5 verzen – Mekkieyyah
Naar de inhoudsopgave van de 114 soerah introducties.
Naam
Dit Mekkieyyah hoofdstuk ontleent haar naam aan het woord masad (vezel) in vers 111:5.
De periode van openbaring
Hoewel de uitleggers het niet in twijfel getrokken hebben dat dit een Mekkieyyah hoofdstuk is, toch is het moeilijk om te bepalen in welke fase van de periode in Mekkah het precies geopenbaard is. Maar gezien de rol van Aboe Lahab en zijn houding jegens de boodschap van waarheid die de profeet Mohammed ﷺ predikte, kan men aannemen dat het geopenbaard moet zijn in de periode waarin hij alle perken te buiten gegaan was in zijn krankzinnige vijandigheid jegens hem, en toen zijn houding een serieuze belemmering geworden was voor de vooruitgang van de islam.
Het is goed mogelijk dat het geopenbaard werd in de periode waarin Qoeraisj de profeet ﷺ samen met de mensen van zijn clan geboycot hadden en hen in Shi’b Abie Taalib belegerd hadden. Aboe Lahab was de enige persoon die zich bij de vijanden aansloot tegen zijn eigen familieleden. De voornaamste reden van deze aanname is dat Aboe Lahab de oom van de profeet Mohammed ﷺ was, en een openlijke afkeuring van de oom door de tong van de neef was niet gepast totdat de extreme excessen die de oom beging voor iedereen zichtbaar geworden waren. Als dit hoofdstuk daarvoor geopenbaard zou zijn, in het allereerste begin, dan zouden de mensen het beschouwd hebben als principieel onbeleefd dat de neef de oom zo zou afkeuren.
Achtergrond
Dit is de enige plaats in de Koran waar een persoon van onder de vijanden van de islam bij naam veroordeeld werd, terwijl er in Mekkah en al-Medienah, na de migratie (hidjrah), vele mensen waren die net zo of meer vijandig waren jegens de islam en de profeet Mohammed ﷺ dan Aboe Lahab. Dus de vraag is wat de speciale eigenschap was van deze persoon waarom hij bij naam afgekeurd werd. Om dit te begrijpen is het noodzakelijk dat men de Arabische samenleving van die tijd en de rol die Aboe Lahab daarin speelde begrijpt.
In de vroegere dagen overheersten chaos, verwarring, bloedvergieten en plunderingen in heel Arabië. De eeuwenlange toestand was dat een persoon geen garantie had dat zijn leven, eer en bezit veilig waren behalve met de hulp en steun van zijn clangenoten en familieleden. Aldus was silah rehmi (goede behandeling van de verwanten) zeer gerespecteerd onder de morele waarden van de Arabische samenleving, en het verbreken van de familiebanden werd beschouwd als een grote zonde. Toen de profeet ﷺ begon met het prediken van de islamitische boodschap, verzetten de andere clans van Qoeraisj en hun leiders zich met hand en tand daartegen. Maar wegens de invloed van diezelfde Arabische traditie verzetten (de twee clans) Banie Haashim en Banie al-Moettalib (kinderen van al-Moettalib, broer van Haashim) zich niet tegen hem en bleven hem ook openlijk steunen, hoewel de meeste van hen nog niet geloofden in zijn profeetschap. De andere clans van Qoeraisj beschouwden deze steun op basis van bloedbanden met de profeet ﷺ volkomen in overeenstemming met de principiële tradities van Arabië. Dit is waarom zij Banie Haashim en Banie al-Moettalib nooit verweten hebben, dat zij door het steunen van iemand die een nieuw geloof predikte, hun voorouderlijk geloof verlaten hadden. Zij wisten en geloofden dat zij in geen geval een individu van hun clan aan zijn vijanden konden overdragen. Hun steun en hulp aan een clangenoot was volkomen normaal in de ogen van Qoeraisj en de mensen van Arabië.
Dit deugdzame principe, dat de Arabieren zelfs in de pre-islamitische dagen van onwetendheid beschouwden als iets onschendbaars dat iedereen diende te respecteren, werd alleen geschonden door één man, wegens zijn vijandigheid jegens de islam, en dat was Aboe Lahab, zoon van ‘Abdoel-Moettalib (de grootvader van de profeet Mohammed ﷺ). Hij was een oom van de profeet ﷺ. In Arabië vertegenwoordigde een oom de vader, vooral wanneer de neef vaderloos was. Van de oom werd verwacht om voor zijn neef te zorgen alsof hij een van zijn eigen kinderen was. Maar deze man trad met voeten alle Arabische tradities wegens zijn vijandigheid jegens de islam en liefde voor koefr (ongeloof).
De h’adiethverzamelaars leverden met verschillende ketens van overleveraars de h’adieth van Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden over hem zijn) over dat toen de profeet ﷺ bevolen werd de boodschap van de islam openlijk te verkondigen, en hij in de Koran opgedragen werd om als eerste zijn naaste familieleden te waarschuwen voor de bestraffing van God, hij op een ochtend de berg Safa (as–Safaa) beklom en hardop riep: “Yaa sabaah’aah (o, de calamiteit van de ochtend!).” Deze waarschuwing werd geuit door iemand die ‘s ochtends duidelijk opmerkte dat een vijandelijke stam naar zijn stam oprukte. Toen de profeet ﷺ deze kreet schreeuwde, informeerden de mensen wie dit deed. Hen werd verteld dat het Mohammed ﷺ was. Vervolgens haastten de mensen van alle clans van Qoeraisj zich naar buiten. Iedereen die kon kwam. Degene die niet kon zond iemand namens zichzelf. Nadat de mensen zich verzameld hadden, riep de boodschapper van Allah ﷺ elke clan bij naam, namelijk o Banie Haashim, o Banie ‘Abdoel-Moettalib, o Banie Fih’r, o Banie die-en-die, waarna hij zei: “Als ik jullie zou vertellen dat er achter de heuvel een vijand was die bereid was jullie aan te vallen, zouden jullie mij geloven?” De mensen antwoordden eenstemmig, zeggende dat zij tot nog toe nooit een leugen van hem gehoord hadden. De profeet ﷺ zei: “Dan waarschuw ik jullie dat jullie afstevenen op een bestraffing.” Daarop, voordat iemand anders kon spreken, zei Aboe Lahab, de oom van de profeet: “Moge jij vernietigd worden! Heb jij ons daarvoor bijeengeroepen?” Een andere overlevering voegt er aan toe dat hij een steen opraapte om het naar de profeet ﷺ te gooien. (Overgeleverd door Ah’med, al-Boekhaarie, Moeslim, at-Tirmidzie, Ibn Djarier en anderen.)
Volgens Ibn Zayd vroeg Aboe Lahab op een dag aan de profeet ﷺ: “Als ik jouw religie accepteer, wat krijg ik dan?” De profeet ﷺ antwoordde: “Jij zult krijgen wat de andere gelovigen zullen krijgen.” Hij zei: “Is er geen bevoorrechting of onderscheid voor mij?” De profeet ﷺ antwoordde: “Wat wil je nog meer?” Daarop zei hij: “Moge deze religie, waarin ik en alle andere mensen gelijk en hetzelfde zijn, vergaan.” (Overgeleverd door Ibn Djarier.)
Aboe Lahab was in Mekkah de buurman van de profeet ﷺ. Hun huizen werden door een muur gescheiden. Naast hem waren H’akam ibn ‘Aas (vader van Marwaan), Oeqbah ibn Abie Moe’ayt, ‘Adie ibn Hamra en Ibn al-Asda il-Hoedhalie ook zijn buren. Deze mensen stonden hem niet eens rust in zijn eigen huis toe. Terwijl hij aan het bidden was, gooiden zij soms de maag van een geit op hem; wanneer voedsel bereid werd op de binnenplaats, gooiden zij soms viezigheid richting de pan. De profeet ﷺ ging dan naar buiten en zei: “O Banie ‘Abdi Manaaf! Is dit het gedrag zoals een goede buur het betaamt!?” De vrouw van Aboe Lahab, Oemm Djamiel (de zus van Aboe Soefyaan), had het een gewoonte gemaakt om ‘s nachts doornen bij zijn deur neer te gooien zodat wanneer hij of zijn kinderen ‘s ochtends het huis uit kwamen, zij doornen in hun voeten zouden krijgen. (Overgeleverd door al-Bayhaqie, Ibn Abie H’aatim, Ibn Djarier, Ibn Asakir, Ibn Hishaam.)
Voordat de profeet ﷺ het profeetschap afkondigde, waren twee van zijn dochters getrouwd met twee zonen van Aboe Lahab, namelijk Oetbah en Oetaybah. Na zijn oproep, toen de profeet ﷺ begon met het uitnodigen van mensen naar de islam, zei Aboe Lahab tegen zijn beide zonen: “Ik verbied mezelf om jullie te zien en ontmoeten totdat jullie scheiden van de dochters van Mohammed.” Aldus scheidden beiden van hun vrouwen. Vooral Oetaybah werd zo gemeen in zijn hatelijkheid dat hij op een dag naar de profeet ﷺ ging en zei: “Ik verwerp wan-nadjmie idza hawaa (bij de ster, wanneer deze neergaat) [dit is aayah 1 van soerat an-Nadjm (53)] en thoemma danaa fatadallaa (vervolgens naderde hij, waarna hij dichterbij kwam) [dit is aayah 8 van soerat an-Nadjm (53)],” waarna hij richting hem spuugde. Maar zijn spuug kwam niet op hem terecht. De profeet ﷺ bad: “O God! Onderwerp hem aan de kracht van een hond van onder Uw honden.” Daarna vergezelde Oetaybah zijn vader tijdens zijn reis naar Syrië. Tijdens deze reis hield de karavaan halt bij een plaats welke, volgens de plaatselijke bewoners, ‘s nachts bezocht was door wilde dieren. Aboe Lahab zei tegen zijn metgezellen, leden van Qoeraisj: “Tref alle voorzorgsmaatregelen om mijn zoon te beschermen, want ik vrees de vloek die Mohammed over hem afgeroepen heeft.” Aldus lieten zij hun kamelen rondom Oetaybah zitten en gingen slapen. ‘s Nachts kwam er een tijger die de kring kamelen passeerde en Oetaybah verslond en in stukken scheurde. [Ibn ‘Abdoel-Barr, al-Istiab; Ibn H’adjar, al-Isabah; Aboe Noe’aym al-Isfahaanie, Dalayl an-Noeboewwat; as-Soehaylie, Rawdh al-Oenoef. Hier is een meningsverschil. Sommige overleveraars zeggen dat de echtscheiding plaatsvond nadat de profeet ﷺ het profeetschap afgekondigd had, en anderen zeggen dat het plaatsvond na de openbaring van tabbat yada Abie Lahab (oftewel soerat al-Masad). Er is ook een meningsverschil of het Oetbah of Oetaybah betrof. Maar wat bevestigd is, is dat Oetbah na de verovering van Mekkah de islam accepteerde en de eed van trouw tegenover de profeet ﷺ aflegde. Dus de correcte mening is dat het Oetaybah betrof.]
De kwaadaardigheid van Aboe Lahab kan beoordeeld worden aan de hand van de volgende gebeurtenis. Na het overlijden van Qaasim (moge Allah tevreden over hem zijn), de zoon van de profeet ﷺ, overleed ook zijn tweede zoon ‘Abdoellaah (moge Allah tevreden over hem zijn). In plaats van zijn neef te troosten wegens dit verlies, haastte Aboe Lahab zich naar de leiders van Qoeraisj om hen het vreugdevolle nieuws te verkondigen dat Mohammed ﷺ kinderloos geworden was die nacht. In de uitleg van soerat al-Kawthar (108) hebben we hierover al bericht.
Waar de profeet ﷺ ook naar toe ging om zijn boodschap van de islam te prediken, deze man volgde hem en verbood de mensen om naar hem te luisteren. Rabi’ah ibn Abbad ad-Dill (moge Allah tevreden over hem zijn) verhaalde: “Ik was een jonge jongen toen ik mijn vader vergezelde naar de markt van Dhoel-Madjaz. Daar zag ik de boodschapper ﷺ die de mensen aanmaande, zeggende: ‘O mensen! Zeg: ‘Er is geen god die het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah,’ en jullie zullen succes verwerven.’ Ik zag een man hem volgen die tegen de mensen zei: ‘Deze kerel is een leugenaar. Hij is van zijn voorouderlijk geloof afgedwaald.’ Ik vroeg wie hij was, waarop de mensen antwoordde: ‘Hij is zijn oom, Aboe Lahab.’” (Overgeleverd door Ah’med en al-Bayhaqie.)
Een andere overlevering van Rabi’ah (moge Allah tevreden over hem zijn) is met de strekking: “Ik zag dat de profeet ﷺ naar de standplaats van elke stam ging en zei: ‘O kinderen van die-en-die! Ik ben aangesteld als de boodschapper van Allah voor jullie. Ik maan jullie aan om alleen Allah te aanbidden en om geen deelgenoten aan Hem toe te kennen. Bevestig geloof in mij en sluit je bij mij aan, zodat ik de missie zal vervullen waarvoor ik ben gezonden.’ Er was een man die hem op de hielen volgde en zei: ‘O kinderen van die-en-die! Hij zal jullie afleiden van (onze goden) Laat en ‘Oezzaa, en jullie uitnodigen tot de religie van dwaling en innovatie die hij gebracht heeft. Luister absoluut niet naar wat hij zegt en volg hem niet.’ Ik vroeg mijn vader wie hij was, waarop hij antwoordde: ‘Hij is zijn oom, Aboe Lahab.’” (Overgeleverd door Ah’med en at–Tabaraanie.)
De overlevering van Tariq ibn ‘Abdoellaah al-Moeharibie is vergelijkbaar. Hij zei: “Ik zag op de markt van Dhoel-Madjaz dat de boodschapper ﷺ de mensen aan het aanmanen was, zeggende: ‘O mensen! Zeg: ‘Laa ilaaha ill-Allaah (er is geen god die het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah),’ en jullie zullen succes verwerven.’ Achter hem was een man die stenen naar hem gooide totdat zijn hielen bloedden, en hij zei tegen de mensen: ‘Luister niet naar hem, hij is een leugenaar.’ Ik vroeg de mensen wie hij was, en zij zeiden dat hij zijn oom was, Aboe Lahab.” (Overgeleverd door at-Tirmidzie.)
In het zevende jaar van het profeetschap, toen alle clans van Qoeraisj de Banie Haashim en de Banie al-Moettalib sociaal en economisch boycotten, en deze beide clans standvastig bleven in hun steun aan de profeet ﷺ ondanks dat zij belegerd werden in Shib Abie Taalib, was Aboe Lahab de enige persoon die partij koos voor de ongelovige Qoeraisj tegen zijn eigen clan. Deze belegering duurde drie jaar, zozeer dat de Banie Haashim en de Banie al-Moettalib begonnen te verhongeren. Dit bracht Aboe Lahab echter niet op andere gedachten. Wanneer een handelskaravaan naar Mekkah kwam en een belegerde persoon van Shib Abie Taalib het benaderde om enig voedsel te kopen, schreeuwde Aboe Lahab naar de handelaren dat zij een zeer onredelijke prijs moesten vragen en dat hij ze zou compenseren voor eventuele verliezen die zij daardoor zouden lijden. Aldus eisten zij buitensporige prijzen waardoor de arme klant met lege handen moest terugkeren naar zijn honger lijdende kinderen. Vervolgens kocht Aboe Lahab dezelfde goederen van hen tegen de marktprijzen. (Overgeleverd door Ibn Sa’d en Ibn Hishaam.)
Wegens deze misdaden werd deze man in dit hoofdstuk bij naam veroordeeld, en er was een speciale behoefte voor. Toen de eigen oom van de profeet ﷺ hem achtervolgde en bestreed tegenover de Arabieren die van buiten Mekkah gekomen waren voor h’adj (de bedevaart), of die bijeenkwamen op de markten die elders georganiseerd werden, beschouwden zij het als iets dat tegen de gevestigde gewoonten van Arabië inging, dat een oom zijn eigen neef zonder reden naar beneden haalde, stenen naar hem gooide en hem publiekelijk vals beschuldigde. Dus werden zij beïnvloed door hetgeen Aboe Lahab zei en gingen twijfelen aan de profeet ﷺ. Maar toen dit hoofdstuk geopenbaard werd, en Aboe Lahab, ontstoken in woede, onzin begon te uiten, realiseerden de mensen zich dat wat hij zei over de profeet ﷺ totaal niet betrouwbaar was. Want hij zei dit alles wegens zijn krankzinnige vijandigheid jegens zijn neef.
Bovendien, toen zijn oom bij naam veroordeeld werd, werd de verwachting van de mensen dat de boodschapper ﷺ sommige verwanten mild zou behandelen inzake de religie voor altijd tenietgedaan. Toen de eigen oom van de profeet ﷺ openlijk onderhanden genomen werd, begrepen de mensen dat er in hun geloof geen ruimte is voor bevoorrechting of partijdigheid. Een niet-familielid kan iemand worden die meer nabij en meer geliefd is indien hij gelooft, en een nabij familielid een niet-familielid indien hij niet gelooft.
[Noot van de vertaler: het concept van al-walaa-e wa al-baraa-e (الولاء والبراء – loyaliteit/liefde en distantiëring/haat omwille van Allah) is een groot fundament van de islam en is gebaseerd op en hangt af van waarheid (en iemands geloof of ongeloof). Zie het artikel al-walaa-e wa al-baraa-e – loyaliteit en distantiëring. – Einde noot.]
Naar de inhoudsopgave van de 114 soerah introducties.
Bestel dit interessante en leerzame boek in onze islamwinkel. Tevens recommanderen wij het volgende boek: Een Introductie tot de Wetenschappen Betreffende de Qor-aan. Dit waardevolle boek is geschreven door Aboe Ammaar Yaasir Qaadhi en ook vertaald door broeder ‘Abdoellaah Bekx (Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah). Al-h’amdoelillaah.