Mijn terugkeer naar Allah.
Sinds Allah de Verhevene mij elf jaar geleden uit Zijn Barmhartigheid de zoetheid van de Islaam heeft laten proeven, is mij letterlijk honderden keren gevraagd hoe ik nou eigenlijk moslim ben geworden en zal het mij misschien nog wel honderden keren gevraagd worden in de toekomst. Ik begrijp dat al die nieuwsgierige vragenstellers deze vraag alleen maar stellen vanuit hun vreugde een “bekeerde” moslim te zien en vanuit hun liefde voor de Islaam en daarom heb ik al die jaren geduldig antwoord gegeven op die vraag alsof het de eerste keer was dat ik die vraag hoorde. Ik heb er echter wel een standaard verhaaltje van gemaakt dat ik kort samengevat binnen een minuut vertel, waardoor eigenlijk een hoop mooie punten achterwege blijven. Het is echter noodzaak geworden wanneer je niet een fulltime verteller wilt worden van je eigen biografie. Vandaar dat ik nu voor het eerst in mijn leven mijn verhaal op papier zet, zodat ik in alle rust mijn herinneringen, ervaringen en gedachten met jullie kan delen.
Vaak vraagt men mij wat nou dé reden was dat ik moslim werd en mijn antwoord daarop is zeer kort: dat was de Leiding van Allah, die Hij geeft aan wie Hij wil. Maar natuurlijk ging er aan die leiding een speurtocht vooraf, een speurtocht die mij uiteindelijk weer met mijn eigen fitrah (natuurlijke aanleg – zie het artikel al-Fitrah, de natuurlijke aanleg) zou herenigen. Sommige Westerse oriëntalisten en antropologen beweren wel eens dat het merendeel van de bekeerde Europese moslims uit probleemgezinnen zou komen, alsof de Islaam alleen een keuze zou kunnen zijn uit wanhoop en niet uit goed beredeneerde overwegingen. Ik ben in ieder geval een voorbeeld van een kind dat niet is opgegroeid in een probleemgezin; geen gescheiden ouders, geen drugsverslaafde als vader en geen jeugdjaren van tuchtscholen of jeugdgevangenissen.
Ik groeide op in het katholieke Brabant, in een katholieke familie, op een katholieke basisschool. Ik werd als kleine baby gedoopt in de kerk, toen ik daar nog niks over kon zeggen, en ik heb rond mijn achtste mijn communie gedaan, al was het meer voor de cadeautjes dan vanuit overtuiging. Welke standvastige overtuiging kan een achtjarig kind nou hebben? De enige plek waar ik echt veelvuldig met het geloof in aanraking kwam, was op school, want ook mijn familie was buiten kerstmis niet erg praktiserend. Op school openden wij elke dag de les met een gebed en minstens eens per week kregen we godsdienstles. Wat me er van is bij gebleven is dat ik altijd onder de indruk was van de verhalen over onze profeet ‘Iesaa (Jezus – de vrede en zegeningen van Allah zijn met hem). Ik probeerde me altijd voor te stellen hoe hij met zijn volgelingen leefde, iets dat met mijn grote fantasie niet moeilijk was voor me te zien. Ik kende ‘Iesaa (vrede zij met hem) uit al die verhalen als een dapper man, die zijn brood deelde met de armen onder een boom, de melaatsen genas en met het simpele volk in het stof zat.
Maar aan de andere kant zag ik een paus, die beweerde ‘Iesaa (vrede zij met hem) te volgen, maar ondertussen in het Vaticaan woonde in een paleis van marmer en kogelvrije ramen, ver weg van het gewone volk. Ik kan me herinneren dat dit een van de eerste dingen was die aan mij begonnen te knagen in de laatste klas van de basisschool en waarover ik mijn leraar begon te vragen. Nu, veertien jaar later, kan ik nog zijn rode gezicht voor me zien, dat lachte als een boer met kiespijn. Ik kreeg een antwoord dat de Paus zo moet leven omdat hij de plaatsvervanger zou zijn van God op aarde en ik moest er maar verder niet teveel over vragen. Maar was de paus dan hoger dan de profeet die hij beweerde te volgen? De paus deed me eerder denken aan de Romeinse keizer dan aan ‘Iesaa (vrede zij met hem)…
Het was rond deze tijd dat ik mijn vormsel kon doen; dat is, zeg maar, na je doop en communie de derde stap op weg naar een voorbeeldig katholiek. Toen ik er echter achter kwam dat ik bij mijn vormsel niet zoveel cadeautjes kreeg als voor mijn communie, heb ik er dan ook maar van afgezien. Het was rond deze tijd dat ik de bekende serie Roots op TV zag, waarin het onthutsende verhaal verteld wordt van een zwarte Afrikaanse slaaf die naar Amerika wordt getransporteerd. Ik was als beginnende puber geschokt door de brutaliteit en hebzucht van die blanke, christelijke Europeanen, die onze zwarte medemensen verhandelden als vee. Via de rap-muziek van zwarte Afro-Amerikanen leerde ik steeds meer over deze geschiedenis en begon ik steeds meer in te zien dat de Europese rijkdom voor een groot deel te danken was aan de blanke plundertochten in Afrika en Azië. Ik begon me af te vragen waarom wij daarover nooit iets geleerd hadden in de geschiedenislessen, of over de Nederlandse plunderingen in Indonesië en Suriname. En hoe kon het zijn dat Columbus Amerika had ontdekt, terwijl er al lang Indianen woonden? Hadden die Indianen dan niet Amerika ontdekt, of werd het pas belangrijk toen de blanke, christelijke Columbus dat deed? En wat er daarna met die arme Indianen gebeurd is, is ook iets waar nooit over is gesproken.
Ik begon steeds kritischer tegen mijn “eigen” christelijke Westen aan te kijken en begon steeds meer sympathie te ontwikkelen voor die onderdrukte volkeren. Dat was toch de boodschap van ‘Iesaa (vrede zij met hem) die ik jarenlang op school had geleerd; kom op voor de onderdrukten en wees niet met de onderdrukkers? Ik begon steeds meer de enorme kloof te zien tussen deze grote profeet ‘Iesaa (vrede zij met hem) en de mensen die met veel trots beweerden hem te volgen. Ik begon de gouden kelkjes en kandelaars in de kerk te zien als geroofd goud uit Afrika. Al die schilderijen, beelden en muziek in de kerk waren alleen maar een afleiding van de werkelijke, sobere aanbidding van God, terwijl zelfs volwassen mensen niet eens mijn fundamentele vragen over het geloof konden beantwoorden.
Toen pas begon ik terug te denken aan al die gebeden op de basisschool, waarin wij zeiden: “Wees gegroet Maria, moeder van God…” Ik begon mij af te vragen hoe God een moeder kon hebben en wie dan zijn opa en oma waren? Natuurlijk wist ik dat met God Jezus werd bedoeld, maar hoe kon Jezus nou God zijn als hij door mensenhanden gekruisigd was (zoals ik toen nog geloofde)? Kan de Schepper worden gedood door Zijn eigen schepselen? En waarom ging ‘Iesaa (vrede zij met hem) dan in gebed tot God? Bidt God soms tot zichzelf?
Ik voelde gewoon aan mijn fitrah en met mijn gezonde, jeugdige verstand dat dit alles niet klopte en dat al die mensen waarmee ik sprak dat eigenlijk ook wel wisten. Vandaar dat ze vaak zelfs mijn vragen en discussies uit de weg gingen. Ik heb zelfs geprobeerd hierover met pastoors te praten, maar tevergeefs. Toen ik dus alleen maar halve, paniekerige reacties kreeg op mijn vragen, besloot ik zelf maar te gaan lezen en zo begon ik in de bibliotheek verschillende boeken te lezen over het Christendom, Boeddhisme, Jodendom en Hindoeïsme, maar eigenlijk nog niet zo over de Islaam. In het Christendom bleef ik, in welke stroming dan ook, vele tegenstrijdigheden vinden. Ook het Jodendom sprak mij om meerdere redenen niet aan; onder andere omdat ik niet van het Joodse ras was en omdat zij ‘Iesaa (vrede zij met hem) verwierpen en als leugenaar zagen. Het Hindoeïsme vond ik wel mysterieus, maar het klonk mij allemaal te ongeloofwaardig toen ik las over goden die er uitzagen als blauwe olifanten en die elkaar de oorlog verklaarden vanwege een vriendinnetje. Ook het discriminerende kastenstelsel en het levend verbranden van weduwen kon ik niet accepteren als goddelijk. Vooral de soberheid en eenvoudigheid van het Boeddhisme sprak me aan en ik zag grote overeenkomsten tussen de boodschap van Boeddha en die van ‘Iesaa (vrede zij met hem).
Maar ook bij het Boeddhisme bleef ik dingen vinden waar ik het niet mee eens kon zijn. Ik denk dat een van de belangrijkste punten was die ik niet kon accepteren, dat ook zij, net als de christenen, een schepsel aanbaden in plaats van de Schepper. Ik geloof tot op de dag van vandaag dat Boeddha een ware profeet van Allah de Verhevene kan zijn geweest, maar dat de mensen na hem zijn boodschap hebben verdraaid, net zoals de christenen dat met de oorspronkelijke boodschap van ‘Iesaa (vrede zij met hem) hebben gedaan.
Uiteindelijk begon ik me toch steeds meer in de Islaam te verdiepen vanwege verschillende redenen. Ten eerste was ik niet tevreden met de religies die ik tot nu toe had onderzocht; ik vond er geen totale rust in. Ten tweede had ik in deze tijd een Algerijnse oom, die ik rond mijn puberteit steeds interessanter begon te vinden. Deze oom was echter het tegenovergestelde van een goede moslim; hij woonde ongehuwd samen met mijn tante, dronk wijn, verrichte zijn gebeden niet en vastte niet in de Ramadhaan. Hij maakte de moslims en hun religieuze gewoontes vaak zelfs belachelijk. Maar via hem begon ik wel steeds meer geïnteresseerd te raken in Algerije en zodoende kwam ik al vlug op de Islaam uit. Ik begon te lezen over de Franse bezetting van Algerije en hoe de Fransen daar met enorm veel bloedvergieten en onderdrukking hebben geprobeerd die Algerijnse moslims het “beschaafde Christendom” bij te brengen.
Mijn interesse voor de Islaam kwam nog eens in een stroomversnelling door de eerste Golfoorlog tussen Irak en Amerika; een tijd waarin de media bol stonden van de anti-islamitische en anti-Arabische propaganda. Hoe vreemd het ook klinkt; juist hierdoor werd mijn sympathie voor de moslims en het Irakese volk alleen maar vergroot en begon de Islaam mij aan te trekken als een magneet. Ik had totaal geen moslimvrienden waar ik bij terecht kon en ik kende maar één moskee, waar ik bang was zomaar naar binnen te gaan. Ik wist niet hoe men zou reageren als er een Nederlandse jongen zomaar bij hen naar binnen zou lopen, maar ik wou zo graag één van hen zijn! Dus ging ik op een vrijdagmiddag naar die moskee en ging voor de ingang zitten en keek naar de mensen die naar binnen gingen. Een vriendelijke oude man liep op mij af en aaide mij glimlachend over mijn hoofd, waarna hij naar binnen ging. Zo ben ik nog één of twee keer op een vrijdagmiddag voor die ingang gaan zitten, zonder met iemand te spreken of naar binnen te gaan. Pas toen ik daarna telefonisch een afspraak met ze had gemaakt, ging ik op mijn veertiende verjaardag voor het eerst echt die moskee in en schudde ik handen met enkele Turkse broeders.
Ik voelde me meteen thuis; mijn hele geest vertelde mij dat dit hetgeen was waar ik naar op zoek was! Dat klinkt achteraf misschien wat raar, maar ik kan het niet anders uitleggen, en ik neem aan dat veel bekeerde Nederlanders begrijpen wat ik bedoel.
De islamitische fitrah, die ik al vanaf mijn geboorte in mij droeg (en elk mens), begon te ontwaken toen ik daar zat met mijn broeders, op de simpele grond van de moskee. Geen schepsels die aanbeden werden, maar alleen de Schepper. Wat klonk het allemaal eenvoudig! Spoedig daarna ben ik nog één of twee keer terug gegaan, waarna ik de shahaadah heb afgelegd, al-h’amdoelillaah. Vanaf dat moment, vanaf het moment dat ik mij in de salaat (het gebed) met hen neerboog voor Allah de Verhevene, begon er een gevoel te branden in mijn hart, dat er tot op de dag van vandaag zit. Dat gevoel heet imaan, maar dat wist ik toen nog niet. Ik wist alleen dat ik dit nog nooit eerder had gevoeld en dat ik dit gevoel nooit meer kwijt wou raken. Een enorme brandende liefde voor Allah de Verhevene, waardoor je angsten verdwijnen en er rust voor in de plaats komt. Een liefde die je soms alleen kan uitschreeuwen met Allaahoe Akbar (Allah is de Grootste)! De zoetheid van imaan, die mij er soms toe bracht om midden in de nacht neer te knielen voor Allah de Schepper, om vervolgens zo een kwartier neergeknield te blijven op mijn gezicht. Ik was na een hele zoektocht eindelijk weer thuis…
Abdul-Jabbar