Djihaad an-nefs – jihad/inspanning tegen het ego.
Geschreven door Abu Aaliyah.
Vertaald door Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah.
Alle lof is voor Allah, Heer der werelden, en moge de vrede en de zegeningen van Allah neerdalen op Zijn boodschapper, Moh’ammed, alsook op zijn familie, al zijn metgezellen en iedereen die hun voorbeeld volgt. Voorts:
Moslimgeleerden hebben lange tijd twee soorten jihad geïdentificeerd (djihaad – letterlijk “inspannen” op Gods weg): een uitwendige vorm van jihad en een inwendige vorm. De uitwendige vorm verwijst naar de gewapende strijd, welke offensief gevoerd wordt (djihaad at-talab – aanvallende jihad) om o.a. tirannie te bestrijden, of om de onschuldigen en weerlozen te beschermen tegen onrechtvaardige agressie [deze vorm dient door de staat gesanctioneerd te worden]; of defensief (djihaad ad-daf’ – verdedigende jihad) om zowel de religie als het gebied te beschermen [waar niet perse toestemming van de imaam (leider) voor nodig is]. Wat betreft de inwendige jihad (djihaad an-nefs), het is de inspanning om je te verzetten tegen het ego (nefs) en de impulsen ervan 1, totdat het onderworpen is aan God. Dat deze inwendige jihad bekend is als de “grotere” jihad, volgens de mainstream soennitische visie, heeft in onze tijd enkele bezwaren teweeggebracht.
Wat volgt is een uitleg van waarom er helemaal geen ongerustheid hoeft te zijn aangaande zulke benaming, en waarom bezwaren hierop gewoonweg misplaatst zijn. De volgende negen punten zullen, hoop ik, de essentie van deze kwestie verduidelijken:
1. Met betrekking tot het algemene beeld van jihad,al-Raghib al-Asbahaanie, een gerespecteerde geleerde van de vijfde islamitische eeuw, schreef: “Jihad bestaat uit drie soorten: inspannen tegen de duidelijke vijand, tegen de duivel en tegen het ego (nefs). Alle drie de vormen worden omvat in de Woorden van Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) (Nederlandstalige interpretatie): “En span je in voor de zaak van Allah zoals jullie je zouden moeten inspannen…” [Soerat al-H’adj (22), aayah 78.] 2 Enkele eeuwen later werd een vergelijkbare samenvatting gegeven door Ibn al-Qayyim: “Jihad bestaat uit vier vormen: jihad tegen het ego, tegen de duivel, tegen de ongelovigen en tegen de hypocrieten.” 3
2. Jihad tegen de duidelijke vijand – oftewel jihad tegen vijandige, strijdlustige ongelovigen – vindt zijn gelijkwaardige in een andere Koranische term, namelijk qitaal (“vechten”, “gewapende strijd”). Het is in deze zin dat de Qor-aan (Koran) opdraagt (Nederlandstalige interpretatie): “En bestrijd (qaatiloe) – op de weg van Allah – degenen die jullie bestrijden en overtreed niet. 4 Waarlijk, Allah houdt niet van de overtreders.” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 190.] De regels aangaande jihad als een militaire oorlogsvoering zijn vastgelegd in de werken van islamitische wet (fiqh) alsook de fataawaa (meervoud van fatwa – gezaghebbende uitspraak van een islamitisch rechtsgeleerde) van erkende en gekwalificeerde juristen. (Zie o.a. het artikel Jihad in de islam.)
3. Vele verzen in de Qor-aan prijzen de verdiensten van het reinigen van de ziel. [Zie de artikelen De principes van tazkiyah – het reinigen van de ziel en De ziel – maak kennis met je ware zelf.] Een groep verzen geeft aan (Nederlandstalige interpretatie): “Bij de ziel en bij haar perfecte vorming. Vervolgens inspireerde Hij haar (de ziel) wat haar zondigheid en haar gehoorzaamheid is. 5 Werkelijk, wie haar reinigt zal succesvol zijn. En werkelijk, wie haar tekort doet (door Allah ongehoorzaam te zijn) zal falen.” [Soerat as-Shams (91), aayah 7-10.] Anderen geven de volgende tijdingen (Nederlandstalige interpretatie): “En wat betreft degene die het staan voor zijn Heer vreesde en zichzelf de zondige begeerten ontzegde. Dan is het Paradijs waarlijk zijn verblijfplaats.” [Soerat an-Naazi’aat (79), aayah 40-41.] De volgende woorden van de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) zijn ook in deze context (Nederlandstalige interpretatie): “De strijder op de weg van Allah is degene die zich inspant tegen (de zondige aansporingen van) zijn ziel/ego in gehoorzaamheid jegens Allah (al-moedjaahid man djahada nefsahoe fie ta’ati’lLah).” 6 De inwendige jihad verwijst dus naar de persoonlijke inspanning tegen het ego, om verleidingen, valse begeertes en spirituele gebreken te weerstaan, alsook om daden van aanbidding – zoals bidden, vasten, bedevaart, dzikr (het gedenken van Allah) en liefdadigheid – eigen te maken. Er wordt naar deze inwendige jihad, of spirituele inspanning, verwezen als moedjaahadah.
4. Nu volgt het lastige gedeelte. Een op een voetstuk geplaatste h’adieth (hadith, overlevering) geeft aan dat de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem), nadat hij terugkeerde van een militaire campagne met zijn metgezellen (moge Allah tevreden over hen zijn), gezegd zou hebben: “Jullie zijn teruggekeerd van de kleinere jihad naar de grotere jihad.” Toen er gevraagd werd wat de grotere jihad was, zou hij geantwoord hebben: “Iemands jihad tegen zijn begeerten.” 7 Maar volgens klassieke h’adiethgeleerden en specialisten is deze h’adieth zwak (dha’ief). Oftewel, deze woorden kunnen niet authentiek of betrouwbaar toegeschreven worden aan de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem). Met andere woorden, de waarschijnlijkheid dat de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) deze woorden niet gezegd heeft is veel groter dan de waarschijnlijkheid dat hij ze wel uitgesproken heeft.
Al-Bayhaqie zei na het citeren ervan: “Dit is een isnaad (keten van overleveraars) welke zwakheid bevat.” 8 Al-‘Iraqie gaf hetzelfde oordeel in zijn h’adiethverificatie van de Ihya. 9 Ibn H’adjr al-‘Asqalaanie gaf aan: “Het is overgeleverd via ‘Iesaa ibn Ibraahiem, van Yah’yaa ibn Ya’laa, van Layth ibn Abie Soelaym; alle drie zijn zwak. An-Nasaa-ie leverde het over in al-Koena als de uitspraak van Ibraahiem ibn Abie ‘Abla, een bekende volgeling (taab’ie) uit Syrië.” 10 Ibn Radjab al-H’anbalie verklaarde de h’adieth als zwak, maar leverde het over als de uitspraak van de hierboven genoemde Ibraahiem ibn Abie ‘Abla. 11 In recentere tijden heeft sheikh al-Albaanie de verschillende ketens van overleveraars grondig geanalyseerd, waarna hij de h’adieth als onbetrouwbaar (moenkar) verklaarde. 12 Wat betreft ‘Alie al-Qaarie en as-Soeyoetie, beide namen de h’adieth op in hun respectievelijke verzamelwerken van zwakke en verzonnen ah’aadieth (overleveringen). 13
5. Bovenstaande analyse heeft betrekking op de keten (isnaad) van de h’adieth. Wat betreft de betekenis ervan, vele geleerden geven aan hoe de betekenis correct is in termen van dat de inwendige jihad, djihaad an-nefs, voorrang heeft op de uitwendige jihad. De h’adieth kan ook gelezen worden op een manier waardoor het een volledige onjuiste betekenis krijgt, hetgeen ik als eerste zal aanpakken. Als men denkt dat de h’adieth betekent dat de uitwendige ‘kleinere’ jihad (militair optreden) onbelangrijk of van weinig waarde is, of dat de inwendige ‘grotere’ jihad (djihaad an-nefs) het vervangt of er een alternatief voor is, dit is volkomen onjuist en in onenigheid met de Qor-aan zelf. Ibn Taymiyyah zei over een dergelijk standpunt jegens de h’adieth: “Het heeft geen basis, en niemand van degenen die een autoriteit zijn (ahl al-ma’rifah) op het gebied van de woorden en daden van de profeet (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) heeft het overgeleverd. Jihad tegen de ongelovigen behoort tot de grootste daden. In feite is het de beste van de vrijwillige daden die iemand kan verrichten. Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) zegt (Nederlandstalige interpretatie): “De achterblijvers onder de gelovigen (die niet deelnemen aan de strijd) zijn niet gelijk aan degenen die strijden op de weg van Allah met hun bezittingen en hun levens, behalve degenen die verhinderd zijn. Allah bevoorrechtte degenen die strijden met hun bezittingen en hun levens in rang boven de achterblijvers. En Allah heeft eenieder het beste beloofd (het Paradijs) en Allah bevoorrechtte de strijders boven de achterblijvers met een geweldige beloning.” [Soerat an-Nisaa-e (4), aayah 95.] 14 Er is ook de volgende h’adieth: een man vroeg: “O boodschapper van Allah! Leid me naar een daad die gelijk is aan jihad.” Hij antwoordde (Nederlandstalige interpretatie): “Jij bent daartoe niet in staat.” Hij zei verder: “Ben jij in staat om vanaf de tijd dat iemand vertrekt voor jihad [totdat hij terugkeert] in de moskee te verblijven en te bidden zonder te stoppen en te vasten zonder een pauze?” De man zei: “Wie is in staat dit te doen!?” 15
[Noot van de vertaler: imam Ah’med en Aboe Daawoed (dit is de versie van Aboe Daawoed) leverden over dat Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden over hen beide zijn) zei: “Ik hoorde de boodschapper van Allah (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) zeggen (Nederlandstalige interpretatie): ‘Als jullie je bezighouden met ‘ienah (een transactie met rente), de staarten van koeien volgen (het land bewerken), tevreden worden met landbouw en jihad verlaten, Allah zal vernedering op jullie zenden die Hij niet zal verwijderen totdat jullie naar jullie religie terugkeren.’” Zie de verhandeling Jihad in de islam. – Einde noot.]
(Lees verder onder de afbeelding.)
6. De h’adieth (overlevering) heeft ongetwijfeld een correcte betekenis, namelijk dat de inwendige en uitwendige jihad beide belangrijk zijn en van enorme waarde, maar de inwendige jihad komt voor de uitwendige; en dus is het ‘groter’. Een aantal uitspraken van geleerden bevestigt dit feit, waaronder Ibn al-Qayyim die, terwijl hij de termen ‘kleinere’ en ‘grotere’ meed, opmerkte over het vers “En bij Allah! Degenen die zich inspannen (djaahadoe) omwille van Ons, hen zullen Wij zeker leiden op Onze wegen…” [Nederlandstalige interpretatie van soerat al-‘Ankaboet (29), aayah 69]: “De meest verplichte jihad (afrad al-djihaad) is jihad tegen je eigen ego (nefs), begeerten (hawaa), de satan (as-shaytaan) en het wereldse (ad-doenyaa). Degene die jihad voert tegen deze vier in gehoorzaamheid jegens Allah zal door Allah geleid worden naar de wegen tot Zijn Tevredenheid dat [vervolgens] zal leiden naar Zijn Paradijs. Degene die jihad veronachtzaamt zal van leiding afgeschermd worden zozeer dat hij het zal verlaten.” 16
7. Imam Ibn Taymiyyah verklaarde, terwijl hij uitlegde waarom djihaad an-nefs zo’n hoge rang en uitmuntendheid heeft: “Jihad tegen het ego en de begeerten is de basis voor jihad tegen de ongelovigen en hypocrieten. Waarlijk, iemand kan geen jihad tegen hen verrichten tenzij hij eerst jihad verricht tegen zijn ego en begeerten; vervolgens vertrekt hij en bevecht hen.” 17 Helaas lijkt dit eenvoudig truïsme (waarheid als een koe) verloren bij velen van diegenen die het grootste deel van hun tijd besteed hebben aan een strijd tegen de superioriteit van djihaad an-nefs!
8. Al-Moenawie voegde een ander aspect toe aan waarom de inwendige jihad groter is, of meer verplicht, dan de uitwendige jihad. Hij zei: “Het is de grootste vorm van jihad, want het bevechten van de ongelovigen is een collectieve verplichting (fardh kifaayah), terwijl jihad tegen je eigen ego een persoonlijke verplichting (fardh ‘ayn) is, te allen tijde, voor eenieder die wettig verantwoordelijk is: ‘Waarlijk, de satan (de duivel) is een vijand voor jullie, dus behandel hem als vijand…’ [Nederlandstalige interpretatie van soerat Faatir (29), aayah 6.] ‘Strijd (o Moh’ammed) dus op de weg van Allah: jij wordt alleen voor jezelf verantwoordelijk gehouden…’ [Nederlandstalige interpretatie van soerat an-Nisaa-e (4), aayah 84.] 18
9. Degenen die zich bezig gehouden hebben met de kwestie van de ‘grotere’ en ‘kleinere’ jihad kunnen over het algemeen verdeeld worden in twee kampen. Het ene kamp probeerde de traditie en de profetische geschiedenis van militaire jihad onder het tapijt te vegen, ten gunste van een uitsluitend vergeestelijkte interpretatie van “inspannen” op de weg van Allah. Dergelijke verdedigingsredes worden gewoonlijk aangereikt door degenen die de behoefte voelen om modernistische (of tegenwoordig liberale) ideeën aangaande religie en geweldloosheid te behagen; degenen, zowel moslims als niet-moslims, met ofwel gekoloniseerde geesten, onthutsende onwetendheid of gebrek aan enige academische eerlijkheid en integriteit. Daar tegenover staan degenen, wederom moslims en niet-moslims, die niet verder komen dan oppervlakkige interpretaties van de Koranische verzen met betrekking op jihad, verstoken van de juridische nuances die aangetroffen worden in de boeken van fiqh (islamitische jurisprudentie) en hedendaagse islamitische juridische opinie. Deze groep probeert, in tegenstelling tot de verwaterde interpretaties van de eerste groep, de islam synoniem te maken met geweld, oorlog en terreur, en vijandigheid te handhaven tussen volken ten behoeve van hun politieke agenda’s. Beide onjuiste interpretaties, liberaal en extremistisch, dienen onvoorwaardelijk verworpen te worden.
Conclusie: de bovenstaande verzen, overleveringen en uitspraken van geleerden zouden moeten helpen om de gruwel te sussen die sommigen lijken te hebben jegens de vooraanstaande positie van djihaad an-nefs. Hoewel de vaak aangehaalde h’adieth daarover niet authentiek is, andere bewijzen getuigen van de centrale positie ervan in de totale aanbidding van God door een gelovige. Aldus is de kwestie zoals Ibn al-Djawzie doorslaggevend verklaarde: “Ik heb nagedacht over jihad tegen het ego (djihaad an-nefs) en realiseerde me dat het de grotere jihad is.” 19
≈
Relevante artikelen:
De ziel, maak kennis met je ware zelf
De principes van tazkiyah – het reinigen van de ziel
Taqwaa (vroomheid, Godvrezendheid), dat moet je hebben
10 Manieren om je imaan (geloof) te vermeerderen
De ideologische aanval – al-ghazw al-fikrie
Kennis is licht (diverse artikelen)
Stop terrorisme! (diverse artikelen)
≈
1. Noot van de vertaler: Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) zegt in Zijn Nobele Koran (Nederlandstalige interpretatie): “…Waarlijk, de ziel spoort aan tot het kwade…” [Soerat Yoesoef (12), aayah 53.] De Koran noemt drie soorten menselijke zelf (nefs): (1) ammaarah (zie aayah 12:53), die geneigd is en aanspoort tot het kwaad en, als het niet gecontroleerd wordt, zal leiden naar verdoemenis; (2) lawwaamah (zie aayah 75:2) die bewust is van het kwaad en zich er tegen verzet en waardoor iemand spijt voelt als hij iets goeds gemist heeft of iets slechts gedaan heeft waarna hij Allah Ta’aalaa om vergeving vraagt na berouw getoond te hebben – het hoopt op verlossing; (3) moetma-innah (zie aayah 89:27), het hoogste niveau van deze drie, wanneer het volledige rust en tevredenheid bereikt met het volgen van de juiste weg. Het tweede niveau wordt in de moderne terminologie ook wel ‘geweten’ genoemd, maar in het Nederlandstalige gebruik is geweten meer een verstandelijk vermogen en geen niveau in religieuze ontwikkeling. [Naar A. Yusuf Ali Quran Commentary (de herziene versie) en Tafheem-ul-Qur’an.] Zie het artikel De ziel, maak kennis met je ware zelf.
2. Mufradat Alfaz al-Qur’an (Beiroet & Damascus: Dar al-Qalam, 2002), p. 208; onder j-h-d.
3. Zaad al-Ma’aad (Beiroet: Mu’assasah al-Risalah, 1998), 3:9.
4. Noot van de vertaler: al-H’asan al-Basrie gaf aan dat overtreding inhoudt: het verminken van de doden, diefstal (van de oorlogsbuit), het doden van vrouwen, kinderen en oude mensen die niet deelnemen aan de strijd, het doden van priesters en monniken, het verbranden (vernietigen) van bomen en doden van dieren (vee) zonder noodzaak.” Dit is ook de mening van Ibn ‘Abbaas, ‘Oemar ibn ‘Abdoel-‘Aziez, Moeqaatil ibn H’ayyaan en anderen. (Tefsier Ibn Kethier.)
5. Noot van de vertaler: dit beduidt: (1) dat de Schepper er neigingen naar zowel het goede als het slechte in geplaatst heeft, en dit is iets dat elk mens in zichzelf voelt; (2) dat Allah het onderbewustzijn van elk mens begiftigd heeft met het concept dat er morele goedheden en morele slechtheden zijn, dat goede principes en daden en slechte principes en daden niet gelijk zijn. (Tafheem-ul-Qur’an.)
6. Overgeleverd door at-Tirmidzie, nr. 1671, waar hij de overlevering als h’asan sah’ieh’ classificeerde. Hij leverde het echter over zonder het laatste zinsdeel ‘in gehoorzaamheid jegens Allah.’ Dit zinsdeel wordt aangetroffen in Ibn Hibbaan, nr. 4707, en het is sah’ieh’ (authentiek). Zie al-Albaanie, Silsilat al-Ah’aadieth as-Sah’ieh’ah (Beiroet: al-Maktab al-Islami, 1985), 2:81; nr. 549.
7. Al-Bayhaqie, Kitaab al-Zoehd al-Kabier (Beiroet: Dar al-Janan en Mu’assasah al-Kutub al-Thaqafiyyah, 1987), nr. 373; al-Khatib al-Baghdaadie, Tariekh Baghdad (Egypte: Matba’ah al-Sa’adah, 1929), 13:494, met de bewoording: “De jihad van het hart.”
8. Kitaab al-Zoehd al-Kabier, p. 165; nr. 373.
9. Al-Moeghnie ‘an Haml al-Asfar (Riyadh: Maktabah al-Tabariyyah, 1995), 2:709; nr. 2584.
10. Al-‘Asqalaanie, Takhridj al-Kashshaf (Beiroet: Dar al-Turath al-‘Arabi, 1997), 4:114; nr. 33.
11. Djaamie’al-‘Oeloem wa l-H’ikam (Beiroet: Mu’assasah al-Risalah, 1998), 1:489.
12. Al-Albaanie, Silsilat al-Ah’aadieth ad-Dha’iefah wa l-Mawdoe’ah (Riyadh: Maktabah al-Ma‘arif, 1996), 5:478-81, nr. 2460.
13. Al-Qaarie, al-Asrar al-Marfoe’ah (Beiroet: al-Maktab al-Islami, 1986), nr. 211; as-Soeyietie, al-Doeraar al-Moentathirah (Riyadh: Universiteit van Riyadh, 1983), nr. 245.
14. Madjmoe’ Fataawaa (Riyadh: Dar ‘Alam al-Kutub, 1991), 11:197-8. Het verklaren dat de h’adieth ‘geen basis heeft (laa asl lahoe)’ betekent gebruikelijk dat de h’adieth zonder keten is, wat in dit geval onjuist is. Want de h’adieth heeft wel een keten, hoewel gebrekkig. Het verklaren dat geen autoriteit op het gebied van h’adieth het verzameld heeft, is ook een onjuiste bewering. Want al-Bayhaqie en al-Khatib hebben het beide opgenomen in hun respectievelijke werken.
15. Overgeleverd door al-Boekhaarie, nr. 2785. Iets vergelijkbaars is overgeleverd door Moeslim, nr. 1876.
16. Al-Fawaa-id (Riyadh: Maktabah al-Rushd, 2001), 177.
17. Aangehaald door Ibn al-Qayyim, Rawdat al-Muhibbin (Beiroet: Dar al-Kitab al-‘Arabi, 1996), 475-6, waar hij begint door te benadrukken: “Zelfs al zou jihad tegen iemands begeerten niet belangrijker zijn dan jihad tegen de ongelovigen, het is zeker niet minder belangrijk dan dat. Een man vroeg eens aan H’asan al-Basrie (moge Allah hem genadig zijn): ‘O Aboe Sa’ied! Wat is de beste jihad?’ Hij zei: ‘Jouw jihad tegen jouw begeerten.’ Ik hoorde onze sheikh eens opmerken…” waarna hij verder gaat met het citeren van de woorden van Ibn Taymiyyah hierboven.
18. Fayd al-Qaadir (Beiroet: Dar al-Ma‘rifah, n.d.), 4:511.
19. Sayd al-Khatir (Egypte: Dar al-Yaqin, 1998), 122.