– moge Allah tevreden zijn met hen beide –
Door Abdul-Jabbar van de Ven.
Dat de shi’ieten ‘Oemar ibn al-Khattaab (radhiyallaahoe ‘anhoe) haten en vervloeken is geen geheim. Sterker nog: het behoort tot de fundamentele geloofspunten van het Shi’isme. Deze haat tegen deze vooraanstaande metgezel van Allah’s boodschapper (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) wordt al eeuwenlang gevoed door ongefundeerde verdraaiingen van de geschiedenis. In deze ongefundeerde overleveringen wordt de shi’ieten ondermeer wijs gemaakt dat ‘Oemar ibn al-Khattaab na de dood van Allah’s boodschapper (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) diens dochter Faatimah (radhiyallaahoe ‘anhaa) zou hebben gedreigd haar woning plat te branden. Daarna zou hij de deur van haar woning hebben ingetrapt, waarbij hij Faatimah (radhiyallaahoe ‘anhaa) zou hebben geslagen. Faatimah (radhiyallaahoe ‘anhaa) zou hierbij gewond zijn geraakt en een miskraam hebben gekregen. Sterker nog: een paar maanden later zou ze zijn overleden aan deze verwondingen, wat zou betekenen dat ‘Oemar de moordenaar van Faatimah zou zijn. Deze verhalen zijn overbekend in de wereld van het Shi’isme, en worden keer op keer aangehaald om hun vervloekingen van ‘Oemar te rechtvaardigen.
Niet alleen door verhalenvertellers in de koffiehuizen, maar ook door de ayatollah’s in hun moskeeën en boeken.
Dit Perzische sprookje stoelt echter op geen enkele betrouwbare overlevering, noch heeft ook maar iemand van de vooraanstaande geschiedkundigen van Ahloes-Soennah hier ooit melding van gemaakt. De shi’ieten zouden kunnen stellen dat dit zo is omdat het in het belang van Ahloes-Soennah is, dit voorval te verdoezelen. Onze vraag is dan: waarom hebben deze zelfde geschiedkundigen dan niet de fitnah tussen ‘Aa-ishah en ‘Aliy verdoezeld? En waarom hebben ze niet de fitnah tussen Moe’aawiyah en ‘Aliy verdoezeld? Deze oprechte mensen leverden over wat er tot hen kwam aan betrouwbare overleveringen, zonder partijdigheid. Maar het voorval tussen ‘Oemar en Faatimah zat daar niet bij.
Er zijn mensen die beweren dat de grote geleerde, imaam Ibn Qoetaybah, een boek zou hebben geschreven waarin wel melding wordt gemaakt van dit voorval, maar dit is een onjuiste bewering, waarvan de shi’ieten graag gebruik maken in hun discussies en boeken. Dit boek dat aan Ibn Qoetaybah wordt toegeschreven, is genaamd al-Imaamah was-Siyaasah, en is één van die vele boeken die aan geleerden zijn toegeschreven die ze in werkelijkheid niet hebben geschreven. Niemand van de geleerden die Ibn Qoetayba’s biografie hebben geschreven, maken melding van een boek genaamd al-Imaamah was-Siyaasah, terwijl zij wel al zijn andere werken vermeldden. Daarnaast staat er de vreemde bewering in al-Imaamah was-Siyaasah dat Ibn Qoetaybah in Damascus zou hebben geleefd, terwijl van hem bekend is dat hij alleen in Baghdad en Daynoer heeft geleefd. In het boek worden ook vele overleveraars aangehaald waar Ibn Qoetaybah nooit van heeft overgeleverd, zoals Aboe Maryam en Ibn ‘Afier. En er zijn meer redenen waardoor we mogen aannemen dat dit werk niet van de hand van imaam Ibn Qoetaybah is. Zo levert de schrijver van dit werk een overlevering over van een vrouw die de inname van Andalusië zelf meemaakte, terwijl deze inname zo’n 120 jaar voor de geboorte van Ibn Qoetaybah plaatsvond. Daarnaast verschilt de hele opbouw van de tekst sterk van alle andere teksten die Ibn Qoetaybah schreef in zijn andere werken.
Om deze, en vele andere redenen, hebben niet alleen islamitische geleerden, maar zelfs ook vooraanstaande Europese oriëntalisten als Brockelmann (1868-1956) en Margoliouth (1858-1940) de toeschrijving van al-Imaamah was-Siyaasah aan Ibn Qoetaybah sterk in twijfel getrokken. Conclusie: geen enkel gezaghebbende geleerde van Ahloes-Soennah heeft ooit melding gemaakt van het vermeende voorval tussen ‘Oemar en Faatimah. En zelfs als we zouden accepteren dat Ibn Qoetaybah dit boek zou hebben geschreven, dan nog is er geen bronvermelding bij het voorval genoemd. En aldus komt het uit onbekende bron. En beweringen uit onbekende bron, zonder keten van overleveraars, zijn onacceptabel voor iedere oprechte student van kennis.
Buiten het feit dat er geen enkele betrouwbare overlevering bestaat over het vermeende voorval tussen ‘Oemar en Faatimah, spreekt dit shi’itische sprookje ook de logica tegen, en dat wat we weten over ‘Aliy (radhiyallaahoe ‘anhoe). Als we al zouden durven te denken dat ‘Oemar (radhiyallaahoe ‘anhoe) werkelijk deze lage misdaad zou hebben begaan, dan komt de vraag op: “Waar was ‘Aliy dan?” Stond deze dappere krijger het zomaar toe dat zijn vrouw werd aangevallen en zijn ongeboren baby werd gedood? Hoe kan het dat ‘Aliy stil bleef en geen wraak nam? Als dit voorval werkelijk zou hebben plaatsgevonden, had hij vast wel medestanders kunnen vinden die om deze misdaad tegen de dochter van de profeet hadden willen strijden, zoals zij met hem streden tegen ‘Aa-ishah (radiyallaahoe ‘anhaa). Maar geen letter van dit alles is terug te vinden in de geschiedkundige werken van de Islaam. Is dit het beeld dat de shi’ieten wensen te schetsen van ‘Aliy? Een passieve lafaard die zijn gezin niet kon beschermen, terwijl hij daarvoor een groot krijger was? Ver verwijderd is de dappere, nobele, trotse ‘Aliy van dit valse beeld! Voorwaar, zelfs de meest laffe Arabier zou zijn huis en vrouw beschermen, laat staan een vooraanstaande sahaabie (metgezel) en moedjaahid (strijder) als ‘Aliy ibn Abie Taalib (radhiyallaahoe ‘anhoe), wiens vrouw de dochter was van Allah’s boodschapper (salallaahoe ‘aleihie wa sellem)! Deze nobele man streefde zijn hele leven naar het welbehagen van Allah en het martelaarschap, en deze had hij zeker kunnen verkrijgen als hij was gesneuveld bij het verdedigen van zijn huis en zijn gezin! Zeer zeker moet hij de woorden van Allah’s boodschapper hebben gekend: “Wie gedood wordt terwijl hij zijn bezittingen verdedigt is een martelaar, en wie gedood wordt terwijl hij zijn bloed verdedigt is een martelaar. En wie gedood wordt terwijl hij zijn religie verdedigt is een martelaar. En wie gedood wordt terwijl hij zijn gezin verdedigt is een martelaar.” (Overgeleverd door Aboe Daawoed en at-Tirmidzie, die zei dat het een hassan-sahieh hadieth is.)
Desalniettemin beweren de shi’ieten dat hij als een angsthaas onder het bed kroop toen dit alles gebeurde. Zie hier het resultaat van de verdraaiingen van de geschiedenis; iets dat een kenmerk is geworden van het shi’itische geloof. Men kan niet aan de ene kant dit verhaal blijven volhouden, en aan de andere kant blijven beweren dat ‘Aliy (radhiyallaahoe ‘anhoe) de belichaming was van nobelheid en dapperheid.
De bewering dat veel omtrent dit vermeende voorval uit de duim is gezogen, wordt zelfs geuit door vooraanstaande shi’itische geestelijken, wat hen niet altijd in dank af wordt genomen door hun collega’s. Zo was het de vooraanstaande shi’itische geestelijke Sayyed Mohammed Hoessein Fadlallaah uit Libanon die verklaarde dat de overleveringen over dit voorval erg aangedikt zijn, en er een hoop zaken aan toegevoegd zijn die niet stoelen op betrouwbaar bewijs. Zo zegt hij in zijn boek Faatimah al-Ma`soemah (as): a Role Model for Men and Women: “Er waren ook anderen gebeurtenissen waarin ze veel te verduren kreeg, maar deze zijn niet altijd onderbouwd met betrouwbare bewijzen. Tot deze (gebeurtenissen) behoort ook het daadwerkelijk platbranden van het huis, het breken van haar rib, de miskraam, het slaan op haar wang en het slaan van haar en anderen. Deze (voorvallen) zijn allemaal opgetekend in overleveringen waar men vraagtekens bij kan plaatsen, ofwel vanwege de tekst (matn) ervan, ofwel vanwege de keten van overleveraars (sanad), zoals het geval is met vele historische vertellingen.”
Alhoewel Fadlallah de meest erge misdaden van dit vermeende voorval, zoals het breken van haar rib en de miskraam ontkent, is hij nog wel altijd van mening dat ‘Oemar (radhiyallaahoe ‘anhoe) Faatimah zou hebben gedreigd met dit alles, maar zelfs deze mening kunnen we onmogelijk accepteren.
‘Oemar behoorde tot de moehaadjirien (emigranten) die van Mekkah naar Medinah emigreerden, over wie Allah zegt in Zijn Boek waaraan geen twijfel is: “En de allereerste (moslims) van de moehaadjiroen en de ansaar, en degenen die hen volgden in goede daden: Allah is tevreden met hen, en zij zijn tevreden met Hem. Hij heeft voor hen Tuinen bereid waaronder de rivieren stromen, zij zijn daarin eeuwig levenden. Dat is de geweldige overwinning.” [Soerat at-Tawbah (9), Aayah 100.]
Allah de Verhevene maakt in deze Aayah duidelijk dat Hij tevreden is met de eerste moslims van de moehaadjirien en de ansaar, en ‘Oemar behoorde zeer zeker tot deze groep. Hoe zou Allah, Die zonder twijfel de toekomst kent en weet wat er in de harten van de mensen verborgen is, dan zijn Tevredenheid kunnen uitspreken over ‘Oemar, als die een hypocriet en een menselijke duivel zou zijn, zoals de shi’ieten van hem beweren? Sterker nog: Allah bevestigt in deze Aayah dat hij behoort tot de bewoners van het Paradijs!
Of wat te denken van de volgende Aayah: “Voorzeker, Allah was tevreden met de gelovigen toen zij jou trouw zwoeren onder de boom. En Hij wist wat in hun harten was…” [Soerat al-Fath’ (48), Aayah 18.]
Deze Aayah verwijst naar de eed die vele metgezellen aflegden aan de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) onder een boom in het jaar 6 na de Hidjrah. En één van de aanwezigen die hierbij aanwezig waren en hun trouw zwoeren, was ‘Oemar. Hoe zou Allah dan tevreden kunnen zijn met een hypocriet, terwijl Hij weet wat er in hun harten was, en wat er in de toekomst zou gebeuren?!
Het toeschrijven van zulke lage misdaden aan ‘Oemar tegenover het gezin van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) spreekt niet alleen de Qor-aan tegen, maar ook vele betrouwbare overleveringen uit de Soennah. Het behoorde zelfs tot de doe’aa-e van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) dat hij zijn Heer smeekte: “O Allah! Versterk de Islaam met ‘Oemar ibn al-Khattaab.” (Overgeleverd door al-Haakim, Ibn Maadjah en Ibn ‘Adie.)
De doe’aa-e van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) werd verhoord, en ‘Oemar werd moslim. En zoals de woorden uit de doe’aa-e duidelijk maken, was zijn bekering een versterking van de Islaam, en dat is wat de geschiedenis bevestigt. Het is door middel van ‘Oemar’s inspanningen dat nota bene Perzië onder islamitisch bestuur werd geplaatst. Het is dan ook bedroevend om te zien dat diegene door middel van wie Allah de Islaam bracht naar Iran, nu het hardst wordt vervloekt in Iran! En ‘Oemar bracht met de Wil van Allah niet alleen de Islaam naar Perzië! Ook Syrië, Palestina, Egypte en een deel van Turkije werden door middel van de inspanningen van ‘Oemar onder islamitisch bestuur geplaatst. Zeer zeker was hij een versterking van de Islaam, zoals de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) dat al smeekte in zijn doe’aa-e.
Conclusie: het hele voorval tussen ‘Oemar en Faatimah (radhiyallaahoe ‘anhoemaa) stoelt op geen enkel betrouwbaar bewijs, en spreekt de Qor-aan, de Soennah en het gezonde verstand tegen. Het mag dientengevolge niet aangevoerd worden als bewijs in een discussie door eenieder die oprecht en onbevooroordeeld is tegenover de waarheid. Moge Allah ons tot diegenen laten behoren.
Lees ook Vraag 59: Kunt u het fenomeen taqiyah (veinzen, huichelen, verbergen) verduidelijken?