Radhyallaahoe ‘anhoemaa –
moge Allah tevreden over hen beide zijn.
Genomen uit het boek De Geschiedenis van de Islaam (deel 2) van Akbar Shah Nadjiebabadi, uitgegeven door Uitgeverij Momtazah, vertaald door Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah.
‘Alie ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden over hem zijn) was getraind en opgeleid door de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) en behoorde tot zijn familie en hield hem continu gezelschap. Hij was ook de neef en schoonzoon van de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem). Moe’aawiyah ibn Abie Soefyaan (moge Allah tevreden over hem zijn) schreef de Openbaringen op die de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) kreeg, hij was zijn vriend, zijn schoonbroer – hij was de broer van Oemm H’abibah (moge Allah tevreden over haar zijn) – en zijn metgezel. Waarom stonden ‘Alie en Moe’aawiyah (moge Allah tevreden over hen beide zijn) tegenover elkaar en bestreden zij elkaar? Waarom namen een groot aantal vermaarde sah’aabah (metgezellen) zoals ‘Amr ibn al-‘Aas, Talh’ah, Zoebayr en ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden over hen zijn) deel aan de onderlinge strijd en oppositie tussen hen? Op het eerste gezicht lijkt er geen verschil tussen de onderlinge strijd van deze grote metgezellen (moge Allah tevreden over hen zijn) en die van de mensen van tegenwoordig. Maar als men dit zegt dan geeft men in feite toe dat de aanwezigheid van de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) eigenlijk niet het effect op hen had wat men zou verwachten dat het zou hebben, en dit is fout.
Het antwoord op deze twijfel of dit bezwaar is niet moeilijk te begrijpen. Er is geen twijfel dat de sah’aabah (moge Allah tevreden over hen zijn) als geheel de sterren van hidayat (leiding) waren en de aanwezigheid van de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) onder hen maakte ongetwijfeld de indruk op hen zoals wij mogen verwachten. Het is ons gebrek aan begrip en de kortzichtigheid van onze harten dat veroorzaakt dat wij zulke twijfels koesteren. We dienen te vermelden dat de sharie’ah, het islamitische wetsysteem, dat de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) gebracht heeft, de volledige principes bevat aangaande het welzijn en voorspoed van de mensheid. (Zie het artikel De islamitische sharia.)
Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Degenen die de boodschapper (Moh’ammed) volgen, de profeet die niet kan lezen noch schrijven, degene die zij beschreven vinden bij hen in de Thora en het Evangelie. Hij gebiedt hen het deugdzame en hij verbiedt hen het verwerpelijke en hij staat hen de goede en toegestane zaken toe en hij verbiedt hen de slechte en onwettige zaken en hij ontheft hen van hun zware lasten en van de belemmeringen die hen opgelegd waren…” [Soerat al-A’raaf (7), aayah 157.]
De profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) volbracht zijn verplichting van het instrueren en propageren van deze complete en perfecte sharie’ah. Na hem komt er geen andere sharie’ah en deze blijft van kracht tot aan het einde der wereld. Omdat deze sharie’ah tot aan de Dag des Oordeels aan ons is opgelegd, en omdat de mensheid dit nodig heeft om zich te verbeteren en voor welvaart, moet deze belangrijkste sharie’ah beschermd worden tegen de degeneratie waar de andere sharaa-ia’ (meervoud van sharie’ah) aan blootgesteld waren. Daarom zegt Allah de Verhevene (Nederlandstalige interpretatie): “Waarlijk, Wij zijn Degenen Die ad-Dzikr (de Herinnering, de Vermaning: de Koran) hebben neergezonden. En waarlijk, Wij zijn zeker Wakers daarover.” [Soerat al-H’idjr (15), aayah 9.]
Het is duidelijk dat Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) Zelf bescherming blijft bieden overeenkomstig de behoeften van de tijd. Tijdens de laatste 1400 jaar hebben we gezien hoe Allah de Meest Barmhartige Zelf maatregelen heeft genomen voor de bescherming. Precies zoals wij niets deden om onszelf te beschermen toen we nog in onze moeders baarmoeder zaten, precies zoals wij Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) niet adviseerden om waterdamp uit de zeeën te laten opstijgen, wolken te vormen, wind te blazen en regen neer te laten dalen om onze velden groen te houden, zo ook zijn wij niet gerechtvaardigd om een voorstel te doen en om maatregelen te treffen voor de bescherming van de islamitische sharie’ah. En hoe durven wij Hem te dwingen om een bepaalde manier aan te nemen en de instrumenten van onze keuze te gebruiken!?
We kunnen wensen dat er kant-en-klaar brood uit de lucht komt vallen, en dat gekookt vlees, vis en vegetarische gerechten uit de grond omhoog groeien. Maar Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) kan niet onze ondergeschikte zijn. Hij verandert zeewater in waterdamp door de warme zonnestralen, vervolgens draagt de lucht het naar een andere plaats, daarna veroorzaken hitte en kou veranderingen waardoor het gaat regenen. Vervolgens maken de boeren het land zacht met behulp van hun runderen (tegenwoordig ook tractoren) en gereedschappen, en zaaien de zaden. Planten groeien en er wordt voor hen gezorgd. Als zij volgroeid zijn worden zij geoogst. Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Vertel mij over hetgeen jullie omploegen (en zaaien)!? Zijn jullie degenen die het doen groeien of zijn Wij Degenen Die het laten groeien!?” [Soerat al-Waaqi’ah (56), aayah 63-64.]
Het graan wordt gescheiden van het kaf, waarna het graan gemalen wordt. Door gebruik te maken van een bepaalde techniek wordt het gekneed, gebakken, en wordt er brood gemaakt. Denk hier eens goed over na en je zult beseffen hoe Allah de Alwijze een lang en ingewikkeld proces heeft gekozen om brood te vervaardigen. Het is alleen door onze dwaasheid als we Allah de Alwetende bekritiseren en de voorkeur geven aan onze voorgestelde kortere weg. Allahs werk langdurig noemen is niets anders dan onze kortzichtigheid, omdat de ontelbare voordelen, welke aanwezig zijn in dit ingewikkelde proces, en reeks inspanningen, verborgen zijn door onze kortzichtigheid en onvolmaakt verstand.
Als we dit idee in gedachten houden en erover nadenken, dan moet we toegeven dat de verwoestende conflicten tussen de eerbiedwaardige sah’aabah (moge Allah tevreden over hen zijn) in feite maatregelen van Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) zijn voor de veiligheid en bescherming van de sharie’ah. Wat belangrijk is, is dat de meningsverschillen tussen Moe’aawiyah ibn Abie Soefyaan en ‘Alie ibn Abie Taalib en andere vermaarde sah’aabah gebaseerd waren op hun idjtihaad (#1). Als één van hen fout was, dan was dat niet bewust. Niemand van hen was het soort moslim die overgehaald kon worden om zich bewust te verzetten tegen de islamitische sharie’ah, de bevelen van Allah de Almachtige en de woorden van de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem).
<<<(#1) Er wordt naar het proces om tot beredeneerde beslissingen/oordelen te komen die passen bij nieuwe omstandigheden, en de beslissingen zelf, verwezen met idjtihaad. De methode van beredenering die gebruikt werd was een manier van analogische gevolgtrekking, qiyaas genaamd. Een voorbeeld van qiyaas is het verbod op marihuana gebaseerd op de verklaring van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) (Nederlandstalige interpretatie): “Elk bedwelmend middel is khamr en elke vorm van khamr is h’araam (verboden).” (Overgeleverd door Moeslim en Aboe Daawoed.) Aangezien marihuana een bedwelmend effect heeft, kan het geclassificeerd worden als khamr en dus h’araam (verboden). Zie de verhandeling Ontwikkeling van fiqh – de islamitische wet: bronnen, wetscholen (madzaahib) en meningsverschillen.>>>
Al wat ‘Alie ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden over hem zijn) deed, deed hij omdat hij dacht dat dit het goede was. Evenzo heeft Moe’aawiyah (moge Allah tevreden over hem zijn) gehandeld volgens wat hij dacht dat gerechtvaardigd was. Hetzelfde geldt voor de andere sah’aabah (moge Allah tevreden over hen zijn). Zij gaven de voorkeur aan diegene die zij gerechtvaardigd vonden, en al deze gebeurtenissen vonden plaats in overeenstemming met de Wil van Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke).
Door het creëren van deze onderlinge geschillen en conflicten, reserveerde Allah de Meest Barmhartige een groep sah’aabah voor deze aangelegenheden, terwijl er een andere groep, die een hekel hadden aan al deze tweedracht en het vechten, zichzelf afzijdig hielden van deze regeringsaangelegenheden en kozen voor een ascetisch leven. Zij zonderden zich af en hielden zich bezig met hun religie. Als er geen onderlinge strijd was geweest, dan zouden alle metgezellen hun inspanningen besteed hebben aan de confrontatie met en het bestrijden van de ongelovigen en om de overwinningen op het slagveld te behalen. De regimes van Aboe Bakr en ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden over hen beide zijn) waren vol met deze veldslagen. Alle metgezellen hadden hun ogen gericht op het slagveld en het veroveren van gebieden.
Hoewel de verzameling van de Qor-aan tijdens het khalifaat van deze twee metgezellen werd voltooid, had het al klaar moeten zijn aan het begin van deze periode. Maar het was voor de gevorderde groep van vermaarde metgezellen op dat moment niet doenlijk om zich terug te trekken van de djihaad en zich te concentreren op het ordenen en organiseren van fiqh (de islamitische jurisprudentie), en het beschermen en propageren van de overleveringen van de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem). Al-Medienah al-Moenawwarah was veranderd in een militair kampement met zijn bestuurder zittend op een mat voor wie er altijd mappen uitgespreid lagen met oorlogsstrategieën. Grote gouverneurs waren bezig met het bepalen van een specifieke tactiek en het beleid was gericht op het voeren van strijd. Zij maakten plannen en hielden de vooruitgang van hun bevelhebbers en de vele legers die werden ingezet in de gaten. Toen de overwinningen zich over een groter gebied verspreidden, namen deze bezigheden wat betreft oorlogsvoering alleen maar toe, en degenen die leraren waren en lessen gaven aangaande de sharie’ah en hun details uitlegden, gingen zich nu bezig houden met het slijpen van zwaarden, het rechtmaken van de veren van pijlen en zij bereidden zich voor om de confrontatie aan te gaan met de speren van hun vijanden. Deze strijd was in die tijd zeer essentieel om de Islaam te beschermen en de moslims onbevreesd te houden. Tijdens het khalifaat van ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden over hem zijn) werden deze noodzakelijke militaire ondernemingen uitgevoerd en de Islaam werd bekend als een zegevierende religie en de grootste militaire macht.
Daarna was het een direct vereiste om het perfecte systeem van de Islaam en alle aspecten van de sharie’ah te beschermen, en om voor de groep van eerbiedwaardige sah’aabah (moge Allah tevreden over hen zijn) de mogelijkheid en vrije tijd te creëren om een groep taabi’ien [volgelingen – degenen die de sah’aabah (metgezellen van de profeet) gezien hebben, maar niet de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) zelf] te vormen die de toekomstige generaties konden onderwijzen, waardoor de islamitische manier van leven bewaard kon blijven.
Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) creëerde met Zijn Goddelijke Macht ‘Abdoellaah ibn Saba-e en zijn volgelingen, een groep joden die zich voordeden als moslims (oftewel hypocrieten: moenafiqien) en maakte voorbereidingen voor het martelaarschap van ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden over hem zijn), de veldslag van al-Djamal en de veldslag bij Seffien, de ene gebeurtenis na de andere. Het resultaat was dat vele sah’aabah, die helden waren en hun vijanden zoals Rustam en Isphandiyar versloegen op het slagveld, hun bogen en zwaarden weglegden en zich uit de strijd terugtrokken. Zij stopten met het leiden van militaire expedities en hielden zich bezig met het onderwijzen. Degene die de geschiedenis van de Islaam bestudeert, zal zien hoe Sa’d ibn Abie Waqqaas (moge Allah tevreden over hem zijn), de veroveraar van Perzië (het huidige Iran) en onder wiens gezag de moslims de overwinning behaalde in de veldslag van al-Qaadisiyyah, het prefereerde om zich terug te trekken en te zorgen voor een kudde geiten en kamelen, in plaats van deel te nemen aan de interne, verwoestende onenigheden. (Zie Biografie van Sa’d ibn Abie Waqqaas.) Dit was ook het geval bij vele andere sah’aabah. Toen de reeks overwinningen stopte en de interne meningsverschillen verschenen, begonnen vele metgezellen het gebruik van het zwaard en pijlen als slecht te beschouwen. Als dit niet het geval was, dan was er niets anders dat hen zou tegenhouden van de voorste rij op het slagveld en was er geen andere mogelijkheid om hen naar de achterhoede te krijgen.
‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden zijn met vader en zoon) was de enige persoon wiens khalifaat door de volledige islamitische wereld geaccepteerd zou worden, maar de interne conflicten dwongen hem om een teruggetrokken leven te leiden. (Zie Biografie van ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar.) Er waren verschillende sah’aabah die op een bepaalde manier betrokken waren bij deze geschillen. Maar er waren ook een groot aantal metgezellen die hier niet aan deelnamen en daardoor zijn hun namen niet in verband met deze historische gebeurtenissen genoemd. Deze uitmuntende groep gaf de mensen, die hen tijdens deze tumultueuze tijden bezochten met groot respect in hun harten, de gelegenheid om de werkelijkheid van de islamitische sharie’ah te begrijpen en brachten hen op de hoogte over het karakter van de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem). Eenieder van hen werd een leraar in hun eigen recht en zij hielden zich bezig met het onderwijzen van anderen in het begrijpen van de sharie’ah.
Al-Medienah al-Moenawwarah was de bakermat van de moehaadjirien en ansaar, en Mekkah was het tweede centrum van de Islaam omdat daar de Ka’bah stond. Zolang de sah’aabah geen tijd hadden voor het leren en onderwijzen, bleef al-Medienah de hoofdstad. Toen Allah de Meest Barmhartige de sah’aabah wilde gebruiken voor het onderwijzen van de Islaam, verplaatste Hij de hoofdstad van het khalifaat uit al-Medienah, en al-Medienah, dat slechts een korte tijd daarvoor het centrum was van de krijgsmacht en militaire kampementen, veranderde in een daar al-‘ilm (centrum van kennis). Als we kritisch en gedetailleerd naar de boeken over h’adieth en fiqh kijken, dan wordt de waarheid onthuld dat de voornaamste stof over h’adieth, fiqh en tefsier een geschenk is van die tijd waarin er bij de gelovigen onderlinge meningsverschillen waren.
Als er geen meningsverschillen tussen Moe’aawiyah en ‘Alie (moge Allah tevreden over hen beide zijn) waren geweest en als zij niet met elkaar gevochten hadden, dan zouden we waarschijnlijk een voornaam en essentieel deel van de islamitische sharie’ah niet tot onze beschikking hebben gehad op dit moment. Maar waarom vond dit plaats? Allah is Zelf de Beschermer van deze religie en Hij Zelf neemt maatregelen voor de veiligheid ervan. Hij bepaalde dat er meningsverschillen ontstonden tussen ‘Alie en Moe’aawiyah (moge Allah tevreden over hen beide zijn) en de gunstige gelegenheden die volgden.
Lees meer over deze belangrijke gebeurtenis in de islamitische geschiedenis, in het boek De Geschiedenis van de Islaam (deel 2) van Akbar Shah Nadjiebabadi, uitgegeven door Uitgeverij Momtazah (binnenkort verkrijgbaar, in shaa-a Allaah).
Relevante artikelen:
Geschiedenis (diverse artikelen)
Biografieën [van de profeet ﷺ – sah’aabah (metgezellen) – selef (voorgangers) – geleerden]