtig beloofd werd dat geen van beide partijen inbreuk zou maken op de rechten van de ander, en beiden zouden samenwerken aan een gezamenlijke verdediging tegen de externe vijanden. Nu volgen enkele belangrijke clausules van dit verdrag, die duidelijk aantonen wat de joden en de moslims afgesproken hadden aangaande hun onderlinge betrekking:
“De joden moeten hun onkosten dragen en de moslims hun onkosten. Elk moet de ander helpen tegen eenieder die de mensen van dit document aanvalt. Zij moeten onderling advies en raadpleging zoeken, en loyaliteit is een bescherming tegen verraad. Zij moeten oprecht het goede voor elkaar wensen. Hun betrekkingen zullen bestuurd worden door trouw en erkenning van de rechten van anderen, en niet door zonden en wangedrag. Degenen die onrechtvaardig behandeld worden moeten geholpen worden. De joden moeten met de gelovigen meebetalen zo lang de oorlog voortduurt. Yathrib zal een veilige plaats zijn voor de mensen van dit document. Als er enig geschil of onenigheid ontstaat dat waarschijnlijk een probleem zal veroorzaken, dan dient het verwezen te worden naar God en naar Mohammed de boodschapper van God. Qoeraysh en hun helpers zullen geen bescherming gegeven worden. De contracterende partijen zijn verplicht elkaar te helpen tegen enige aanval op Yathrib; eenieder zal verantwoordelijk zijn voor de verdediging van het gedeelte waartoe hij behoort.” (lbn Hishaam, vol. ii, blz. 147-150.)
Dit was een onbetwistbare en onherroepelijke overeenkomst met voorwaarden waarmee de joden zelf akkoord waren gegaan. Maar niet lang daarna begonnen zij vijandigheid te tonen jegens de profeet van Allah ﷺ en de islam en de moslims, en hun vijandigheid en eigenzinnigheid nam dag na dag toe. Er waren drie belangrijke oorzaken hiervoor:
Ten eerste, zij zagen de profeet ﷺ louter als een leider van zijn volk, die tevreden zou moeten zijn dat hij een politieke overeenkomst met hen gesloten had en die zichzelf alleen zou moeten bekommeren om de wereldse belangen van zijn groep. Maar zij zagen dat hij de mensen uitnodigde tot geloof in Allah en het profeetschap en het Boek (wat ook geloof in hun eigen profeten en geschriften omvatte) en dat hij de mensen aanspoorde om ongehoorzaamheid jegens Allah op te geven en gehoorzaamheid jegens de goddelijke geboden aan te nemen en zich te houden aan de morele wetten van hun eigen profeten. Dit konden zij niet dulden. Zij vreesden dat als deze universele ideologische beweging aan stootkracht zou winnen, dat het hun stugge godsdienstigheid zou ruïneren en hun raciale identiteit zou wegvagen.
Ten tweede, toen zij zagen dat de Aws en de Khazradj (de ansaar – van al-Medienah) en de emigranten (de moehaadjiroen – van Mekkah) in een broederschap verenigd werden en de mensen van de Arabische stammen van de omliggende gebieden, die de islam accepteerden, zich ook aansloten bij deze broederschap van al-Medienah en een religieuze gemeenschap vormden, vreesden zij dat het zelfzuchtige beleid dat zij al eeuwenlang voerden – om onenigheid te zaaien tussen de Arabische stammen ter bevordering van hun eigen welzijn en belangen – niet zou werken in het nieuwe systeem. Daarentegen zouden zij geconfronteerd worden met een verenigd front van de Arabieren tegen wie hun intrige niet zou slagen.
Ten derde, het werk dat de profeet Mohammed ﷺ uitvoerde om de samenleving en beschaving te hervormen, omvatte het beëindigen van al hun onwettige methoden aangaande manieren van zaken doen. Bovendien had hij het nemen en geven van rente als een onrein en onwettig inkomen verklaard. Hierdoor vreesden zij dat als zijn bestuur gevestigd zou worden in Arabië, dat hij rente wettelijk verboden zou verklaren, en dit zagen zij als een economische ramp en einde voor zichzelf. [Zie het artikel Het consumeren van ribaa (rente).]
Wegens deze redenen boden zij weerstand en verzet tegen de profeet ﷺ. Zij aarzelden nooit om enige samenzwering of list aan te wenden om hem te schaden. Zij verspreidden allerlei soorten leugens zodat de mensen hem zouden gaan wantrouwen. Zij veroorzaakten allerlei soorten twijfels, verdenkingen en bange vermoedens in de harten van de nieuwe bekeerlingen, om hen van de islam weg te leiden. Zij wendden valselijk islam voor en werden het vervolgens afvallig zodat het meer en meer misverstanden zou voortbrengen onder de mensen tegen de islam en de profeet ﷺ. Zij zwoeren samen met de hypocrieten om schade te veroorzaken en zij werkten samen met elke groep en stam die vijandig was jegens de islam. Zij zaaiden tweedracht tussen de moslims en deden wat zij konden om hen op te stoken tot onenigheden en ruzies.
Zij hadden voornamelijk de mensen van de Aws en de Khazradj stammen in hun vizier, met wie zij eeuwenlang bondgenoten waren. Zij hadden het in hun bijzijn over de oorlog bij Buath, waardoor zij herinnerd werden aan de vroegere vijandigheden, in de hoop dat zij weer naar het zwaard zouden grijpen en tegen elkaar zouden gaan vechten en hun broederschapband – waar de islam voor gezorgd had – uiteen zou spatten. Zij namen toevlucht tot elke vorm van bedrog om de moslims economisch schade te berokkenen. Telkens wanneer iemand waarmee zij een zakelijke transactie hadden gesloten de islam accepteerde, dan deden zij wat zij konden om hem een financieel verlies te laten lijden. Indien hij hen iets schuldig was, dan vielen zij hem voortdurend lastig door hem herhaaldelijk te verzoeken de schuld af te lossen. En als zij hem iets schuldig waren, dan betaalden zij hem niet en zeiden openlijk dat hij op het moment dat de transactie gesloten was een andere religie aanhing, en omdat hij van religie veranderde, hadden zij niet langer enige verplichting jegens hem. In de uitleg van vers 75 van soerat Aal ‘Imraan (3) zijn in de toelichtingen van Tabarie, Nisaburi, Tabrisie en in Roeh’ al-Ma’aanie verschillende voorbeelden van deze aard aangehaald.
Zij hadden deze vijandige houding jegens het verdrag al vóór de veldslag bij Bedr aangenomen. Maar toen de profeet ﷺ en de moslims tegen Qoeraysh een beslissende overwinning boekten bij Bedr, raakten zij gevuld met zorgen en verdriet, kwaadwilligheid en boosheid. Zij hoopten eigenlijk dat machtig Qoeraysh de moslims een nekslag zou geven in die oorlog. Daarom waren zij al voordat het nieuws over de islamitische overwinning al-Medienah bereikte, begonnen met het verspreiden van het gerucht dat de profeet ﷺ als martelaar gevallen was en dat de moslims verslagen waren, en dat Qoeraysh onder leiding van Aboe Djahl oprukte naar al-Medienah. Maar toen de veldslag in het nadeel van hun hoop en wensen beslist bleek te zijn, werden zij woedend en verdrietig. Ka’b ibn Ashraf, de leider van Banoe an-Nadheer, schreeuwde: “Bij God, als Mohammed deze edelen van Arabië werkelijk gedood heeft, de maag van de aarde is dan beter voor ons dan de rug ervan [oftewel, de dood is voor ons beter dan het leven].” Daarna ging hij naar Mekkah, waar hij door provocerende treurgedichten te schrijven en reciteren de mensen aanzette om wraak te nemen voor de leiders van Qoeraysh die bij Bedr gedood waren. Vervolgens keerde hij terug naar al-Medienah en componeerde lyrische verzen van beledigende aard over moslimvrouwen. Uiteindelijk zond de profeet ﷺ, razend om zijn ondeugd, Mohammed ibn Maslamah Ansaarie in Rabi’ Awwal 3 A.H. om hem te doden. (Ibn Sa’d, Ibn Hishaam, Tabarie.)
Banoe Qaynoeqa’ was de eerste joodse stam die na de veldslag bij Bedr openlijk en gezamenlijk het verdrag verbrak. Zij woonden in een wijk van de stad al-Medienah. Aangezien zij zich bezighielden met ambachten zoals goudsmid, smid en vatenmaker, moesten de mensen van al-Medienah hun werkplaatsen regelmatig bezoeken. Zij waren trots op hun dapperheid en moed. Omdat zij smid van beroep waren, waren zelfs hun kinderen goed bewapend en konden zij terstond 700 strijders optrommelen. Ook waren zij op een arrogante manier bewust dat zij genoten van confederatiebetrekkingen met de Khazradj, en ‘Abdoellaah ibn Oebayy, de leider van de Khazradj (en een leider van de hypocrieten), steunde hen het meest. Na de overwinning bij Bedr werden zij zo getergd, dat zij begonnen met het lastig vallen en treiteren van de moslims, en hun vrouwen in het bijzonder, die hun winkels bezochten. Het was geleidelijk aan zo ver gekomen dat op een dag een moslimvrouw in het openbaar volledig uitgekleed werd in hun bazaar. Dit leidde tot een vechtpartij waarbij een moslim en een jood gedood werden. Daarop bezocht de profeet ﷺ zelf hun wijk, verzamelde hen en drong hen op goed gedrag aan. Maar de reactie van hen was: “O Mohammed! Jij denkt wellicht dat wij zijn zoals Qoeraysh. Zij wisten niet hoe ze moesten vechten, daarom versloeg jij hen. Maar als je met ons de confrontatie aangaat, dan zul je zien hoe mannen vechten.” Dit was met duidelijke woorden een oorlogsverklaring. Aldus belegerde de profeet ﷺ hun wijk tegen het einde van (de maand) Shawwaal (en volgens anderen van Dzoel al-Qie’dah) 2 A.H.. De belegering duurde nauwelijks veertien dagen of zij gaven zich over, en al hun strijdende mannen werden vastgebonden en gevangen genomen. Vervolgens wilde ‘Abdoellaah ibn Oebayy hen helpen en stond er op dat hen genade geschonken moest worden. De profeet ﷺ willigde zijn verzoek in en besloot dat Banoe Qaynoeqa’ van al-Medienah verbannen moest worden en zij hun bezit, wapens en gereedschappen achter moesten laten. (Ibn Sa’d, Ibn Hishaam, Tariekh Tabarie.)
De joden bleven na deze strafmaatregelen (oftewel de verbanning van Banoe Qaynoeqa’ en het doden van Ka’b ibn Ashraf) enige tijd dermate door angst overmand, dat zij het niet aandurfden om enige misdaad te begaan. Maar later, in Shawwaal 3 A.H., rukte Qoeraysh na grootse voorbereidingen op richting al-Medienah om de nederlaag bij Bedr te wreken, en de joden zagen dat de profeet ﷺ met slechts duizend strijders opmarcheerde tegen drieduizend strijders van Qoeraysh; en zelfs zij werden nog eens in de steek gelaten door driehonderd hypocrieten die terugkeerden naar al-Medienah. Aldus schonden zij voor het eerst en openlijk het verdrag door te weigeren de profeet ﷺ te vergezellen bij de verdediging van de stad, hoewel zij dat eigenlijk verplicht waren. Vervolgens werden zij nog meer aangemoedigd toen de moslims tijdens de veldslag bij Oeh’oed tegenslagen ondervonden. Zo zeer dat Banoe an-Nadheer een geheim plan maakte om de profeet ﷺ te vermoorden. Maar het plan faalde voordat men het kon uitvoeren. ‘Amr ibn Oemayyah Damrie zou na het incident van Bi-er Ma’oenah (in Safar 4 A.H.) als wraak per vergissing twee mannen van Banoe Amir vermoord hebben, die in werkelijkheid behoorden tot een stam die geallieerd was met de moslims. Maar ‘Amr had hen verward met mannen van de vijand. Vanwege deze vergissing werd hun bloedgeld verplicht voor de moslims. Aangezien Banoe an-Nadheer ook deel uit maakte van de alliantie met Banoe Amir, ging de profeet ﷺ samen met enkele van zijn metgezellen (moge Allah tevreden over hen zijn) naar hun clan om hun hulp te vragen bij het betalen van het bloedgeld. Zij gingen ogenschijnlijk akkoord om bij te dragen, zoals hij graag wilde. Maar heimelijk beraamden zij een plan dat iemand naar de top van het huis zou gaan waar de profeet ﷺ zou zitten, om vervolgens een grote steen op hem te laten vallen om hem zo te doden. Maar hij werd voordat zij hun plan konden uitvoeren op tijd geïnformeerd, waarna hij opstond en terugkeerde naar al-Medienah.
Nu was er geen reden meer om nog enige concessie te doen aan hen. De profeet Mohammed ﷺ zond meteen het ultimatum naar hen dat zij, aangezien hij op de hoogte was van het verraad jegens hem, al-Medienah binnen tien dagen moesten verlaten. Degene die dan nog in zijn verblijfplaats aanwezig zou zijn, die zou gedood worden. Ondertussen zond ‘Abdoellaah ibn Oebayy hen een boodschap dat hij hen zou bijstaan met tweeduizend man en dat Banoe Qoeraydhzah en Banoe Ghatafaan hen ook te hulp zouden snellen. Dus zij dienden standvastig te blijven en niet te vertrekken. Door deze valse garantie reageerden zij op het ultimatum van de profeet ﷺ door te zeggen dat zij al-Medienah niet zouden verlaten en dat hij mocht doen wat in zijn macht lag. Dientengevolge belegerde de profeet ﷺ hen in Rabi’ Awwal 4 A.H., en na enkele dagen belegering (volgens sommige overleveringen waren dit zes dagen en volgens anderen vijftien dagen) stemden zij in om al-Medienah te verlaten op de voorwaarde dat zij al hun bezit mochten houden dat zij op hun kamelen konden dragen, met uitzondering van wapens. Aldus werd al-Medienah verlost van deze tweede schadelijke stam van joden. Slechts twee mensen van Banoe an-Nadheer werden moslim en bleven achter. De anderen gingen naar Syrië en Khaybar.
Dit is de gebeurtenis die in dit hoofdstuk besproken wordt.
Thema en onderwerpen
Het thema van dit hoofdstuk, zoals dat hierboven besproken is, is een evaluatie van de veldslag tegen Banoe an-Nadheer. Er worden vier zaken besproken:
1.) In de eerste vier verzen werd de wereld aangemaand te letten op het lot dat Banoe an-Nadheer onlangs overkomen was. Een belangrijke stam die qua aantal net zo sterk was als de moslims, wier mensen opschepten over hun grotere rijkdom en positie, die op militair gebied niet bepaald slecht uitgerust waren en wier vestingen enorm versterkt waren, kon de belegering niet eens enkele dagen doorstaan, waarna zij hun bereidwilligheid uitten om de verbanning uit hun eeuwenoude, goed gevestigde nederzetting te accepteren, zelfs al was er niet één persoon onder hen gedood. Allah de Meest Verhevene zei dat dit niet gebeurde vanwege enige macht die de moslims bezaten, maar omdat de joden probeerden weerstand te bieden aan en te vechten tegen Allah en Zijn boodschapper ﷺ. En degenen die het wagen om weerstand te bieden aan de Macht van Allah ondergaan altijd hetzelfde lot.
2.) In vers 59:5 werd de volgende regelgeving aangaande oorlogsvoering afgekondigd: “Vernielingen in vijandelijke gebied omwille van militaire doelen vallen niet onder ‘verderf veroorzaken op aarde’.”
3.) In vers 59:6-10 werd aangegeven hoe er omgegaan dient te worden met de gebieden en bezittingen die in bezit gekomen zijn van de islamitische staat als gevolg van oorlog of vredesvoorwaarden. Omdat dit de eerste keer was dat de moslims controle kregen over een veroverd gebied, werd de relevante wet voorgeschreven voor hun leiding.
4.) In vers 59:11-17 werd de houding die de hypocrieten aangenomen hadden ter gelegenheid van de strijd tegen Banoe an-Nadheer besproken en de oorzaken die daaraan ten grondslag lagen werden naar voren gebracht.
5.) Het gehele laatste gedeelte (vers 59:18-24) was een vermaning voor al die mensen die de acceptatie van geloof voorgewend hadden en zich aangesloten hadden bij de moslimgemeenschap, maar bij wie de ware geest van het geloof ontbrak. Daarin werd hen verteld wat het geloof werkelijk van hen verlangde, wat het werkelijke verschil is tussen vroomheid en verdorvenheid, wat de plaats en de belangrijkheid van de Koran is waarin zij voorwendden te geloven en wat de Eigenschappen van God zijn in Wie zij beweerden te geloven.
Naar de inhoudsopgave van de 114 soerah introducties.
Zie ook de volgende artikelen:
De misleiding van de joden (sheikh Muhammed Salih al-Munajjid)
Waarom de joden vervloekt werden (Muhammad al-Shareef)
O lieden van het boek! Wij zijn geen antisemieten (Abou Hafs)
As the Arabs see the Jews (King Abdullah I of Jordan, Engelstalig)
Bestel dit interessante en leerzame boek in onze islamwinkel. Tevens recommanderen wij het volgende boek: Een Introductie tot de Wetenschappen Betreffende de Qor-aan. Dit waardevolle boek is geschreven door Aboe Ammaar Yaasir Qaadhi en ook vertaald door broeder ‘Abdoellaah Bekx (Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah). Al-h’amdoelillaah.