Zorg ervoor dat Allah jou mooi vindt!
Tegenwoordig wordt de h’idjaab (of hidjaab, hijaab, hijab) gezien als een hoofddoek die alleen de haren bedekt, terwijl het eigenlijk alles bedekkend is, wat men nu niqaab of boerqah noemt. Dit artikel zal duidelijk maken wat er precies bedoeld wordt met de hoofddoek in de islam.
Zie ook Tien excuses om de hoofddoek niet te dragen en hun overduidelijke zwakte en Waarom ik mijn h’idjaab draag en Vraag 69: mag een vrouw haar foto op Facebook plaatsen?, alsook het Engelstalige artikel A Voice Behind a Veil.
Dit artikel is geschreven door sheikh Moh’ammed ibn Saalih’ al-‘Oethaymien (moge Allah hem genadig zijn) en vertaald door Abou Sayfoullah al-Maghriebie.
In de Naam van Allah de Meest Barmhartige de Meest Genadevolle.
Alle lof is aan Allah (Verheven en Glorieus is Hij). We prijzen Hem en vragen Hem om hulp en vergeving. Wij zoeken toevlucht bij Allah tegen het kwade van onze zielen en onze verkeerde daden. Degene die door Allah geleid wordt, niemand kan hem misleiden, en degene die misleid wordt, niemand kan hem leiden. Ik getuig dat er geen god is behalve Allah, de Enige, Hij heeft geen deelgenoten, en dat Moh’ammed Zijn dienaar en boodschapper is, vrede zij met hem, zijn familie, metgezellen en iedereen die hem met het goede volgt. Voorts:
Allah (Verheven en Glorieus is Hij) zond Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) met de leiding en het ware geloof (religie) opdat de mensen uit de duisternissen naar het licht geleidt zullen worden met verlof van hun Heer naar het pad van de Almachtige, de Geprezene. Allah zond hem om het aanbidden van Allah na te komen door onderdanigheid en nederigheid tegenover Hem, door het toepassen van Zijn geboden en het afstand nemen van Zijn verboden, en door gehoorzaamheid tegenover Hem voorrang te geven boven de wensen van de begeerte en haar lusten. Allah de Verhevene zond hem met het beste gedrag/manieren, waar hij ook strevend naar uitnodigde op elke manier en met de waarschuwing tegen slechte ethiek, en verkondigende de boodschap over de h’idjaab op elke manier.
Toen kwam Zijn wetgeving, voltooid en volmaakt in alle opzichten. Het heeft geen schepsel nodig om het te vervolmaken en te ordenen. Het is afkomstig van de Alwetende, de Alwijze. Allah is Alwetend over zaken die Zijn dienaren goed doen en Hij is Barmhartig tegenover hen.
Een van de beste ethiek waarmee Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) gezonden is, is het edele gedrag. Schaamte die de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) als een onderdeel van imaan (geloof) stelde. Er is niemand die ontkent dat de schaamte dat gevraagd is door de islamitische wetgeving en van de gewoontes van de mensen, de schaamte is van de vrouw. Dat zij zich gedraagt met de ethiek die haar weg houdt van fitnah (beproevingen) en andere twijfelachtige zaken. En zonder enige twijfel is het bedekken van het gezicht van de vrouw en de plaatsen van haar lichaam die aandacht kunnen trekken, met de h’idjaab één van de grootste gedragsvoorschriften waarmee de vrouw zichzelf siert, het bewaart haar kuisheid en brengt haar ver van allerlei fitnah.
De mensen in dit gezegende land (Saoedi-Arabië), het land van de openbaring, de boodschap, respect en schaamte, waren op het rechte pad. In die tijd liepen de vrouwen met sluiers en een overmantel naar buiten en bleven op een afstand van vreemde mannen. Dit is nog steeds zo in bepaalde steden in dit land, lof zij Allah. Maar toen vond er heisa plaats over de h’idjaab en het idee daarbij van degenen die het niet droegen en degenen die geen slechtheid zien in onzedelijkheid. Een aantal mensen twijfelde daarna over de gezichtsbedekking, is het verplicht of aanbevelenswaardig? Of is het iets dat afkomstig is van de culturele gewoontes en is er niets dat spreekt over de verplichting of aanbevelingswaardigheid daarvan?
Om deze twijfel weg te nemen en om de werkelijkheid te verduidelijken, voelde ik me aangetrokken om te schrijven wat Allah mogelijk heeft gemaakt om het oordeel daarover te verduidelijken. Vragend aan Allah de Verhevene dat Hij daarmee de waarheid doet verduidelijken en dat Hij ons laat behoren tot de rechtgeleiden die andere leiden, zij die de waarheid zagen en volgden en de leugens zagen en vermeden. Ik zeg hierbij en vertrouwend op Allah:
Weet, O moslim, dat het bedekken van de vrouw en haar gezicht bij de aanwezigheid van vreemde [niet-mah’ram (#1)] mannen een verplichting is, bewezen door middel van het Boek van jouw Rabb (Heer), de Verhevene, en de Soennah van jouw profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en de juiste beredenering en analogie.
<<< Toevoeging van uwkeuze.net. (#1) Mah’ram: mannen die volgens de sharie’ah (islamitische wetgeving) niet met een bepaalde vrouw mogen trouwen in verband met hun nauwe verwantschap. Een mah’ram is een man waarbij een vrouw zich ongesluierd mag vertonen, de hand mee mag schudden en mee mag reizen etc., zoals haar man, broer, vader en alle andere mannen die genoemd zijn in soerat an-Noer (24), aayah 31.
GERESPECTEERDE ZUSTERS IN DE ISLAAM – TOON JULLIE GEZICHTEN NIET
Imaam al-Ramlie as-Shaafa’ie (moge Allah hem genadig zijn) zei: “Het is verboden om te kijken naar een vrouw in niqaab van wie niets gezien kan worden behalve haar ogen, vooral als ze mooi is. Hoeveel fitnah wordt er wel niet veroorzaakt door te kijken naar de ogen van een vrouw.” (Nihaayat al-Moeh’taadj, 6/188.)
Wat dan betreft het kijken naar een vrouw die de niqaab niet draagt!? Of een vrouw die zich helemaal niet bedekt!? Hoeveel fitnah veroorzaakt zij voor mannen?
Het uploaden van gezichten van vrouwen (of hun hele lichaam) op enig sociaal medium is duidelijk verboden in de Islaam, alsook het tonen van foto’s van vrouwen als profielfoto’s enzovoort, waardoor mannen in staat gesteld worden naar hen te kijken, hun aandacht trekkend en iets h’araams te begaan.
Alsjeblieft, weet dat ware schoonheid niet naar aandacht smacht!
Moge Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) ons een correct begrip aangaande onze dien schenken en ons beschermen tegen fitnah. Amien.
(Lees verder onder de afbeelding.)
Bewijzen uit de Qor-aan
Het eerste bewijs uit de Qor-aan
Allah de Verhevene zegt in de Qor-aan (Nederlandstalige interpretatie): “En zeg tegen de gelovige vrouwen om hun ogen neer te slaan en hun schaamdelen te beschermen (tegen onwettige seksuele handelingen) en hun versiering niet te tonen – behalve wat daarvan zichtbaar is – en dat zij hun sluiers over hun djoeyoeb (halzen en borstkassen) laten vallen en hun versiering niet te tonen behalve aan hun echtgenoten, of hun vaders (en grootvaders), of de vaders (en grootvaders) van hun echtgenoten, of hun zonen (en kleinzonen), of de zonen (en kleinzonen) van hun echtgenoten, of hun broers (en stiefbroers), of de zonen (en kleinzonen) van hun broers, of de zonen (en kleinzonen) van hun zussen (#2), of hun vrouwen, of wat hun rechterhanden bezitten, of de helpers onder de mannen zonder (seksuele) begeerte, of de kinderen – degenen die geen acht slaan op de ‘awraat van vrouwen. En laat hen niet met hun voeten stampen waardoor hetgeen zij verbergen van hun versiering gekend wordt. (#3) En toon allemaal berouw tegenover Allah, O gelovigen, opdat jullie succesvol zullen zijn.” [Soerat an-Noer (24), aayah 31.]
<<< Toevoeging van uwkeuze.net. (#2) De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) heeft haar ooms en stiefooms ook uitgezonderd. (Tefhiem al-Qor-aan, Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.)
(#3) Tijdens de djaahiliyyah, toen vrouwen op straten liepen terwijl zij enkelbandjes droegen en niemand die kon horen, stampten zij met hun voeten zodat mannen haar enkelbandjes konden horen rinkelen. Allah ? verbood de gelovige vrouwen dit te doen. Evenzo dient een vrouw geen bewegingen te maken waardoor haar armbanden zichtbaar worden om hetgeen wat normaliter verborgen is te tonen… Hieruit vloeit voort dat het voor een vrouw niet toegestaan is om parfum te gebruiken wanneer zij naar buiten gaat, opdat zij niet de aandacht trekt van vreemde mannen. Aboe ‘Iesaa at-Tirmidzie leverde over dat Aboe Moesaa (moge Allah tevreden zijn met hem) zei dat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Elk oog begaat ontucht. Wanneer de vrouw parfum opdoet en dan naar buiten gaat tussen mensen (zodat zij haar geur kunnen ruiken) dan is zij dit en dit.” D.w.z. een ontuchtige vrouw. (Tefsier Ibn Kethier.)>>>
Het nemen van deze aayah als bewijs is een verduidelijking dat het verplicht is voor een vrouw om haar te bedekken met de h’idjaab bij de aanwezigheid van niet-mah’ram mannen (mannen waar zij dus volgens de Sharie’ah mee mag trouwen), omdat:
1.) Allah de Verhevene beveelt de gelovige vrouwen om hun kuisheid te bewaken. Het bevel van het bewaken van hun kuisheid is het bewaken daarvan en daarbij ook alle middelen die ernaar leiden. Een persoon met een gezond verstand zou geen twijfel hebben in het feit dat het bedekken van het gezicht een onderdeel daarvan is. Omdat het blootstellen van het gezicht een reden geeft om ernaar te kijken en het mooie te bewonderen en ervan te genieten en vervolgens het hebben van contact en toenadering. In een h’adieth lezen we (Nederlandstalige interpretatie): “De ogen begaan zina (ontucht, overspel) en hun zina is het kijken,” totdat hij zei: “En de geslachtsdelen brengen dat in praktijk of weerleggen het.” Als het bedekken van het gezicht een middel is van de vele middelen voor het bewaken van kuisheid, dan zal het bevolen worden. Er is een regel in de islamitische jurisprudentie die luidt: de middelen (tot een doelstelling) krijgen hetzelfde oordeel als de doelstellingen.
2.) Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…en dat zij hun sluiers over hun djoeyoeb (halzen en borstkassen) laten vallen en hun versiering niet te tonen behalve aan hun echtgenoten, of hun vaders (en grootvaders), of de vaders (en grootvaders) van hun echtgenoten, of hun zonen (en kleinzonen), of de zonen (en kleinzonen) van hun echtgenoten, of hun broers (en stiefbroers), of de zonen (en kleinzonen) van hun broers, of de zonen (en kleinzonen) van hun zussen, of hun vrouwen, of wat hun rechterhanden bezitten, of de helpers onder de mannen zonder (seksuele) begeerte, of de kinderen – degenen die geen acht slaan op de ‘awraat van vrouwen. En laat hen niet met hun voeten stampen waardoor hetgeen zij verbergen van hun versiering gekend wordt. En toon allemaal berouw tegenover Allah, O gelovigen, opdat jullie succesvol zullen zijn.”
Een sluier is waarmee een vrouw haar hoofd sluiert (bedekt) als een soort mantel. Als zij wordt bevolen om haar sluier over haar boezems te dragen, dan is het vanzelfsprekend ook verplicht om haar gezicht te sluieren, omdat het gezicht een onderdeel is van het hoofd en volgens analogie dat wanneer de boezems en de nek en wat erom heen is te bedekken, dan is het vanzelfsprekend en het heeft voorrang om het gezicht te bedekken, omdat het de kern is van schoonheid en verleiding. Mensen die benieuwd zijn naar het uiterlijk van iemand, vragen alleen naar het gezicht. Als het gezicht mooi is kijken ze niet naar iets anders, omdat het een belangrijk lichaamsdeel is. Daarom is het zo dat wanneer mensen zeggen dat een bepaalde vrouw mooi is, dan doelen ze op het gezicht. Dit verduidelijkt ons dat het gezicht de kern is van schoonheid. Als dit zo is, hoe kan dan worden begrepen dat deze wijze wetgeving gebood om de boezems en nekken te bedekken en het tegelijkertijd toestaat om het gezicht onbedekt te laten?
3.) Allah de Verhevene verbiedt het om de schoonheid te tonen, behalve wat daarvan zichtbaar is, zoals kleding. Daarom zegt Hij (Nederlandstalige interpretatie): “…behalve wat daarvan zichtbaar is – en dat zij hun sluiers over hun djoeyoeb (halzen en borstkassen) laten vallen en hun versiering niet te tonen behalve aan hun echtgenoten, of hun vaders (en grootvaders), of de vaders (en grootvaders) van hun echtgenoten, of hun zonen (en kleinzonen), of de zonen (en kleinzonen) van hun echtgenoten, of hun broers (en stiefbroers), of de zonen (en kleinzonen) van hun broers, of de zonen (en kleinzonen) van hun zussen, of hun vrouwen, of wat hun rechterhanden bezitten, of de helpers onder de mannen zonder (seksuele) begeerte, of de kinderen – degenen die geen acht slaan op de ‘awraat van vrouwen. En laat hen niet met hun voeten stampen waardoor hetgeen zij verbergen van hun versiering gekend wordt. En toon allemaal berouw tegenover Allah, O gelovigen, opdat jullie succesvol zullen zijn.”
Hij zegt “behalve wat daarvan zichtbaar is”, daarna verbied Hij het tonen van de schoonheid, behalve voor een bepaalde groep. Dit bewijst dat de eerste schoonheid totaal verschilt van de tweede soort schoonheid. De eerste soort schoonheid is de zichtbare schoonheid dat voor ieders oog te zien is en dat onmogelijk te bedekken is. En de tweede soort schoonheid is de schoonheid die bedekt moet worden, waarmee iemand zich siert. Als dit soort schoonheid voor iedereen was toegestaan, dan was de nadruk op het eerste (voor iedereen) en het tweede (een bepaalde groep) nutteloos.
4.) Allah de Verhevene staat het tonen van de schoonheid wat bedekt moet worden toe bij de aanwezigheid van de bedienden die geen geslachtsdrang meer hebben: “…of de helpers onder de mannen zonder (seksuele) begeerte…”, en een klein kind die niet let op de ‘awraat van de vrouw. Dit duidt op twee zaken:
Ten eerste: het tonen van de schoonheid dat bedekt moet worden is niet toegestaan aan vreemden, behalve aan deze twee boven genoemden.
Ten tweede: de reden van dit oordeel is de vrees voor fitnah voor de vrouw en dat zij een verleiding kan zijn voor anderen. Er is geen twijfel dat het gezicht de schoonheid laat zien en dat het de kern van fitnah is. Dan is het bedekken verplicht, anders zullen de bedienden daardoor niet verleidt en aangetrokken worden.
5.) Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…En laat hen niet met hun voeten stampen waardoor hetgeen zij verbergen van hun versiering gekend wordt. En toon allemaal berouw tegenover Allah, O gelovigen, opdat jullie succesvol zullen zijn.” Dat wil zeggen dat zij geen geluid moeten maken met hun voeten doordat zij enkelbandjes en andere versieringen dragen, waarmee de vrouw zich voor de man siert, waardoor zij de aandacht van de mannen trekken. Als de vrouw wordt verboden om met haar voeten geluid te maken uit vrees dat ze daarmee de mannen verleid door het horen van de enkelbandjes (en tegenwoordig de hakken), hoe zit het dan met het blootstellen van het gezicht?
Wat is een grotere verleiding? Dat een man de geluiden van enkelbandjes hoort en niet weet wie het is en of ze mooi is? Dat men niet weet of desbetreffende vrouw jong of oud is?! En niet weet of ze er ‘goed’ of ‘slecht’ uitziet?! Wat is een grotere fitnah, dit of dat een man naar een gezicht kan kijken dat jongheid uitstraalt en goedheid en waarvan hij de schoonheid kan bewonderen en dat hem uitnodigt om ernaar te kijken?! Ieder mens kent de begeerte tot de vrouw en weet welke verleidingen erger zijn en welke bedekt moeten worden.
(Lees verder onder de afbeelding.)
Het tweede bewijs uit de Qor-aan
Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En (wat betreft) de postmenopauzale vrouwen die niet verlangen te trouwen (#4), er rust op hen dan geen zonde als zij hun overkleding neerleggen zonder versieringen te tonen. Maar dat zij zich daarvan onthouden is beter voor hen. En Allah is Alhorend, Alwetend.” [Soerat an-Noer (24), aayah 60.]
<<< Toevoeging van uwkeuze.net. (#4) D.w.z.: oudere vrouwen na de menopauze die geen kinderen meer kunnen krijgen en die geen seksuele begeerten meer hebben. Zulke vrouwen hoeven zich niet op dezelfde manier te bedekken als jongere vrouwen, doch dienen zij bescheidenheid in acht te nemen aangezien dit op zichzelf goed is, en als een voorbeeld voor jongere vrouwen. Sa’ied ibn Djoebayr zei: “Zij dienen geen vertoning van zichzelf te maken door hun buitenste gewaden af te doen zodat hun versiering gezien kan worden.” (Naar Tefsier Ibn Kethier.)>>>
Het gebruiken van deze edele aayah als bewijs, verwijst naar het feit dat Allah de Verhevene het niet als een overtreding rekent voor oudere vrouwen die niet meer hopen te trouwen (die elk aspect van aantrekkelijkheid verloren hebben) en zich niet meer aangetrokken voelen tot de mannen wegens hun ouderdom, om hun gewaden af te leggen, op voorwaarde dat ze niet de bedoeling en de neiging krijgen om hun schoonheid te tonen.
Wat bedoeld wordt met “hun overkleding neerleggen,” is niet dat ze ongekleed mogen blijven, maar daarmee wordt bedoeld dat ze het gewaad dat het gedeelte boven de boezems en dergelijke bedekt, wat zichtbaar is zoals het gezicht en de handen, mogen afleggen. Dus het kleed dat wordt opgenoemd, dat voor de ouderen niet verplicht wordt gesteld, is het gewaad dat normaal het gehele lichaam bedekt. En de uitzondering voor de oudere vrouwen bewijst dat de jongere vrouwen die nog hopen te gaan trouwen, het tegenovergestelde moeten volgen. Als het oordeel het toestond voor het geheel dat het gewaad af mocht en het kleed dat boven de boezems hoort en dergelijke, dan was de uitzondering voor de leeftijdfase nutteloos.
En Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…zonder versieringen te tonen. Maar dat zij zich daarvan onthouden is beter voor hen. En Allah is Alhorend, Alwetend.”
Dit is een ander bewijs voor de verplichting van het dragen van de h’idjaab voor de jongere vrouwen die nog hopen te trouwen. Als zij hun gezichten blootstellen, terwijl zij de bedoeling en de neiging hebben om hun schoonheid te vertonen en met hun schoonheid te pronken en daardoor ook de aandacht van de mannen tot zich te trekken, waarbij zij haar gaan prijzen en dergelijke. Een gering aantal vrouwen hebben deze bedoelingen niet, maar voor iets gerings is er geen oordeel voor uit te zonderen.
Het derde bewijs uit de Qor-aan
Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “O profeet (Moh’ammed)! Zeg tegen jouw echtgenotes en jouw dochters en de vrouwen van de gelovigen om hun djalaabib over zich heen te dragen. Dat is gepaster, zodat zij onderscheiden worden (als respectabele vrouwen), en niet lastig worden gevallen. En Allah is Vergevensgezind, Barmhartig.” [Soerat al-Ah’zaab (33), aayah 59.]
Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden zijn met hem) zei: “Allah beval de gelovige vrouwen als zij uit hun huizen gingen voor iets noodzakelijks, dat zij hun gezichten moeten bedekken vanaf het hoofd met de djilbaab en één oog vrij laten.” En de uitleg van een metgezel is een geldig bewijs. Er zijn zelfs geleerden die hebben gezegd dat het dezelfde waarde heeft als de marfoo’ aan de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en hij (moge Allah tevreden zijn met hem) zei: “En laten één oog vrij,” dit is slechts toegestaan vanwege de noodzakelijkheid om de weg te kunnen zien, maar als het niet noodzakelijk is dan is er geen reden om het oog te ontbloten.
Al-djilbaab is het overkleed dat hangend om het lichaam heen wordt gedragen over de khimaar (kleed welke het hoofd, nek en boezem bedekt). Oemm Salamah (moge Allah tevreden met haar zijn) heeft het volgende gezegd toen de bovengenoemde aayah geopenbaard werd: “De vrouwen van de Ansaar gingen naar buiten alsof kraaien boven hun hoofden zaten, in kalmte en ze droegen zwarte kledij.”
‘Oebaydah as-Salmaanie en ook anderen vertelden dat de vrouwen der gelovigen zich helemaal van het hoofd bedekten met de djilbaab, zodat je niets van hen zag behalve de ogen uit noodzakelijkheid om de weg te kunnen zien.
Het vierde bewijs uit de Qor-aan
Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Hen (de echtgenotes van de profeet) treft geen blaam betreffende hun vaders, noch hun zonen, noch hun broers, noch de zonen van hun broers, noch de zonen van hun zussen, noch hun vrouwen, noch hetgeen hun rechterhanden bezitten (slavinnen). En vrees Allah. Waarlijk, Allah is over alle zaken een Getuige.” [Soerat al-Ah’zaab (33), aayah 55.]
Ibn Kethier (moge Allah hem genadig zijn) zei hierover: “Toen Allah de vrouwen beval zich te bedekken tegenover vreemden, maakte Hij duidelijk dat dit niet hoeft bij de nabije verwanten, zoals Hij uitzonderde in soerat an-Noer (24) zeggend (Nederlandstalige interpretatie): “En zeg tegen de gelovige vrouwen om hun ogen neer te slaan en hun schaamdelen te beschermen (tegen onwettige seksuele handelingen) en hun versiering niet te tonen – behalve wat daarvan zichtbaar is – en dat zij hun sluiers over hun djoeyoeb (halzen en borstkassen) laten vallen en hun versiering niet te tonen behalve aan hun echtgenoten, of hun vaders (en grootvaders), of de vaders (en grootvaders) van hun echtgenoten, of hun zonen (en kleinzonen), of de zonen (en kleinzonen) van hun echtgenoten, of hun broers (en stiefbroers), of de zonen (en kleinzonen) van hun broers, of de zonen (en kleinzonen) van hun zussen, of hun vrouwen, of wat hun rechterhanden bezitten, of de helpers onder de mannen zonder (seksuele) begeerte, of de kinderen – degenen die geen acht slaan op de ‘awraat van vrouwen. En laat hen niet met hun voeten stampen waardoor hetgeen zij verbergen van hun versiering gekend wordt. En toon allemaal berouw tegenover Allah, O gelovigen, opdat jullie succesvol zullen zijn.” [Soerat an-Noer (24), aayah 31.]
Dit waren vier bewijzen uit de Edele Qor-aan bevattend de verplichting voor de vrouwen om zich te bedekken bij de aanwezigheid van vreemde mannen en de eerste aayah benadrukte het bewijs daarvan op vijf verschillende manieren.
Bewijzen uit de Soennah
Wat de bewijzen uit de Soennah betreft, dit zijn de volgende:
Het eerste bewijs uit de Soennah
De boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “En als iemand van jullie (mannen) een vrouw ten huwelijk vraagt, dan rust op hem geen zonde om naar haar te kijken, met het oog op het huwelijk, ook al merkt zij dat niet.” Overgeleverd door Ah’mad. Hij zei in Moedjma’ al-Fawaa-ied: “De overleveraars zijn allemaal overleveraars die authentieke (sah’íeh’) ah’aadieth overleveren. Het bewijs uit de h’adieth is dat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) heeft aangegeven dat de huwelijksaanzoeker niet zondig is om te kijken naar de vrouw die hij wil huwen met de voorwaarde dat het een blik is voor het huwelijk. Dit bewijst ook direct dat degene die geen huwelijksaanzoek doet bij het kijken naar een vreemde vrouw zondig is in alle gevallen en ook de huwelijksaanzoeker als hij kijkt naar een vrouw niet om de toekomstige te zien door alleen de lusten op te wekken en om te genieten.”
En als er wordt gezegd: nergens in de h’adieth wordt aangegeven waar de man precies niet naar mag kijken, hiermee wordt bedoeld de borst of de hals. Het antwoord op deze vraag is dan: ieder mens weet dat een verloofde eerst naar het gezicht kijkt van zijn aanstaande, om haar schoonheid te bewonderen, en daar omheen is op dat moment niet belangrijk.
Het tweede bewijs uit de Soennah
Toen de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) gebood de vrouwen naar de gebedsruimte te roepen op de dag van al-‘ied (het feest), zeiden zij: “O boodschapper van Allah, één van ons heeft geen djilbaab (overkleed).” De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zei (Nederlandstalige interpretatie): “Laat haar zuster haar een djilbaab geven.” (Overgeleverd door al-Boekhaarie, Moeslim en anderen.)
Deze h’adieth bewijst dus dat vrouwen van de metgezellen niet naar buiten mochten gaan zonder hun overkleed (djilbaab) en bij het niet hebben van de djilbaab is het onmogelijk voor hen om naar buiten te gaan, vandaar dat ze (moge Allah tevreden met hen zijn) dit obstakel aan de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) opmerkten. Toen de profeet hen beval om salaat al-‘ied te gaan bidden, loste hij hun probleem op door één van hen haar djilbaab aan de andere te geven. Hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) gaf geen toestemming om zonder de djilbaab op straat te gaan. Terwijl het gebed van de ‘ied wettig is, en verplicht is voor zowel mannen als vrouwen. Dus als de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) hen niet de straten op liet gaan voor iets dat verplicht is, hoe kan hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) hen de straten op laten gaan zonder de djilbaab voor iets dat niet verplicht is en niet noodzakelijk is?! Dat is dus het rondhangen in de markten en het mengen met de mannen en het rondkijken zonder noodzaak en nut. Dus de verplichting van het dragen van de djilbaab is het bewijs dat het bedekken wel moet, en Allah is Alwetend.
Het derde bewijs uit de Soennah
‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden zijn met haar) verhaalde: “De boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) bad het fadjr-gebed terwijl een aantal gelovige vrouwen tijdens het gebed aanwezig was, hun gehele lichaam bedekt met wollen kleding. Vervolgens keerden deze vrouwen terug naar hun huizen en niemand herkende hen in de donkere nacht.” Zij zei: “Als de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) de vrouwen zag zoals wij die gezien hadden [d.w.z. de toestand van de vrouwen na de dood van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem)], dan had hij hen verboden gesteld om naar de moskeeën te gaan zoals de zonen van Israa-iel hadden gedaan met hun vrouwen.” Een soortgelijke overlevering is door ‘Abdoellaah ibn Mas’oed (moge Allah tevreden zijn met hem) overgeleverd, en het bewijs kan vanuit twee benaderingen worden bekeken:
Ten eerste: het dragen van de h’idjaab en de gehele bedekking was een gewoonte van de vrouwen van de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) die de besten der eeuwen vormden en de meest nobelen bij Allah waren, de beste qua karakter en gedrag, de bezitters van de meest complete imaan, degenen die de oprechtste daden verrichtten. Zij zijn de voorbeeldpersonen (moge Allah tevreden met hen zijn) waarover Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En de allereersten (die de Islaam accepteerden) van de moehaadjiroen (#5) en de ansaar (#6) en degenen die hen in het goede volgden (in geloofsleer, spraak en daden): Allah is tevreden met hen (#7) en zij zijn tevreden met Hem. Hij heeft voor hen Tuinen voorbereid waar de rivieren onder door stromen, zij zijn daarin onsterfelijk, eeuwig (zullen zij er genieten). Dat is het geweldige succes.” [Soerat at-Tawbah (9), aayah 100.]
<<< Toevoeging van uwkeuze.net. (#5) Moehaadjiroen of moehaadjirien (enkelvoud: moehaadjir): de vroegere moslims die migreerden van Mekkah naar al-Medienah tijdens het leven van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) vóór de verovering van Mekkah.
(#6) Ansaar: “helpers”, de moslims van al-Medienah die de gemigreerde moslims van Mekkah (al-moehaadjiroen) steunden. Ansaarie: een inwoner van al-Medienah wordt ansaarie genoemd, omdat het Arabische woord naaser verdediger en helper betekent. De ansaar hielpen de moehaadjiroen uit Mekkah om weer een normaal leven te kunnen leiden in al-Medienah. Zij deelden al hun bezittingen met de moehaadjiroen.
(#7) Dit vers is een van de vele bewijzen tegen de Raafidhah (sji’ieten), die de metgezellen van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) haten en verafschuwen.>>>
Als dit de weg is van de vrouwen van de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn), wat houdt ons dan tegen om die weg te volgen, een weg met goede daden en waarbij Allah de Verhevene tevreden zal zijn over degenen die het bewandelen en volgen. En Allah (Verheven en Geprezen is Hij) zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En wie in tegenstrijd is met de boodschapper (Moh’ammed) – nadat de leiding duidelijk is geworden voor hem – en een andere weg volgt dan de weg van de gelovigen, Wij laten hem volgen wat hij gekozen heeft en Wij zullen hem in de Hel doen branden – en wat een slechte bestemming is dat!” [Soerat an-Nisaa-e (4), aayah 115.]
Ten tweede: ‘Aa-ieshah, de moeder der gelovigen, en ‘Abdoellaah ibn Mas’oed (moge Allah tevreden met hen zijn) (en laten we het niet hebben over de ruime kennis en begrip van de islamitische jurisprudentie, wijsheid en de vele adviezen die zij aan de dienaren van Allah meedeelden), zij vertelden dat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) dat als hij van de vrouwen zag wat zij hadden gezien, dan had hij ze verboden om de moskeeën te bezoeken. Dit was in de eerste beste eeuwen, waar de situatie toen al veel veranderde vergeleken met de tijd van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en een niveau had bereikt, waarbij zij een verbod zouden krijgen om de moskee te bezoeken. Hoe zal het dan zijn met de tijd waarin wij nu leven, na ongeveer 14 eeuwen, waarbij het erger is geworden en de schaamte schaars is geworden en het geloof in velen harten van de mens is verzwakt?!
‘Aa-ieshah en Ibn Mas’oed (moge Allah tevreden met hen zijn) hebben begrepen wat de volledige sharie’ah-wetten bewijzen; dat hetgeen wat een verbod veroorzaakt op zichzelf verboden wordt gesteld.
(Lees verder onder de afbeelding.)
Het vierde bewijs uit de Soennah
De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Degene die zijn kleed uit trots over de vloer laat slepen, Allah kijkt niet naar hem op de Dag der Opstanding.” Toen vroeg Oemm Salamah: “Hoe moeten de vrouwen het doen met onze zomen?” Hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zei: “Laat het een handlengte los hangen.” Toen zei ze: “Dit betekend dat hun voeten zichtbaar worden.” Hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zei: “Laat ze het een armlengte loshangen en niet meer dan dat.”
In deze h’adieth wordt het bewijs geleverd van de verplichting om de voeten te bedekken, en dat het een algemene en bekende zaak is bij de vrouwen van de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn). Het tonen van de voeten is zonder twijfel een minder grote verleiding dan het tonen van het gezicht en de handen. Over iets waarschuwen wat minder verleiding kan veroorzaken, verduidelijkt ook het oordeel over hetgeen wat meer verleiding veroorzaakt. Zal de wijsheid van de sharie’ah hetgeen wat de mindere verleiding veroorzaakt verbieden, terwijl het hetgeen een grotere verleiding veroorzaakt niet verbiedt? Voorwaar, dit is een grote tegenstrijdigheid en het is niet mogelijk dat de Wijsheid van Allah en Zijn Wetgeving dit vastleggen.
Het vijfde bewijs uit de Soennah
De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Als één van jullie (de vrouwen) een moekaatieb heeft (een bediende waartegen de eigenares gezegd heeft dat hij zichzelf kan vrijkopen vóór haar dood) en hij heeft iets wat hij haar schuldig is, dan dient zij zich voor hem te bedekken.” [Overgeleverd door de vijf (overleveraars), behalve an-Nasaa-ie, en is authentiek geclassificeerd door al-Tirmidzie.]
Het bewijs uit deze h’adieth duidt aan dat het tonen van het gezicht en handen is toegestaan voor een bazin tegenover haar bediende/helper, zolang zij macht over hem heeft. Wanneer dat niet meer zo is, dan is ze verplicht zich te bedekken omdat hij nu een vreemde voor haar is geworden. Dit bewijst de plicht van het bedekken van de vrouw bij vreemde mannen.
Het zesde bewijs uit de Soennah
‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn) verhaalde: “Een groep reizigers (naar de h’adj) kwam langs ons terwijl wij in ih’raam waren (toestand tijdens de h’adj of ‘oemrah) met de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Als zij ons naderden dan deed één van ons haar djilbaab vanaf haar hoofd over haar gezicht los (d.w.z. bedekten wij onze gezichten) en als zij voorbij ons waren dan ontblootten wij onze gezichten.” (Overgeleverd door Ah’mad, Aboe Daawoed en Ibn Maadjah.)
Over haar uitspraak waarbij zij zei: “…als zij langs ons kwamen,” d.w.z. degenen die op reis waren, “dan deden zij hun djilbaab over hun gezichten los,” en dit is een duidelijk bewijs voor de verplichting om het gezicht te bedekken omdat het toegestaan is om in de ih’raam het gezicht te ontbloten. Maar als er geen belemmering was om het gezicht onbedekt te laten, dan hadden ze hun gezichten onbedekt gelaten.
De h’adieth duidt ons aan dat het verplicht is om het gezicht tijdens de ih’raam onbedekt te laten voor de vrouwen, en dit is de mening van de meeste geleerden. Een verplichting wordt opgeheven als er nog een belangrijkere verplichting plaatsvindt. Want als het niet verplicht was om het gezicht te bedekken voor vreemde (niet-mah’ram) mannen, dan hadden zij zeker deze verplichting niet gelaten door (het gezicht) te ontbloten tijdens de ih’raam. Er is vastgesteld in de twee authentieke verzamelingen dat de vrouw die in ih’raam is, verboden is om de niqaab (gezichtssluier) en handschoenen te dragen. Shaykh al-Islaam Ibn Taymieyyah heeft gezegd: “En dit geeft ons aan dat de niqaab en handschoenen algemeen bekend waren bij de vrouwen die niet in ih’raam waren om het te dragen, en dit concludeert dat het bedekken van het gezicht en handen verplicht is.”
Dit waren zes bewijzen uit de Soennah die aanduiden dat het verplicht is voor de vrouw om de h’idjaab te dragen en haar gezicht te bedekken voor vreemde (niet-mah’ram) mannen. En daarbij komen ook de 4 bewijzen uit de Qor-aan, in totaal worden het dan 10 bewijzen vanuit zowel de Qor-aan als de Soennah.
Bewijs uit analogie (qiyaas)
Het elfde bewijs:
De juiste beredenering en de duidelijke analogie waarmee de islamitische wetgeving is gekomen, is het erkennen van goede doelstellingen en de middelen ernaar en het te stimuleren, en daarnaast het niet accepteren van slechtheden en de middelen ernaar, en mensen daarvoor te waarschuwen.
Alles wat een goede zuivere doelstelling heeft, of meer goede kanten heeft dan slechte kanten, is aanbevolen als verplichting of aangeraden. En alles wat een puur slechte doelstelling heeft, of meer slechte kanten dan goede kanten, wordt afgeraden als verboden of afkeurenswaardig.
Als we goed kijken naar de zedeloosheid die veroorzaakt wordt door het niet bedekken van het gezicht van de vrouw tegenover vreemde (niet-mah’ram) mannen, dan zullen wij concluderen dat het verscheidene slechtheden bevat, en als het een goede bedoeling zou bevatten, dan zou het een noodzaak zijn die volledig gedekt is met een slecht uitgangspunt.
Tot de slechte gevolgen van het onbedekt laten van het gezicht, behoort het volgende:
1.) Fitnah, een vrouw maakt het zichzelf moeilijk door het opmaken van haar gezicht en het mooi te maken en het te vertonen op een verleidelijke manier, en dit is de slechtste kwestie die tot het kwade en tot verderf leidt.
2.) Het verdwijnen van schaamte/verlegenheid bij een vrouw, terwijl het een onderdeel is van imaan (geloof) en één van haar basiselementen van haar natuurlijke aanleg. De vrouw was altijd het grote voorbeeld geweest van schaamte/verlegenheid. Er werden uitdrukkingen gegeven om schaamte te verduidelijken, zoals: “Verlegen als de maagd in haar verblijfplaats.”
Het verdwijnen van schaamte/verlegenheid duidt op zwakte van haar geloof en standvastigheid, en tegenstrijdigheid met de natuurlijke aanleg waarmee zij geschapen is.
3.) Verleiding van mannen, vooral als zij schoonheid bezit en zij haar stem en lach gaat verfraaien en gaat flirten als een schaamteloze vrouw. Er werd gezegd: “Een blik en vervolgens een groet en een gesprek, een afspraak en tenslotte een ontmoeting.”
De shaytaan (satan) vloeit in de aders van de zoon van Aadam via de bloedwegen. En hoe vaak zijn woorden, gelach en vrolijkheid er de oorzaak van geweest dat het hart van een man zich aangetrokken voelt tot een bepaalde vrouw, of het hart van een vrouw tot dat van een man? Daardoor zal er veel kwaad en verderf plaatsvinden wat we daarna niet kunnen oplossen. We vragen Allah om ons daarvoor te behoeden.
4.) Het mengen van de vrouwen bij de mannen. Wanneer een vrouw denkt dat ze gelijk is aan de man door het onbedekt laten van haar gezicht en het onzedelijk rondlopen, dan zal ze in deze toestand geen schaamte en verlegenheid hebben om zo wrijving te zoeken met het andere geslacht, en dit leidt tot een grote zonde en verderf in hoge mate. De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) ging een keer van de moskee naar buiten terwijl de mannen en vrouwen met elkaar op straat gemengd waren, toen zei de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) (Nederlandstalige interpretatie): “Ga iets naar achteren (O vrouwen), jullie hoeven de weg niet te nemen. Neem de zijkanten van de weg (als looppad).” Daarna liepen de vrouwen zo dicht bij de muur dat zelfs het stof van hun overkleed op de muur plakte. Dit werd genoemd door Ibn Kethier toen hij de volgende Woorden van Allah de Verhevene uitlegde (Nederlandstalige interpretatie): “En zeg tegen de gelovige vrouwen om hun ogen neer te slaan en hun schaamdelen te beschermen (tegen onwettige seksuele handelingen) en hun versiering niet te tonen – behalve wat daarvan zichtbaar is – en dat zij hun sluiers over hun djoeyoeb (halzen en borstkassen) laten vallen en hun versiering niet te tonen behalve aan hun echtgenoten, of hun vaders (en grootvaders), of de vaders (en grootvaders) van hun echtgenoten, of hun zonen (en kleinzonen), of de zonen (en kleinzonen) van hun echtgenoten, of hun broers (en stiefbroers), of de zonen (en kleinzonen) van hun broers, of de zonen (en kleinzonen) van hun zussen, of hun vrouwen, of wat hun rechterhanden bezitten, of de helpers onder de mannen zonder (seksuele) begeerte, of de kinderen – degenen die geen acht slaan op de ‘awraat van vrouwen. En laat hen niet met hun voeten stampen waardoor hetgeen zij verbergen van hun versiering gekend wordt. En toon allemaal berouw tegenover Allah, O gelovigen, opdat jullie succesvol zullen zijn.” [Soerat an-Noer (24), aayah 31.]
Shaykh al-Islaam Ibn Taymiyyah (moge Allah hem genadig zijn) heeft aangegeven dat het verplicht is voor de vrouw om zich te bedekken voor het zicht van vreemden (niet-mah’ram) mannen. Hij zei in zijn fataawaa, die kort geleden gedrukt zijn, op blz. 110 boek 2 van de fiqh, en in boek 22 van al-Madjmoo’: “Het duidelijke feit is dat Allah de schoonheid in twee categorieën heeft onderscheiden: een zichtbare en een te bedekken schoonheid. Het is de vrouw toegestaan om haar zichtbare schoonheid aan anderen naast de echtgenoot en de mah’aariem (meervoud van mah’ram) zichtbaar te maken.”
Voordat de aayah over de h’idjaab geopenbaard werd, gingen de vrouwen [in de tijd van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem)] naar buiten zonder djilbaab, waardoor de mannen hun handen en gezichten konden zien. Toen was het nog toegestaan voor hen om het gezicht en de handen te zien, omdat het toegestaan was voor de vrouwen om het onbedekt te laten. Vervolgens werd de aayah over de h’idjaab geopenbaard (Nederlandstalige interpretatie): “O profeet (Moh’ammed)! Zeg tegen jouw echtgenotes en jouw dochters en de vrouwen van de gelovigen om hun djalaabib over zich heen te dragen. Dat is gepaster, zodat zij onderscheiden worden (als respectabele vrouwen), en niet lastig worden gevallen. En Allah is Vergevensgezind, Barmhartig.” [Soerat al-Ah’zaab (33), aayah 59.]
Het bedekken van de vrouwen tegenover vreemde mannen, en vervolgens zei hij: “De djilbaab is de malaa-ah en dit is wat Ibn Mas’oed en anderen als ridaa-e (overkleed) noemden, en over het algemeen noemden de mensen het al-izaar, en dit is het grote overkleed dat haar hoofd en haar volledige lichaam bedekt.” Vervolgens wordt er gezegd: “Als zij bevolen worden om de djilbaab te dragen om niet herkend te worden door het bedekken van het gezicht daarmee of met de niqaab, dan zullen het gezicht en de handen behoren tot de schoonheid waarvan zij bevolen zijn om het niet zichtbaar te maken voor vreemden. De rest is voor de vreemden toegestaan om te zien, zoals de zichtbare kledingstukken.
Ibn Mas’oed heeft de laatste mening genoemd en Ibn ‘Abbaas heeft de eerste genoemd. Totdat hij zei: “En daarentegen het gezicht, de handen en de voeten, het is haar niet toegestaan om het onbedekt te laten tegenover de vreemden. Dit volgens de meest juiste uitspraak van de twee genoemde uitspraken. Deze uitspraak is in tegenstelling tot de uitspraak voor de afschaffing (van het oude oordeel) en zij mag alleen de kleding aan anderen zichtbaar maken…”
Op pagina 117-118 van het genoemde boek staat: “…wat haar haren en haar handen betreft, het is haar verboden om het zichtbaar te maken aan vreemden en zij werden niet verboden om het te vertonen aan vrouwen en de mah’aariem.”
En op pagina 152 van hetzelfde boek, zei hij: “De regel m.b.t. deze zaak is dat je op de hoogte bent van het feit dat de wetgever twee doeleinden heeft: het eerste is het verschil tussen de mannen en vrouwen aangeven, en het tweede is het sluieren van de vrouwen.” Dit is wat Shaykh al-Islaam Ibn Taymiyyah heeft gezegd.
Wat betreft de uitspraken van andere jurisprudentie geleerden, de opvolgers van al-imaam Ah’mad, zij hebben bijvoorbeeld in al-Moentaha gezegd: “Het is zelfs voor degene die gecastreerd is en voor degene waarvan zijn geslachtsdeel afgesneden is, verboden om te kijken naar een vreemde vrouw.”
Op een andere plaats in het boek al-Iqnaa’ staat: “Het is niet toegestaan om te kijken naar de vreemde vrije vrouw, en het is verboden om haar haren te zien.” En hij zei in de tekstinhoud van ad-Deliel: “Een blik is onder te verdelen in 8 categorieën…”
Hieronder valt een blik van een man die de puberteit bereikt heeft, ook al is zijn geslachtsdeel geamputeerd, die de vrije vreemde vrouw die de puberteit bereikt heeft, zonder een geldige reden bekijkt. Het is hem niet toegestaan om iets van haar te zien en ook haar haren die aan haar hoofd zijn verbonden.” (Einde citaat)
Wat de shaafie’ieyyah betreft, zij hebben gezegd dat wanneer een blik uit lust is of als er vrees is voor een grote verleiding, dan is zo’n blik verboden en daarover is er geen meningsverschil onder de geleerden. Maar als de blik zonder lusten is en er geen vrees is voor een verleiding, dan zijn er hierover twee uitspraken die vermeld zijn in de uitleg van al-Iqnaa’:
“De juiste uitspraak is dat het verboden is, zie al-Minhaadj, zoals het vermeld staat in de uitgebreide versie van het genoemde boek, en de imaam heeft aangegeven volgens de consensus van alle moslimgeleerden, dat het de vrouwen verboden is om naar buiten te gaan met het gezicht onbedekt, en dat het werpen van een blik naar een vrouw een aanleiding is voor verleiding en prikkeling van lusten.”
Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Zeg (O Moh’ammed) tegen de gelovige mannen om hun ogen neer te slaan en hun schaamdelen te beschermen (tegen onwettige seksuele handelingen). Dat is reiner voor hen. Waarlijk, Allah is Khabier (Alwetend omtrent subtiele zaken) aangaande hetgeen zij doen.” [Soerat an-Noer (24), aayah 30.]
De schoonheid van de wetgeving is het uitsluiten van wegen tot het uitgebreid benoemen van situaties. (Einde citaat)
En in Nayl al-Awtaar en Sharh’ al-Moentaqaa was er vermeld dat er consensus is onder alle geleerden, dat het voor de vrouwen verboden is om met een onbedekt gezicht naar buiten te gaan, vooral wanneer dit onzedelijkheid vermeerdert.”
(Lees verder onder de afbeelding.)
Bewijzen van degenen die het toestaan om het gezicht van de vrouw te vertonen
Ik ken geen andere bewijzen van degenen die het toegestaan hebben om te kijken naar het gezicht en de handen van de vreemde vrouw, uit het Boek en de Soennah, behalve wat zal volgen:
Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…en hun versiering niet te tonen – behalve wat daarvan zichtbaar is – en dat zij hun sluiers over hun djoeyoeb (halzen en borstkassen) laten vallen en hun versiering niet te tonen behalve aan hun echtgenoten, of hun vaders (en grootvaders), of de vaders (en grootvaders) van hun echtgenoten, of hun zonen (en kleinzonen), of de zonen (en kleinzonen) van hun echtgenoten, of hun broers (en stiefbroers), of de zonen (en kleinzonen) van hun broers, of de zonen (en kleinzonen) van hun zussen, of hun vrouwen, of wat hun rechterhanden bezitten, of de helpers onder de mannen zonder (seksuele) begeerte, of de kinderen – degenen die geen acht slaan op de ‘awraat van vrouwen. En laat hen niet met hun voeten stampen waardoor hetgeen zij verbergen van hun versiering gekend wordt. En toon allemaal berouw tegenover Allah, O gelovigen, opdat jullie succesvol zullen zijn.” [Soerat an-Noer (24), aayah 31.]
Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden zijn met hem) heeft gezegd: “Dit zijn haar gezicht, handen en ring.” Dit werd door al-A’mash overgeleverd van Sa’ied ibn Djoebayr, en – zoals reeds bekend is – de tefsier van een metgezel is een bewijsvoering.
Wat Aboe Daawoed heeft overgeleverd in zijn Soenan van ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn), namelijk dat Asmaa-e bintoe Abie Bakr binnenkwam bij de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) terwijl zij dunne doorzichtige kleding droeg en hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) wendde zich van haar af en zei (Nederlandstalige interpretatie): “O Asmaa-e! Als de vrouw de menstruatieperiode bereikt, is het niet toegestaan om iets van haar te zien, behalve dit en dit.” En hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) wees naar zijn gezicht en handen.
De overlevering van al-Boekhaarie en anderen van Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden zijn met hem) waarin zijn broer al-Fadhl de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) vergezelde tijdens de afscheidsbedevaart. Een vrouw van Khath’am was gekomen en al-Fadhl keek naar haar en zij keek hem aan, de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) keerde het gezicht van al-Fadhl naar de andere kant – hierin is het bewijs terug te vinden dat de vrouw haar gezicht niet bedekte.
De overlevering die door al-Boekhaarie van Djaabier (moge Allah tevreden zijn met hem) is overgeleverd betreffende het gebed van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) van al-‘ied, dat hij voor de mensen leidde. Hij sprak de mensen toe en herinnerde hen en hij ging weg, totdat hij bij de vrouwen kwam en had hen een preek gegeven en herinnerde hen en zei (Nederlandstalige interpretatie): “O lieden der vrouwen! Geef liefdadigheid uit want jullie zijn het meeste houtvuur voor het Hellevuur.” Een vrouw stond op uit het midden van de vrouwen, haar wangen waren van kleur veranderd door de vermoeidheid, warmte en drukte… Indien haar wangen niet onbedekt waren, dan kon hij niet weten wat voor kleur haar wangen hadden.
Dit zijn de bewijzen die de mogelijkheid geven voor het toestaan om het gezicht van de vrouwen in het bijzijn van vreemde mannen zichtbaar te laten.
Reactie op het gebruiken van deze bewijzen
De bewijzen die gebruikt worden, door degenen die het blootstellen van het gezicht toestaan, zijn op zich niet tegenstrijdig met de eerder genoemde bewijzen die de vrouw verplichten om haar gezicht te bedekken. Dit kan gesteld worden vanuit twee oogpunten:
Dat de bewijzen die het verplichten om het gezicht te bedekken de natuurlijke toestand veranderen, terwijl de bewijzen die het toestaan van het onbedekt laten van het gezicht, de natuurlijke toestand laten. Hetgeen de natuurlijke toestand verandert gaat voor, zoals het bekend is bij de osooliyyien. Dit is zo omdat het behouden van de natuurlijke toestand de normale gang van zaken is en als een overgeleverd bewijs de natuurlijke toestand verandert, duidt dit op een oordeel van verandering die de normale toestand verandert. Dit bevestigt het veranderen van het normale oordeel naar een ander oordeel, en wat vastgesteld wordt gaat voor de bewijzen die daaraan tegengesteld zijn. Deze kwestie is algemeen vastgesteld, gebaseerd op het bestaan van duidelijke bewijzen die dit verduidelijken.
Als wij nadenken over de bewijzen die het toestaan om het gezicht onbedekt te laten, zullen we merken dat deze niet gelijkwaardig in sterkte zijn, aan de bewijzen die het verbieden om het gezicht van de vrouw onbedekt te laten. Dit zal duidelijk gemaakt worden aan de hand van de volgende antwoorden:
Wat betreft de tefsier van Ibn ‘Abbaas zijn er twee mogelijkheden;
1.) Het is mogelijk dat de uitspraak van Ibn ‘Abbaas gedaan werd vóór de Openbaring van de aayah over de h’idjaab, zoals aangegeven is door Shaykh al-Islaam Ibn Taymiyyah, en wij hebben de woorden van Shaykh al-Islaam eerder genoemd.
2.) Het is mogelijk dat hij de sieraden bedoelt, die vertoond worden zoals Ibn Kethier aangegeven heeft in zijn tefsier, en deze twee mogelijkheden worden sterk beargumenteerd door de tefsier van Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden zijn met hem) betreffende Allahs Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “O profeet (Moh’ammed)! Zeg tegen jouw echtgenotes en jouw dochters en de vrouwen van de gelovigen om hun djalaabib over zich heen te dragen. Dat is gepaster, zodat zij onderscheiden worden (als respectabele vrouwen), en niet lastig worden gevallen. En Allah is Vergevensgezind, Barmhartig.” [Soerat al-Ah’zaab (33), aayah 59.]
Zoals dit duidelijk werd gemaakt in het derde bewijs uit de Nobele Koran. Als wij ons nog niet hebben overgegeven aan de genoemde twee mogelijkheden, dan kunnen we als derde mogelijkheid zeggen dat de tefsier van Ibn ‘Abbaas als bewijs geldt dat geaccepteerd kan worden, behalve als er geen andere tegenstrijdige uitspraak is te vinden van een andere sah’aabie (metgezel). Als er een andere sah’aabie is die van andere bewijzen is uitgegaan, dan kunnen we de uitspraak van Ibn ‘Abbaas niet aannemen. De uitleg van Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden zijn met hem) is tegenstrijdig aan de tefsier van Ibn Mas’oed (moge Allah tevreden zijn met hem) die de Woorden van Allah (Nederlandstalige interpretatie): “…behalve wat daarvan zichtbaar is – en dat zij hun sluiers over hun djoeyoeb (halzen en borstkassen) laten vallen en hun versiering niet te tonen behalve aan hun echtgenoten, of hun vaders (en grootvaders), of de vaders (en grootvaders) van hun echtgenoten, of hun zonen (en kleinzonen), of de zonen (en kleinzonen) van hun echtgenoten, of hun broers (en stiefbroers), of de zonen (en kleinzonen) van hun broers, of de zonen (en kleinzonen) van hun zussen, of hun vrouwen, of wat hun rechterhanden bezitten, of de helpers onder de mannen zonder (seksuele) begeerte, of de kinderen – degenen die geen acht slaan op de ‘awraat van vrouwen. En laat hen niet met hun voeten stampen waardoor hetgeen zij verbergen van hun versiering gekend wordt. En toon allemaal berouw tegenover Allah, O gelovigen, opdat jullie succesvol zullen zijn.” [Soerat an-Noer (24), aayah 31.] Dit kan gebeuren door met een bovenkleed en allerlei soorten kleding te bedekken wat zeker zichtbaar zal zijn. Wij dienen de sterkste uitspraak te volgen.
Wat de overlevering van ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn) betreft, deze is zwak vanuit twee opzichten:
1.) Er is een onderbreking tussen ‘Aa-ieshah en Khaalid ibn Doerayk die deze overlevering heeft overgeleverd, naar de reden die door Aboe Daawoed is genoemd, toen hij zei: “Khaalid ibn Doerayk heeft niet van ‘Aa-ieshah gehoord (d.w.z. geen overleveringen van ‘Aa-ieshah gehoord) en deze zwakte werd ook door Aboe H’aatiem ar-Raazie genoemd.
2.) Dat de keten ook Sa’ied ibn Bashier an-Nasrie, die in Damascus woonde, bevat; Ibn Mahdie nam niets van hem, Ah’mad, Ibn ‘Oyaynah, Ibn al-Madienie en an-Nasaa-ie hebben gezegd dat hij zwak is (d.w.z. dat zijn overleveringen zwak zijn) en vanuit dit opzicht kunnen we zeggen dat deze h’adieth zwak is en niet gebruikt kan worden, in tegenstelling tot voorgenoemde authentieke overleveringen die op de verplichting om het gezicht te bedekken, duiden.
Een ander argument is dat Asmaa-e bintoe Abie Bakr (moge Allah tevreden met haar zijn) 27 jaar was toen de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) emigreerde van Mekkah naar al-Medienah en dit is een aanzienlijke leeftijd. Het is onvoorstelbaar dat zij bij de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) binnenkwam met dunne doorzichtige kleding die andere lichaamsdelen, naast het gezicht en de handen onthullen, en Allah weet het beste.
Stel dat deze h’adieth authentiek zou zijn, dan zou deze plaats hebben gevonden vóór de verplichting van de h’idjaab, omdat de teksten die de h’idjaab verplichten, de natuurlijke gangbare toestand, die opgeheven werd, veranderen. Over de h’adieth van Ibn ‘Abbaas kan gezegd worden dat deze niet als bewijs kan gelden, voor het toestaan van het kijken naar een vreemde vrouw, omdat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) dit niet goedgekeurd heeft, maar hij keerde zijn gezicht juist naar de andere kant en daarom heeft an-Nawawie in de uitleg van Sa’hieh’ Moesliem gezegd, dat uit deze h’adieth kan worden afgeleid dat het verboden is om te kijken naar het gezicht van een vreemde vrouw. Al-H’aafidhz Ibn H’adjar zei in Fat-h’ al-Baarie over de leringen die uit deze h’adieth getrokken kunnen worden: “En uit deze h’adieth kan het verbod op het kijken naar vreemde vrouwen herleid worden en het duidt op het neerslaan van de ogen. ‘Iyaadh heeft gezegd dat sommigen beweren dat het niet verplicht is (d.w.z. het neerslaan van de ogen) behalve als men vreest voor de fitnah (verleiding), hij zei hierop: en bij mij duidt de handeling van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), toen hij het gezicht van al-Fadhl had bedekt, zoals te lezen is in de overlevering, op een ander oordeel dan wat zij beweren.”
En wat als er gevraagd wordt: waarom heeft de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) de vrouw niet bevolen om haar gezicht te bedekken? Het antwoord kan herleid worden uit de bewijzen, namelijk dat het voor haar niet verplicht is om haar gezicht te bedekken, wanneer zij op ih’raam (h’adj) is en het is voor haar toegestaan om haar gezicht niet te bedekken als er geen vreemde mannen naar haar kijken. En het kan zijn dat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) haar had bevolen om dit te doen, ook al is dit niet overgeleverd, want het niet overleveren van een bevel van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) wil niet zeggen dat hij dit niet bevolen heeft. Overgeleverd door Moeslim en Aboe Daawoed van Djarier ibn ‘Abdiellaah al-Badjalie (moge Allah tevreden zijn met hem) dat hij zei: “Ik vroeg de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) naar een blik die per ongeluk geworpen is en hij zei: ‘wend je ogen ervan af,’ of hij zei: ‘hij beval mij om mijn zicht elders te wenden.’”
Over de h’adieth van Djaabir (moge Allah tevreden zijn met hem) kan gezegd worden dat hij (moge Allah tevreden zijn met hem) niet noemde wanneer deze gebeurtenis plaats heeft gevonden. Een antwoord op deze h’adieth luidt dat het mogelijk is dat deze vrouw een bejaarde vrouw was, die geen hoop meer had om te trouwen. Voor haar is het geen overtreding om haar gezicht te ontsluieren, dit betekent niet dat dit voor de rest van de vrouwen legitiem is. Of het kan zo zijn, dat deze gebeurtenis plaats heeft gevonden voordat de aayah van de h’idjaab geopenbaard werd, welk bewijs hetgeen in het 5de of het 6de jaar na de hidjrah in soerat al-Ah’zaab was geopenbaard, terwijl het gebed van de ‘ied was vastgesteld in het 2de jaar van de hidjrah.
(Lees verder onder de afbeelding.)
Tot slot
Weet, dat wij hier uitgebreid over hebben gesproken vanwege de noodzaak om de mensen het oordeel over deze belangrijke maatschappelijke kwestie te verduidelijken. Veel liefhebbers van het onzedelijke willen bereiken dat de vrouw haar gezicht ontbloot. Zij hebben deze kwestie niet de juiste aandacht gegeven om het goed te onderzoeken en te bekijken. Elke onderzoeker moet de eigenschappen rechtvaardigheid en eerlijkheid hanteren en hij dient niet te spreken alvorens hij over kennis beschikt. Hij dient de positie van een rechter in te nemen, als het gaat om de bewijzen die voor meningsverschil vatbaar zijn, om een rechtvaardig oordeel te kunnen vellen over twee verschillende meningen. Men dient te oordelen volgens de weg van kennis en geen partij te verkiezen boven een andere, behalve met een bewijs. De onderzoeker dient alle bewijzen vanuit alle ooghoeken te onderzoeken.
Het geloven dat één van de uitspraken juist is, dient de onderzoeker niet te leiden naar overdrijving en het overschrijden van de grenzen om zijn bewijzen te willen bevestigen en de bewijzen van degene die met hem van mening verschilt te verwaarlozen.
Daarom hebben geleerden gezegd: “Men dient iets te bewijzen voordat hij daarin gelooft,” dit zodat het geloof gebaseerd is op een bewijs en niet dat een bewijs afhankelijk moet zijn van hetgeen waarin men gelooft. Degene die gelooft voordat hij zijn geloof op bewijzen baseert, kan in een situatie terechtkomen waarin hij bewijzen afwijst, omdat deze tegen zijn geloof ingaan of dat hij de bewijzen vervalst als hij niet in staat is om deze af te wijzen.
Zowel wij als vele andere mensen, hebben de schade ondervonden van het bewijs afhankelijk laten zijn van het geloof. Dit heeft geleid tot het authentiek verklaren van sommige ah’aadieth die zwak zijn of het gebruiken van bepaalde authentieke tekstuele bewijzen voor bepaalde oordelen, die daarvoor niet gebruikt kunnen worden.
Ik heb een artikel van een schrijver gelezen over het niet verplicht stellen van het dragen van de h’idjaab, waarbij hij het bewijs gebruikt van ‘Aa-ieshah, dat overgeleverd is door Aboe Daawoed, betreffende het verhaal waarin Asmaa-e bintoe Abie Bakr bij de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) kwam en waarin hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) tegen haar zei (Nederlandstalige interpretatie): “Wanneer de vrouw haar menstruatieperiode bereikt, is het niet meer toegestaan om dit en dit van haar te zien.” En hij wees naar zijn gezicht en handen. En deze schrijver gebruikte deze overlevering als bewijs en gaf aan dat het een authentieke overlevering is, die zowel in al-Boekhaarie en Moeslim is overgeleverd (moettafaqoen ‘alayh).
Hij gaf ook aan dat de geleerden het met elkaar eens zijn over de authenticiteit van deze overlevering, terwijl dit niet het geval is. En hoe kunnen ze het unaniem eens zijn over de authenticiteit van deze overlevering terwijl Aboe Daawoed, degene die de overlevering heeft overgeleverd, aan het eind van het opnoemen van de h’adieth heeft opgemerkt dat het een h’adieth moersel [dit is een h’adieth die tot de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) is toegeschreven door een sah’aabie (metgezel van de profeet) of een taabi’ie (volgeling) en die nooit iets van hem gehoord heeft] is en dat één van zijn overleveraars door al-Imaam Ah’mad en andere a-iemmah (meervoud van imaam) van de h’adieth zwak is bevonden. Echter, het hardnekkig volgen van de eigen mening en onwetendheid leidt degenen die het volgen naar de beproevingen en ondergang. Ibn al-Qayyiem heeft gezegd: “Het is een schande om twee kleden te dragen. Degene die het draagt zal schade aan zichzelf berokkenen en ondergeschikt worden; dit is het kleed van de verergerde/grote onwetendheid (al-adjahloe al-moerakkab) en daarboven een kleed van hardnekkigheid om een mening te volgen. Slecht zijn deze twee kleden. Sier jezelf met rechtvaardigheid; de beste sier waarmee de lichamen en de schouders zijn versierd. De schrijver dient behoedzaam te zijn voor gebrekkigheid bij het zoeken naar de bewijzen en deze te onderzoeken en (hij dient behoedzaam te zijn voor) het zich haasten naar het doen van uitspraken zonder kennis, waardoor men zal behoren tot degenen waarover Allah zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…Wie is er dan onrechtvaardiger dan hij die over Allah een leugen verzint, om de mensen zonder kennis te misleiden!? Waarlijk, Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.” [Soerat al-An’aam (6), aayah 144.]
Of dat hij zowel gebrekkig is geweest bij het zoeken naar het bewijs, als het verloochenen van wat gebaseerd is op het bewijs, want dan zal hij behoren tot degene die nog erger in het kwade is beland en zal hij behoren tot degene waarover de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Wie dan is er onrechtvaardiger dan hij die liegt over Allah en die de waarheid ontkent wanneer die tot hem komt? Is er in de Hel geen verblijf voor de ongelovigen!?” [Soerat az-Zoemar (39), aayah 32.]
We vragen Allah de Verhevene om ons de waarheid als waarheid duidelijk te maken en ons het succes te geven om deze te volgen, en ons de valsheid als valsheid duidelijk te maken en ons het succes te geven om daar afstand van te nemen, en wij vragen Allah ons te leiden naar het rechte pad. Hij is de Edele, de Gulle. Moge de vredesgroeten, de prijzingen en de zegeningen van Allah neerdalen op Zijn profeet, familieleden, metgezellen en alle volgelingen.”
En tot Allah keren we allemaal terug.
Relevante artikelen:
Tien excuses om de hoofddoek niet te dragen en hun overduidelijke zwakte
Argumenten voor het niqaabverbod
A Voice Behind a Veil (Engelstalig)
Vraag 69. Mag een vrouw haar foto op Facebook plaatsen?
De vrouw in de Islam (diverse artikelen)