Salallaahoe ‘alayhie wa sallam –
Allahs zegeningen en vrede zijn met hem.
“Integendeel! Hij (Moh’ammed) is met de waarheid gekomen en hij heeft de boodschappers (vóór hem) bevestigd.” [Soerat as-Saffaat (37), aayah 37.]]
“Zeg (O Moh’ammed): ‘Als Allah gewild had, had ik hem (de Qor-aan) niet aan jullie voorgedragen, noch zou Hij jullie daarmee bekend hebben gemaakt. Werkelijk, daarvoor verbleef ik toch een levensperiode (van veertig jaar) onder jullie. Denken jullie dan niet na (#1)?’” [Soerat Yoenoes (10), aayah 16.]
[(#1) Na de inhoudsopgave volgt een korte toelichting op dit vers en een vermelding van twee interessante boeken.]
Vertaald en samengesteld door Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah. (Gecontroleerd door de eindredactie van het maandblad Wij Moslims van Uitgeverij Momtazah.)
De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “De gierigaard is degene in wiens aanwezigheid mijn naam genoemd wordt en die (dan) geen zegeningen voor mij vraagt (door b.v. te zeggen ‘salallaahoe ‘alayhie wa sallam (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem)’.” [Verhaald door Hoesayn ibn Aliy ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden zijn met vader en zoon). De h’adieth is h’asan verklaard door at-Tirmidzie en al-Albaanie heeft het sah’ieh’ verklaard.] (Zie het artikel Het vragen van zegeningen en vrede voor de profeet ﷺ – salallaahoe ‘alayhie wa sellem – صلى الله عليه و سلم – vrede en zegeningen van Allah zijn met hem.)
Deel 1:
– Het jaar van de olifant
– De geboorte van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem)
– Zijn pleegouders
– Zijn jeugd en eerste huwelijk
Deel 2:
– De eerste openbaring van de Nobele Qor-aan
– Het prediken van de Islaam
– De bekering van ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden zijn met hem)
– De emigratie naar Abessinië (Ethiopië)
– Het jaar van verdriet
– De hemelreis van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem)
– Eerste verdrag van al-‘Aqabah
– Het tweede verdrag van al-‘Aqabah
– De hidjrah
– De regering van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) in al-Medienah
Deel 3:
– De veldslag van Bedr (623 n.C. – 2 H.)
– De veldslag bij Oeh’oed (624 n.C. – 3 H.)
– De slag van de greppel (626 n.C.- 5 H.)
– De wapenstilstand met Qoeraysh – bestand van H’oedaybiyyah (626 n.C. – 6 H.)
– De oproep aan koningen om de Islaam te accepteren
– De verovering van Mekkah (630 n.C. – 8 H.)
– De slag van H’oenayn (630 n.C. – 8 H.)
– De slag bij Taboek (631 n.Chr. – 9 H.)
– Het jaar van de afgevaardigden (631 n.C. – 9 H.)
– De afscheidsbedevaart (632 n.C. – 10 H.)
– De dood van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) (633 n.C. – 11 H.)
(#1) Als zij werkelijk nadachten, zouden zij o.a. twee dingen inzien:
(1) Het feit dat Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) veertig jaar van zijn leven doorbracht onder de mensen van Mekkah, een periode waarvan men wist dat hij bij geen enkele priester of monnik gestudeerd had, noch ooit iets over geschiedenis gelezen had en zich met geen enkele literaire activiteit had bezig gehouden, is een zeer krachtige factor dat aantoonde dat de openbaring niet van hem was maar van Allah de Verhevene! Want ondanks dit en zijn ongeletterdheid, begon hij plotseling zijn volk te informeren over o.a. de geschiedenissen van de vorige volkeren en profeten – van de schepping van de hemelen en de aarde tot het bouwen van de Ka’bah door Ibraahiem (Abraham – vrede zij met hem), van de schepping van Aadam (Adam – vrede zij met hem) tot de zondvloed van Noeh’ (Noah – vrede zij met hem), van het splitsen van de zee door Moesaa (Mozes – vrede zij met hem) tot de wonderbaarlijke geboorte van ‘Iesaa (Jezus – vrede zij met hem), van de kameel van Saalih’ (Shelah – vrede zij met hem) tot de walvis van Yoenoes (Jona – vrede zij met hem)… waar haalde hij al deze kennis dan vandaan?
(2) De profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) was vóór zijn aanstelling als profeet al een bekendheid in heel Arabië. Door zijn activiteiten in de handel kreeg zijn deugdzaamheid, oprechtheid, eerlijkheid en betrouwbaarheid, niet alleen in Mekkah, maar door heel Arabië een zodanig grote bekendheid, dat men hem as-Saadiq (de Eerlijke) en al-Amien (de Betrouwbare) noemde. Toen Heraclius, de Romeinse koning, aan Aboe Soefyaan en degenen in zijn gezelschap vroeg over de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), zei hij: “Hebben jullie hem vóór zijn profeetschap ooit beschuldigd van het vertellen van leugens?” Aboe Soefyaan antwoordde: “Nee.” Aboe Soefyaan was toen de leider van de ongelovigen van Mekkah, maar toch erkende hij – als vijand van Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) – Moh’ammeds eerlijkheid.
Voor een uitgebreide biografie van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), alsook de biografieën van de vier rechtgeleide khaliefen – Aboe Bakr, ‘Oemar, ‘Oethmaan en ‘Alie (moge Allah tevreden zijn met hen), adviseren wij het 628 pagina’s tellende boek De Geschiedenis van de Islaam (deel 1), geschreven door Akbar Shah Najeebabadi, vertaald door Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah.
Lees ook het 204 pagina’s tellende boek Logische argumenten voor het bevestigen van de waarheid van de beste der mensen: Moh’ammed ﷺ, geschreven door Dr. Abdul Muhsin ibn Zabn al-Mutairi, vertaald door Abdelkader Aboe Ayman.
Waarom zullen we Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) geloven? Was hij werkelijk een profeet? Schreef hij de Koran niet zelf? Dit waardevolle boek zal met sterke en gegronde bewijzen en argumenten deze en andere vragen beantwoorden. Na het lezen van dit boek zal men inzien hoe dwaas alle leugens zijn die tegenwoordig over hem verspreid worden. De tegenpartij zal geen argumenten meer hebben om de waarachtigheid van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) in twijfel te trekken en de bevestiging van zijn profeetschap zal overduidelijk zijn.
[Beide boeken zijn uitgegeven door Uitgeverij Momtazah en te bestellen via onze webshop.]
Deel 1
Het jaar van de olifant
De naam van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) was Moh’ammed ibn (zoon van) ‘Abdoellaah ibn ‘Abdoel-Moettaalib ibn Haashiem en hij behoorde tot de stam Haashiem. Dit is de familienaam van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en het is een tak van Qoeraysh (Qoeraisj); een stam waar bijna heel Mekkah toebehoorde in die tijd. De stamboom van Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) is betrouwbaar tot aan de profeet Ismaël (Ismaa’iel – vrede zij met hem), een zoon van de profeet Abraham (Ibraahiem – vrede zij met hem), die samen de Ka’bah gebouwd hebben. De moeder van Ismaël (vrede zij met hem) is Hadjar, afkomstig uit Egypte.
Ismaël (vrede zij met hem) is de vader van alle Arabieren. Eén van zijn zonen heette ‘Adnan. ‘Adnan had twee zonen: Aaqoe en Maadoe. Aaqoe ging naar Jemen. Een afstammeling van Aaqoe was de laatste koning van Jemen, Thoenewes. Hij was de laatste koning van zijn stam Hemjer. Hij was een jood. Zijn land lag naast het land Nadjraan (ten zuiden van het huidige Saoedi-Arabië). Daar waren de meeste mensen christen. Met zijn leger trok Thoenewes dit gebied in en dwong de mensen jood te worden. Als men zich niet bekeerde tot het Jodendom, dan zou men gedood worden. Daar de meesten weigerden, zijn er veel mensen gedood. De weigeraars werden in een grote kuil gedreven. Zo’n 20.000 mensen werden daar óf verbrand óf onthoofd. Dit verhaal staat in de Qor-aan in soerat al-Boeroedj (85), aayah 4-8 (Nederlandstalige interpretatie): “Vervloekt zijn degenen die de kuil hebben gegraven. Van het met (veel) brandhout ontstoken vuur. Toen zij daar (bij het vuur) zaten. En zij waren getuigen van wat zij de gelovigen aandeden (d.w.z. hen verbranden). En zij verweten hen slechts dat zij (alleen) geloofden in Allah, al-‘Aziez (de Almachtige), al-H’amied (de Prijzenswaardige).”
Eén persoon (Dawsoe dhoe Thalahaan) kon ontsnappen en ging naar de Romeinse keizer, die ook christen was. Hij vroeg de keizer om hulp. De keizer antwoordde: “Dit land ligt te ver van mij vandaan, maar ik zal een brief (een bevel) schrijven naar de koning van Abessinië (Ethiopië). Hij is ook christen en hij zal jullie helpen.” Deze koning heette Nadjashie. De vluchteling bracht de brief naar de koning en deze koning stuurde 70.000 soldaten met de ontsnapte man mee terug naar Jemen.
De leider van dit leger was Arjat. Eén van de soldaten was Abraha. Het leger ging per boot over de Rode Zee naar Jemen. Aan de kust ontmoeten beide legers elkaar (joden en christenen). De christenen wonnen. De sultan van Jemen was nu Arjat en hij bleef vele jaren aan de macht, maar onder het koninkrijk van Abessinië. De macht van Abraha groeide en hij kwam op gelijke voet met Arjat. Arjat ging naar Abraha en pakte een speer en sloeg Abraha in het gezicht. Een grote wond in het gezicht veroorzaakte een litteken. Zijn bijnaam werd daarom Abraha al-Ashram (het litteken). Een schildknaap van Abraha doodde Arjat. Nu was Abraha baas van Jemen.
Abraha bouwde een hele grote en mooie kerk in Sana-a, de hoofdstad. Abraha schreef een brief aan zijn koning in Abessinië, waarin hij schreef dat hij deze kerk had gebouwd zodat de Arabieren naar deze kerk op bedevaart konden gaan, in plaats van de Kabah in Mekkah. De Arabieren hoorden dit en werden heel boos en weigerden hun bedevaartsoord te veranderen. Eén van hen werd zo boos dat hij naar de kerk ging en zijn behoefte deed in de kerk en vluchtte weer terug naar zijn land. Toen Abraha dit hoorde en zag dat de Arabieren zijn kerk weigerden als bedevaartsoord te nemen, werd hij ontzettend boos. Hij vormde een leger met olifanten en ging richting Mekkah om de Ka’bah te vernietigen.
In de buurt van Mekkah stuurde Abraha een man (Hanata) naar Mekkah met de boodschap dat ze niet kwamen voor een oorlog, maar om al-Ka’bah te vernietigen. Als men weerstand zou bieden, dan zou het wel een oorlog worden. Indien men geen weerstand wilde bieden, dan zou één van hun leiders met Hanata mee terug naar Abraha moeten komen. Op dat moment was de opa van Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), ‘Abdoel-Moettaalib, de leider van Qoeraysh. De Qoeraysh antwoordde aan Hanata dat zij al-Ka’bah niet konden verdedigen, maar dat dit het ‘Huis’ was van Allah, en Allah zou het verdedigen. ‘Abdoel-Moettaalib ging met Hanata mee naar Abraha en nam enkele zoons mee.
Toen ‘Abdoel-Moettaalib bij Abraha aankwam, kreeg Abraha meteen respect voor hem, vanwege zijn houding en zijn kleren. Daarom ging Abraha samen met ‘Abdoel-Moettaalib op een tapijt zitten, in plaats van zijn koninklijk ligbed. Abraha vroeg zijn vertalers wat ‘Abdoel-Moettaalib te vertellen had. ‘Abdoel-Moettaalib zei: “Abraha moet 100 kamelen teruggeven die hij van mij heeft afgenomen.” Abraha zei: “De eerste keer dat je mij verbaasde was toen ik je zag, nu verbaas je me weer. Wij zijn hier om al-Ka’bah te vernietigen en jij begint te praten over je kamelen.” ‘Abdoel-Moettaalib zei: “Ik ben de eigenaar van de kamelen dus ik zal ze beschermen. Al-Ka’bah is van Allah en Allah zal Zijn bezit beschermen.” Abraha zei: “Het maakt niet uit wie de eigenaar is, ik zal al-Ka’bah vernietigen.” ‘Abdoel-Moettaalib zei: “Dat is dan tussen jou en Allah.”
‘Abdoel-Moettaalib ging weer terug naar de Qoeraysh in Mekkah en beval hen te vluchten naar de bergen, omdat zij niet bij machte waren om dit leger te bevechten. Hijzelf en enkele anderen bleven achter en bleven bij de deur van al-Ka’bah en zij baden tot Allah de Verhevene. (Zij waren toen nog geen moslims, maar aanbaden Allah wel, naast vele afgoden.) Toen Abraha naar al-Ka’bah ging om het te vernietigen, zond Allah zwermen vogels die brokken/stenen lieten vallen. Velen werden gedood, verloren ledematen of vluchtten. Abraha stierf niet meteen, maar kreeg zweren. Hij keerde terug naar zijn stad en daar stierf hij. Dit jaar is het jaar van de geboorte van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), in het jaar 570 n.C.
De Qor-aan zegt over deze gebeurtenis (Nederlandstalige interpretatie): “Heb jij [O Moh’ammed (#2)] niet gezien (vernomen) hoe jouw Heer handelde met de bezitters van de olifant? Liet Hij hun list niet mislukken? En Hij zond over hen zwermen vogels. Die hen met stenen van gebakken klei bekogelden. Aldus maakte Hij hen als opgegeten hooi (dat door het vee vertrapt is).” [Soerat al-Fiel (105).]
<<< (#2) En bij uitbreiding ook alle bewoners van Arabië, die allen goed op de hoogte waren van deze gebeurtenis die toen slechts 40-45 jaar geleden plaatsgevonden had.>>>
Nadat dit verhaal bekend was, kreeg men veel respect voor Qoeraysh, vooral voor de tak van ‘Abdoel-Moettaalib, de Haashiemmie. Dit verhaal is belangrijk omdat men eruit kan afleiden dat al-Ka’bah van Allah de Almachtige is, en voor alle mensen.
(Lees verder onder de afbeelding.)
De geboorte van de profeet Mohammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem)
Amienah, de moeder van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), ging na de bevalling naar ‘Abdoel-Moettaalib om te vertellen dat ze een kind had gekregen en dat hij dus opa was geworden. Hij nam de baby mee naar al-Ka’bah en hij bad met de baby in zijn handen. Hij gaf hem de naam Moh’ammed. Het was destijds een vreemde naam en het was de eerste keer dat iemand deze naam had.
De naam van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) is: Moh’ammed ibn ‘Abdoellaah ibn ‘Abdoel-Moettaalib ibn Haashim…, totdat deze bij de profeet Ismaa’iel (vrede zij met hem), de zoon van Ibraahiem (vrede zij met hem), uitkomt. De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) behoorde tot de Haashiemmie clan, een tak van de stam Qoeraysh.
Zijn vader was ‘Abdoellaah, die op 24-jarige leeftijd trouwde met Amienah bintoe Wahb ibn ‘Abd-Manaaf.
Amienah had gedroomd dat een engel haar vertelde dat de baby die geboren zou worden Ah’med genoemd moest worden. Aldus noemde ze hem Ah’med, terwijl ‘Abdoel-Moettaalib zijn kleinzoon Moh’ammed noemde. Volgens een overlevering van Aboel-Fida antwoordde ‘Abdoel-Moettaalib op de vraag van de mensen waarom hij zijn kleinzoon een nieuwe naam gegeven had en hierdoor alle voorgaande namen in zijn familie negeerde: “Dit is omdat ik het verlangen heb dat mijn kleinzoon door iedereen in de wereld geprezen wordt.”
Ah’med is een vorm van het zelfstandig naamwoord van uitstekendheid. Moh’ammed of Moeh’ammad stamt af van de lijdende vorm van het deelwoord “mah’moed” (wat ook een naam is van de profeet – Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), wat betekent: degene in wie de beste en prijzenswaardige eigenschappen zo uitstekend zijn verenigd, dat er geen ruimte over is voor enige toevoeging of verbetering. En inderdaad was Moh’ammed ibn ‘Abdoellaah de meest perfecte mens die ooit geleefd heeft en die ooit zal leven.
Moh’ammed ibn ‘Abdoellaah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) werd geboren in Mekkah in het jaar 570 n.C., in “het jaar van de olifant”. Vóór zijn geboorte stierf zijn vader ‘Abdoellah op 24 jarige leeftijd, tijdens een reis naar as-Shaam (het vroegere Levant en het huidige Syrië, Libanon, Palestina en Jordanië) en hij is begraven in al-Medienah. Door de dood van zijn vader, kwam Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) als eerste onder de bescherming van zijn opa ‘Abdoel-Moettaalib. Na de dood van zijn opa kwam Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) onder de bescherming van zijn oom Aboe Taalib. De moeder van Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) stierf toen hij zes jaar was.
Zijn pleegouders
De vader van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), ‘Abdoellaah, stierf toen zijn vrouw, Amienah bintoe Wahb, twee maanden zwanger was. Het was toen de gewoonte als een kind geboren werd in de stad, om hem naar het platteland te brengen, om hem bij de mensen daar op te laten groeien, dit in verband met de robuuste manier van leven, de taal etc. Dit was dan voor enkele jaren. Het pleeggezin hoefde geen familie te zijn. Degene die voor het kind zorgde, kreeg daar een beloning voor. De vrouw die Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) verzorgde was van de stam Banie Sa’d, haar naam was H’aliemah bintoe Abie Thoe’ayb. Haar man heette al-H’aarieth ibn ‘Abdoel-‘Oezzaa. De kinderen van de zoogmoeder waren ‘Abdoellaah , Aniesah en Djoedaamah, maar de laatste was bekend als Shaymaa-e. De mensen in Mekkah (Qoeraysh) brachten nooit hun kinderen naar H’aliemah bintoe Abie Thoe’ayb, omdat ze bekend stond als arm en ze bezat geen land. Toen Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) bij dit gezin kwam, werd het een van de rijkste families van de omgeving. De dieren werden gezond en de gewassen groeiden goed. Alles ging beter en alles ging goed.
Toen Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) 5 jaar was, kwamen er engelen bij hem, die uit zijn borst een zwart stuk sneden. Dit was het slechte in hem. Zijn pleegbroeder en pleegzusters zagen dit gebeuren. De kinderen dachten dat hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) dood was, en in paniek gingen ze naar hun moeder om te vertellen wat er gebeurd was. Bang geworden van deze gebeurtenis, werd Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) weer naar zijn biologische moeder (Amienah bintoe Wahb) en naar zijn opa (‘Abdoel-Moettaalib) gebracht.
Toen Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) 6 jaar was, stierf zijn moeder. Zij was onderweg tussen Mekkah en al-Medienah (toen nog Yathrib). Deze plek heet Al’abwaa-e. Ze was op bezoek geweest in Yathrib bij haar stamgenoten en familie, waar ze oorspronkelijk vandaan kwam. Onderweg terug naar Mekkah overleed ze. Daarna kwam de jonge Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) onder de verantwoordelijkheid van zijn opa ‘Abdoel-Moettaalib.
‘Abdoel-Moettaalib maakte in de Kabah een zitplaats (een kleed) voor Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). De zonen van ‘Abdoel-Moettaalib wisten dat dit kleed van hun vader was, dus gingen ze er nooit op zitten. Toen de kleine Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), 6 jaar, in de Ka’bah kwam, ging hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) meteen op dit kleed zitten. De anderen trokken hem weg en zeiden dat hij niet op dit kleed mocht zitten. ‘Abdoel-Moettaalib zei toen tegen zijn zonen: “Laat hem met rust, hij zal iets groots worden in de toekomst,” en streelde hem over zijn rug en bleef met hem (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) op het kleed zitten.
Toen de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) 8 jaar was, overleed zijn opa. Daarna kwam Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) onder de zorg van zijn oom Aboe Taalib, de broer van zijn vader ‘Abdoellaah. Toen Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) 12 jaar was, reisde zijn oom naar as-Shaam voor een handelsreis. Voordat zijn oom wegging, pakte Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zijn oom vast en zei dat hij mee wilde, wat mocht. Onderweg ruste ze uit in de stad Boesra. Daar zagen ze een monnik met de naam Boeh’ayrah. Hij was een grote geleerde in de Indjiel (het Evangelie – de Bijbel), en hij zag de kleine jongen. Boeh’ayrah ging nooit naar iemand van Qoeraysh toe. Maar nu dat hij Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zag, pakte de monnik de jongen vast en begon met hem te praten. Boeh’ayrah vroeg aan Aboe Taalib wie deze jongen was: “Wat is hij van jou?” Omdat Aboe Taalib veel van Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) hield, zei hij: “Hij is mijn zoon.” Boeh’ayrah zei: “Hij is niet jou zoon, het past hem niet dat zijn vader nog in leven is.” Boeh’ayrah wist van de komst van een profeet (aangezien dit aangezegd werd in de heilige geschriften) en herkende Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) aan een moedervlek op zijn rug: de zegel van profeetschap van uit de Indjiel. Daardoor wist Boeh’ayrah dat zijn vader niet meer leefde. Aboe Taalib zei: “Dat klopt, hij is niet mijn zoon, maar de zoon van mijn broer.” Boeh’ayrah vroeg: “Wat is er met zijn vader gebeurd?” Aboe Taalib antwoordde: “Zijn vader is overleden terwijl zijn vrouw nog zwanger was.” Boeh’ayrah zei: “Dat klopt, je hebt gelijk. Neem hem mee terug naar zijn stad en pas op voor de joden. Want als zij weten van zijn bestaan, zullen ze slechte dingen met hem doen.” Daarna keerden zij terug naar Mekkah, waar Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) werkte als herder.
Zijn jeugd en eerste huwelijk
Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) begon zijn jeugd als herdersjongen. Daarna reisde hij met zijn oom Aboe Taalib mee tijdens handelsreizen naar as-Shaam. Na deze handelsreizen maakte hij enkele reizen in dienst van een rijke weduwe, Khadiedjah (moge Allah tevreden zijn met haar). Vanwege zijn eerlijkheid mocht Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) de zaken van de weduwe behartigen. Nadat Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) bewezen had dat hij betrouwbaar was en nadat een dienaar van Khadiedjah, Maysarah genaamd, die Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) vergezelde tijdens enkele reizen, vele positieve dingen vertelde over hem, raakte Khadiedjah geïnteresseerd in Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Maar het kwam niet in zijn gedachten om met haar te trouwen. Ten eerste omdat zij 15 jaar ouder was en ten tweede was zij veel rijker en hoger van stand dan hijzelf. Ondanks dit, stuurde Khadiedjah (moge Allah tevreden met haar zijn) haar vriendin Nafiesah naar Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) toe met een huwelijksaanzoek.
Zo trouwde Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) met Khadiedjah toen hij 25 jaar oud was. Ofschoon zij 15 jaar ouder was, was Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) heel erg gelukkig met haar. Daarnaast gaf dit huwelijk hem grote invloed en aanzien onder de vooraanstaanden van Mekkah.
Toen Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) nog jong was, leerde hij de vaardigheden van het vechten. Dit was de gewoonte van de Arabische jeugd in die tijd. Maar in tegenstelling tot de andere jongeren, ging hij nooit naar gelegenheden en bijeenkomsten waar alcohol gedronken werd en waar gegokt werd. Het aanbidden van afgodsbeelden verafschuwde hij ontzettend, terwijl in die tijd de mensen van Qoeraysh in Mekkah en vele andere stammen in Arabië afgodaanbidders waren.
Niet alleen in Mekkah, maar door heel Arabië kreeg zijn deugdzaamheid, oprechtheid, eerlijkheid en betrouwbaarheid een zodanig grote bekendheid, dat men hem as-Saadiq (de eerlijke) en al-Amien (de betrouwbare) noemde, in plaats van zijn eigen naam.
Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) was een bescheiden man met zulk vroom verstand, dat Allah de Verhevene hem in de Nobele Qor-aan beschrijft als (Nederlandstalige interpretatie): “En waarlijk, jij (O Moh’ammed, bent) zeker op een geweldig (verheven, voorbeeldig) karakter.” (#3) [Soerat al-Qalam (68), aayah 4.]
<<< (#3) De Mekkanen waren op de hoogte van het hoogstaande karakter en gedrag van Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Dus was het voldoende hiernaar te verwijzen zodat elk verstandig mens van Mekkah zou inzien hoe schaamteloos degenen waren die een man met zulke hoge moraal en formidabel karakter gek of bezeten durfden te noemen. (Tefsier Ibn Kethier.)
De Engelse filosoof en oriëntalist Thomas Carlyle zegt in zijn boek Heroes (Helden): “Het is zeer beschamend voor elk individu in dit tijdperk om te luisteren naar wat er gezegd wordt over de religie van Islam en dat het een verzinsel is en Mohammed zou de bedrieglijke leugenaar zijn. Door zijn hele leven heen zien wij dat hij standvastige geloofsovertuigingen had, oprecht in beslissingen, gul en vriendelijk was, medelevend, vroom, zedig, zeer serieus. Ondanks dat was hij zeer gemakkelijk in de omgang, vrolijk, vriendelijk en soms zelfs luchthartig. Hij was rechtvaardig, oprecht betreffende intentie, intelligent, ridderlijk en vlug van begrip, alsof hij in zijn hart de lampen van alle donkere nachten droeg, gevuld met licht; een van nature grote persoonlijkheid die nooit studeerde in een school of bij een onderwijzer, omdat dat niet nodig was voor hem.”
De Duitse oriëntalist Dr. Gustav Weil zei in History of the Islamic Peoples: “Moh’ammed was een schitterend voorbeeld voor zijn volk. Zijn karakter was puur en vlekkeloos. Zijn huis, kleding en eten waren gekenmerkt door een zeldzame eenvoud. Hij was zo bescheiden dat hij van zijn metgezellen geen bijzonder teken van verering ontving, noch accepteerde hij enige dienst van zijn dienaar wat hij zelf ook kon doen. Hij was altijd en voor iedereen bereikbaar. Hij bezocht de zieken en was vol sympathie voor iedereen. Zijn welwillendheid en gulheid was onbeperkt, zo ook zijn zorg voor de reizigers van de gemeenschap.”>>>
Hij was een liefhebber van stilte en rust. Van tijd tot tijd trok hij zich terug van zijn familie en ging dan naar de H’iraa-e (of Hiraa) grot, in een heuvel vlakbij Mekkah, om na te denken over de schepping van de hemelen en de aarde. Zijn vrouw Khadiedjah (moge Allah tevreden met haar zijn) moedigde hem aan en ze had de gewoonte om hem eten mee te geven naar de grot.
Deel 2
De eerste openbaring van de Nobele Qor-aan
De maand Ramadhaan; een Arabische maand waarvan wordt gezegd dat alle Hemelse Boeken, inclusief de Qor-aan (Koran), in deze maand zijn geopenbaard. Het was een nacht aan het einde van de maand Ramadhaan. Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) was veertig jaar oud toen zijn kracht, uithoudingsvermogen en het vermogen om de zware last van de Openbaring op zich te nemen volledig ontwikkeld waren ten gevolge van de voortdurende gebeden en diepe overdenkingen in afzondering. De aartsengel Gabriël (Djibriel – vrede zij met hem) verscheen voor hem en zei tegen hem: “Lees!” De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) antwoordde: “Ik kan niet lezen.” De engel (vrede zij met hem) greep hem en liet hem weer los en zei weer: “Lees.” De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) antwoordde voor de tweede keer: “Ik kan niet lezen.” De engel (vrede zij met hem) greep hem weer stevig vast en liet hem weer los en zei: “Lees.” Toen de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) voor de derde keer antwoordde dat hij niet kon lezen, greep de engel (vrede zij met hem) hem voor de derde keer op dezelfde manier stevig vast. Vervolgens liet hij de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) weer los en zei (Nederlandstalige interpretatie): “Lees in de Naam van jouw Heer, Die (alles wat bestaat) heeft geschapen. Hij schiep de mens van een ‘alaq (een gehechte bloedklonter). Lees! En jouw Heer is al-Akram (de Meest Vrijgevige). Degene Die (het schrijven) met de pen onderwezen heeft. Hij onderwees de mens wat hij niet wist (#4).” [Soerat al-‘Alaq (96), aayah 1-5.]
<<< (#4) “…En zij kunnen niets van Zijn Kennis omvatten, behalve dat wat Hij wil…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 255.] Dit vers kaart de absolute bron van polytheïsme aan. De kennis van mensen is zo onvolkomen dat niemand van hen het systeem van het universum en het leven exact kan begrijpen. Toch denken velen het beter te weten dan God en rebelleren tegen Hem, wat constant leidt tot chaos in de wereld. Het is dus duidelijk dat men volledig vertrouwen dient te hebben in de leiding van Allah de Verhevene Die de werkelijke Bron van alle kennis is. (Naar Tefhiem al-Qor-aan, Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.)>>>
Terwijl de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) de grot verliet, hoorde hij dezelfde stem zeggen: “O Moh’ammed, jij bent de boodschapper van Allah, en ik ben Gabriël.” Vervolgens keek hij omhoog en zag de engel: lijkend op een man, staand in de lucht boven de horizon. Plotseling verdween de engel. Daarna keerde Rassoeloellaah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zeer bang terug naar huis. Zijn vrouw Khadiedjah (moge Allah tevreden met haar zijn) steunde hem en verzekerde hem telkens weer en vertelde hem dat hij een profeet zou zijn voor de mensen.
Het prediken van de Islaam
De profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) begon in het geheim met preken bij zijn familie, verwanten en goede vrienden, gedurende de eerste drie jaar van zijn missie. De boodschap luidde: aanbid de Enige Ware God (tawhied of tawheed).
Aan het eind van het derde jaar na de eerste Openbaring, beval Allah (Verheven en Geprezen is Hij) Zijn profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) de boodschap in het openbaar te verkondigen aan de hele mensheid, om alleen de Enige Ware God te aanbidden en de aanbidding van afgoden en afgodsbeelden (d.w.z. shirk – polytheïsme) te verlaten. In het begin van zijn oproep, beschuldigden de mensen van Mekkah de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) van krankzinnigheid, ze werden vijandig, ze bespotten en vernederden hem. Allah de Verhevene troostte hem (Nederlandstalige interpretatie): “En bij Allah! (Vele) boodschappers vóór jou werden werkelijk bespot (O Moh’ammed): vervolgens werden degenen die hen hoonden getroffen door hetgeen waarmee zij de spot dreven (de bestraffing waarvan zij dachten dat die nooit zou plaatsvinden).” [Soerat al-An’aam (6), aayah 10.]
Degenen die het meest vijandig waren, waren zijn oom Aboe Lahab en zijn vrouw, en Aboe Djahl. Op een dag had de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) de leden van Qoeraysh gevraagd om zich te verzamelen. Toen hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) de boodschap van de Islam begon te verkondigen, riep Aboe Lahab kwaad: “Laat jij ons hiervoor komen, O Moh’ammed? Moge jouw handen vernietigd worden!” Hierop openbaarde Allah de Verhevene de volgende soerah (Nederlandstalige interpretatie): “Vernietigd zijn de twee handen van Abie Lahab (een oom van de profeet) en vernietigd is hij! (#5) Zijn bezit en wat hij verwierf (d.w.z. zijn kinderen) baten hem niet (t.o.v. Allah)! Hij zal een Vuur met vlammen (de Hel) binnengaan! En ook zijn vrouw (#6), zij die vaak het brandhout draagt (#7). Om haar nek is een touw van palmvezel (#8).” (#9) [Soerat al-Masad (111).]
<<< (#5) Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden zijn met hem) verhaalde: “Toen het vers ‘en waarschuw jouw naaste clan…’ (26:214) geopenbaard werd, ging de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) naar buiten en toen hij (de heuvel) as-Safaa had beklommen, schreeuwde hij: ‘Yaa sabaahaah!’ (#A) De mensen zeiden: ‘Wie is dat?’ Vervolgens verzamelden zij zich rond om hem, waarop hij zei (Nederlandstalige interpretatie): ‘Zien jullie? Als ik jullie zou informeren dat ruiters naderen van de kant van deze berg, zullen jullie mij geloven?’ Zij zeiden: ‘Wij hebben jou nooit een leugen horen vertellen.’ Vervolgens zei hij: ‘Ik ben een duidelijke waarschuwer voor jullie tegen een naderende strenge bestraffing.’ Aboe Lahab zei: ‘Moge jij vernietigd worden! Jij hebt ons slechts voor deze reden verzameld!?’ Vervolgens ging Aboe Lahab weg. Aldus werd soerat al-Masad geopenbaard.” (Sah’ieh’ al-Boekhaarie, 6/4971.) (#A) “Yaa sabaahaah!” is een Arabische uitdrukking welke gebruikt wordt wanneer men verzoekt om hulp of wanneer men de aandacht van anderen trekt vanwege enig gevaar.>>>
<<< (#6) Zij was Arwah bintoe H’arb ibn Oemayyah, ook bekend als Oemm Djamiel, de zus van Aboe Soefyaan.>>>
<<< (#7) Moedjaahid zei: “‘Hout draagt’ betekent dat zij gewoon was om (de profeet) te belasteren en rondging met lasterpraat en roddels.” Volgens Tefsier Ibn Kethier betekent ‘die vaak het brandhout draagt’ dat zij het brandhout zal dragen en het op haar echtgenoot (Aboe Lahab) zal werpen om hetgeen waar hij zich in bevindt (d.w.z. zijn bestraffing) te vermeerderen. Al-‘Awfie heeft verhaald van Ibn ‘Abbaas, ‘Atiyyah al-Djadaalie, ad-Dhah’aak en Ibn Yazied: “Zij legde doornen op de weg van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem).”>>>
<<< (#8) D.w.z. de ketting die in het Vuur (van de Hel) is. (Sah’ieh’ al-Boekhaarie, Het Boek van Interpretatie, hoofdstuk 4.) Sheikh Ibn ‘Oethaymien zei in zijn Tefsier: “Zij droeg een touw om haar nek waaraan zij het brandhout vastbond dat zij verzamelde uit de woestijn.”>>>
<<< (#9) In het openbaren van deze soerah vóór de dood van Aboe Lahab (‘Abdoel-‘Oezza, oom en tevens één van de meest fanatieke vijanden van de Islaam en de profeet) schuilt een grote wijsheid. Want Aboe Lahab had hier gebruik van kunnen maken door de Islaam te omarmen, zodat hij had kunnen zeggen dat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) leugens verkondigde. Maar Allah de Alwetende wist dat hij dit uit arrogantie niet zou doen en openbaarde deze soerah vóór zijn dood.>>>
De ongelovigen begonnen hun slaven die geloofden in de Islaam te martelen en ze ontmoedigden de volgelingen van Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Maar de stam Qoeraysh aarzelde om de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) te kwetsen omdat zijn oom Aboe Taalib, die een belangrijke positie had in Mekkah, hem beschermde. Tegelijkertijd verzochten Qoeraysh Aboe Taalib om Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) te verlaten of hem er van te weerhouden de oproep tot de Islam te verspreiden. Maar Aboe Taalib weigerde.
De bekering van ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden zijn met hem)
‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) was in het begin één van de grootste vijanden van de Islam. Ontzettend gefrustreerd maakte hij op een dag aan de ongelovigen zijn plan bekend om Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) uit de weg te ruimen.
Nadat Aboe Djahl van dit gruwelijke plan hoorde, moedigde hij hem aan door hem honderd kamelen en duizend oeqiyah (ongeveer 125 kg) zilver aan te bieden, als dit plan verwezenlijkt was. In deze toestand kwam hij met getrokken zwaard naar buiten op zoek naar Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Sa’d ibn Aboe Waqqaas (moge Allah tevreden met hem zijn) vroeg hem: “Waar ga je naar toe in deze toestand?” ‘Oemar antwoordde: “Ik ga Moh’ammed vandaag vermoorden, zodat het onheil dat de Mekkanen is overkomen niet langer ervaren wordt.” Sa’d ibn Aboe Waqqaas (moge Allah tevreden met hem zijn) zei tegen ‘Oemar: “Vrees jij niet de wraak van Banoe Haashim?” ‘Oemar antwoordde: “Zo lang er een zwaard in mijn hand is, vrees ik niemand,” en voegde er aan toe: “Je lijkt een trouwe aanhanger van Moh’ammed, laat me jou eerst vermoorden.” Sa’d ibn Aboe Waqqaas (moge Allah tevreden met hem zijn) antwoordde: “Zorg eerst voor jouw eigen gezinsleden, voordat je Moh’ammed en mij vermoordt, want jouw zus heeft de Islaam ook omarmd.”
Nadat hij dit bijtende antwoord hoorde, keerde ‘Oemar vol woede om en ging rechtstreeks naar het huis van zijn zuster. Zijn omkeer richting het huis van zijn zuster was in feite zijn omkeer naar de Islaam. Khabbaab ibn al-Aratt (moge Allah tevreden met hem zijn) was op dat moment Faatimah (moge Allah tevreden met haar zijn), de zus van ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn), en Sa’ied ibn Zayd (moge Allah tevreden met hem zijn), haar man, les in de Koran aan het geven. Nadat zij de voetstappen hoorden, verborg Khabbaab (moge Allah tevreden met hem zijn) zich ergens in het huis, samen met de geschreven bladzijden van de Koran. ‘Oemar vroeg in een vlaag van woede: “Wat waren jullie aan het lezen?” En hij raakte slaags met zijn schoonbroer en sloeg hem genadeloos. Toen zijn zus tussen beiden kwam om haar man te helpen, sloeg ‘Oemar haar, wat een bloedende wond veroorzaakte. Daarop verzamelde zij genoeg moed om haar broer uit te dagen en zei: “‘Oemar, wij zijn moslims geworden en wij gehoorzamen Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), dus doe maar wat je wilt.”
Na dit moedige antwoord keek ‘Oemar naar het bloedende gezicht van zijn zus en zijn hart was geroerd door deze zielige aanblik. Hierdoor nam zijn woedeaanval behoorlijk af. ‘Oemar vroeg zijn zus vervolgens om hem te laten zien wat zij aan het lezen waren. Aangezien ‘Oemar nu bij zinnen was en verstandig sprak, durfde zijn zus hem te vragen om eerst een bad te nemen voordat hij het heilige geschrift aan zou raken. ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) nam een bad en las toen de Woorden van Allah de Verhevene en gaf hartstochtelijk toe: “Wat een prachtige woorden zijn dit, ik voel de invloed ervan in mijn hart.”
Nadat Khabbaab (moge Allah tevreden met hem zijn) dit hoorde, kwam hij uit zijn schuilplek tevoorschijn en zei: “Gefeliciteerd, O ‘Oemar! De gebeden van Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zijn geaccepteerd, want ik heb de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) Allah horen smeken (Nederlandstalige interpretatie): “O Allah! Leid ofwel ‘Oemar ibn al-Khattaab of Aboe Djahl ibn Hishaam naar de Islaam.” Toen las Khabbaab (moge Allah tevreden met hem zijn) een gedeelte van soerat Taa Haa (hoofdstuk 20). Nadat ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) deze aayaat (verzen) hoorde, begon hij geëmotioneerd te huilen.
‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) had een grote invloed op de Arabieren in Mekkah, aldus beschermde hij de moslims tegen afgodenaanbidders (moeshrikien) en steunde hen. De overgave van ‘Oemar aan de Islaam had een heel groot effect op de mensen van Mekkah. Dit omdat ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) een sterke man was met groot aanzien en iedereen bang voor hem was.
Vervoglens voerden de Qoeraysh een sociale, economische en commerciële boycot tegen de familie en volgelingen van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Bovendien hingen ze een plaat aan al-Ka’bah om mensen te waarschuwen niet te geloven in de boodschap die Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) verkondigde. Door al deze vijandigheden en negatieve handelingen jegens de moslims, verlieten zij Mekkah en vertrokken naar een streek in het oosten van de stad. Daar verbleven ze drie jaar onder erbarmelijke omstandigheden en ontberingen voordat ze weer terugkeerden naar Mekkah.
De emigratie naar Abessinië (Ethiopië)
Er waren enkele nieuwe mensen bekeerd tot de Islaam, die niet in staat waren zichzelf te verdedigen tegen de vele martelingen en de onderdrukking door de afgodenaanbidders. De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) adviseerde hen te emigreren van Mekkah naar Ethiopië. Een christelijk land, om daar te leven in vrede.
Het jaar van verdriet
In één jaar stierf de oom van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), Aboe Taalib [die als ongelovige stierf (#10)], en een korte tijd daarna stierf ook zijn vrouw Khadiedjah (moge Allah tevreden met haar zijn). Aldus noemde Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) dit jaar ‘het jaar van verdriet’. Twee mensen stierven op wie hij ontzettend gesteld was. Khadiedjah (moge Allah tevreden met haar zijn), zijn vrouw, had hem voorzien van liefde, welzijn, vriendelijkheid en eensgezindheid. Ook zijn oom Aboe Taalib had hem veel liefde gegeven en hem beschermd en gesteund.
<<< (#10) Al-Moesayyab ibn H’azn al-Makhzoemiey (moge Allah tevreden met hem zijn) zei: “Toen Aboe Taalib op zijn sterfbed lag, ging de boodschapper (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) naar hem toe terwijl Aboe Djahl ibn Hishaam en ‘Abdoellaah ibn Abie Oemayyah ibnoe l-Moeghierah naast hem zaten. De boodschapper (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zei (Nederlandstalige interpretatie): ‘O mijn oom! Zeg laa ilaaha illallaah (er is geen god die het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah), een uitdrukking waarmee ik jouw kwestie zal verdedigen bij Allah.’ Aboe Djahl en ‘Abdoellaah ibn Abie Oemayyah zeiden: ‘O Aboe Taalib! Zul jij de religie van ‘Abdoel-Moettalib (zijn vader) verlaten!?’ De boodschapper (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) bleef het steeds voorleggen aan hem en zij bleven dit tegen hem zeggen totdat de laatste verklaring die hij tegen hen zei (voordat hij stierf) was: ‘Ik ben op de religie van ‘Abdoel-Moettalib.’ Hij weigerde om laa ilaaha illallaah te zeggen. De boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zei vervolgens (Nederlandstalige interpretatie): ‘Bij Allah! Ik zal om de vergiffenis van Allah vragen voor jou tenzij ik verboden wordt om dat te doen.’ Toen werd het volgende vers geopenbaard (Nederlandstalige interpretatie): “Het is niet gepast voor de profeet en degenen die geloven dat zij (Allahs) vergeving voor de polytheïsten vragen, ook al zijn zij verwanten…” [Soerat at-Tawbah (9), aayah 113.] Over Aboe Taalib openbaarde Allah de Verhevene (Nederlandstalige interpretatie): “Waarlijk, jij (O Moh’ammed) kunt wie jij lief hebt niet leiden, maar Allah leidt wie Hij wil…” [Soerat al-Qasas (28), aayah 56.]” (Feth’ al-Baariey 8/365 en Moeslim 1/45.)>>>
Ondanks dit verdriet hervatte de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zijn activiteiten om de boodschap te verspreiden om de Enige Ware God (Allah) te aanbidden. Aldus reisde hij naar de beroemde stad Taa-if, ten zuiden van Mekkah, waar de rijke Arabieren leefden. Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) ging naar deze stad om daar de Thaqeef stam uit te nodigen tot de Islaam. Maar de mensen van deze stam waren bevriend met Qoeraysh. Zij spoorden hun kinderen en slaven aan om stenen te gooien naar de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) die waren meegereisd. De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) raakte daardoor gewond en keerde teleurgesteld naar Mekkah terug.
De hemelreis van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem)
Na de dood van zijn oom en zijn vrouw (moge Allah tevreden met haar zijn) en vanwege het falen om de Thaqeef stam te bekeren, was de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zeer bedroefd. Allah (Verheven en Geprezen is Hij) liet de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) een bijzondere reis maken. ‘s Nachts reisde de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) middels al-Boeraaq (of Buraq – een dier dat op een paard lijkt, met vleugels) naar de veraf gelegen moskee in al-Qoeds (Jeruzalem) vergezeld door de engel Gabriël (vrede zij met hem), waar hij werd opgenomen naar de zevende hemel. Daar zag hij het resultaat van goede daden in het Paradijs en de bestraffing van slechte daden in het Hellevuur. In deze nacht verplichtte Allah de Verhevene elke moslim vijf keer per dag te bidden. Deze gebeurtenis wordt al-Israa-e wa al-Mi’raadj (reizen in de nacht en geheven worden naar de hemel) genoemd. Nadat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) weer terug was op aarde, vertelde hij zijn volk wat hij gezien had in de hemelen, het Paradijs en de Hel. In het begin vonden ze het moeilijk om hem te geloven, maar als bewijs om hen te overtuigen, vertelde de boodschapper (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) over een karavaan met kamelen die onderweg was van Syrië naar Mekkah. Eén van de kamelen was ziek en deze karavaan zou arriveren bij zonsondergang op een bepaalde dag. De uitspraak van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) kwam uit en zijn volk geloofde hem.
De Qor-aan zegt hierover o.a. (Nederlandstalige interpretatie): “Glorieus is Degene (Allah) Die Zijn dienaar (Moh’ammed) ’s nachts een reis liet maken van al-Masdjid al-H’araam (de Heilige Moskee, in Mekkah) naar al-Masdjid al-Aqsaa (#11) (de Verste Moskee, in Jeruzalem) – wier omgeving Wij zegenden – om hem Onze aayaat (bewijzen, tekenen) te tonen. Waarlijk, Hij is as-Samie’ (de Alhorende), al-Baseer (de Alziende).” [Soerat al-Israa-e (17), aayah 1.]
“…En Wij maakten hetgeen Wij jou hebben laten zien (tijdens de Nachtelijke Reis) slechts als een beproeving voor de mensen (#12)…” [Soerat al-Israa-e (17), aayah 60.]
<<< (#11) De gebeurtenis waar in dit vers naar verwezen wordt, is bekend als al-Israa-e wa al-Mi’raadj (de Nachtelijke Reis en de Hemelvaart). Volgens authentieke overleveringen vond dit één jaar vóór de hidjrah (de migratie van Mekkah naar al-Medienah) plaats. (Tefhiem al-Qor-aan, Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) Al-Masdjid al-Aqsaa verwijst naar het gebedshuis gebouwd door de profeet Soelaymaan (Salomo – vrede zij met hem) in Jeruzalem, op de heuvel van Moria.>>>
<<< (#12) Sommige mensen gaven hun Islaam op omdat hun harten en verstanden deze waarneming niet konden doorgronden en zij ontkenden dat wat hun kennis niet kon bevatten, hoewel Allah de Verhevene dit bij anderen als een middel tot standvastigheid en zekerheid maakte… Aldus was het een ware beproeving. (Tefsier Ibn Kethier.)>>>
Het eerste verdrag van al-‘Aqabah
In het elfde jaar na het begin van de oproep tot de Islaam, kwam een kleine groep mannen van de stammen Aws en Khazradj uit Yathrib (de oude naam voor de stad al-Medienah) naar Mekkah om handel te drijven en de bedevaart te doen. In die tijd gingen de afgodenaanbidders ook al op bedevaart om hun afgoden te aanbidden.
De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) nam deze kans en verkondigde hen de boodschap van de Islam. Zij waren overtuigd van het aanbidden van één God en zij vertelden hun stammen over de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en zijn edele oproep. Omdat er in Yathrib vele joden leefden die aan het wachten waren op een nieuwe profeet, was het voor de afgodenaanbidders van Yathrib niet moeilijk om in de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) te geloven. De joden echter geloofden niet in hem, omdat zij verwachtten dat de profeet van onder hen (Joden) zou verschijnen (en niet van onder de Arabieren). In het jaar daarna keerden zij terug naar Mekkah en hadden de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) ontmoet. Zij steunden hem en vroegen hem om zijn leerling Moes’ab ibn ‘Omayr (moge Allah tevreden met hem zijn) met hen mee te sturen naar Yathrib om hen de Edele Qor-aan te leren.
Het tweede verdrag van al-‘Aqabah
In het dertiende jaar van zijn missie, kwamen er 73 moslims en twee vrouwen uit Yathrib naar Mekkah om de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) vastberaden te steunen en ze nodigden Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) uit om naar hun stad te komen. De uitnodiging werd geaccepteerd om de volgende redenen:
– De boodschapper (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) had een vreedzame stad nodig om de verspreiding van de boodschap van Allah de Almachtige voort te zetten.
– De mensen van Yathrib hadden baat bij het hebben van een politiek verbond, zodat zij sterker zouden staan tegenover de joodse stammen in hun omgeving.
– Om de vijandigheid te verminderen tussen de stammen Aws en Khazradj.
– Yathrib (al-Medienah) was de geboortestad van enkele familieleden van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en het graf van zijn vader ‘Abdoellaah was daar.
De hidjrah
Nadat het bekend was bij Qoeraysh dat het volk van Yathrib de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) steunde, beraamde de leiders van Qoeraysh en andere stammen van Mekkah het plan, dat elke stam één sterke jongeling zou sturen om gezamenlijk de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) te vermoorden. Op het moment dat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) geïnformeerd werd over dit plan, beval de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) alle moslims om hun bezittingen te verkopen en zo snel mogelijk Mekkah te verlaten om naar Yathrib te vertrekken.
Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) was de beste vriend van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en hij was één van de eerste die in de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) geloofde. Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) kocht twee kamelen voor de reis naar Yathrib. Toen Allah de Verhevene de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) beval te vertrekken, was dat in dezelfde nacht dat de moord zou moeten plaats vinden en zijn moordenaars waren voor zijn huis. De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) gaf zijn mantel aan zijn neefje ‘Aliy ibn Abie Taalib (moge Allah tevreden met hem zijn) en zei hem dat hij in zijn bed moest gaan liggen in de plaats van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zelf. Toen verliet de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) het huis en ging naar het huis van Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) om samen met hem naar Yathrib te vertrekken.
Tijdens het vertrek van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en zijn vriend Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn), probeerde de groep jongelingen de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) te vermoorden. In het huis bij het bed van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) kwamen ze tot de conclusie dat niet de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) in bed lag, maar het neefje van de profeet, ‘Aliy (moge Allah tevreden met hem zijn). De volgende dag waren de mensen van Qoeraysh zeer verbaasd over het vertrek van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Ze volgden hem de hele dag tot aan de grot waar de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en zijn metgezel (moge Allah tevreden met hem zijn) zich voor drie dagen schuil hielden, maar ze vonden hen niet.
In Mekkah zorgde ‘Aliy (moge Allah tevreden met hem zijn) voor het teruggeven van de bezittingen aan de eigenaars, die hun bezittingen hadden toevertrouwd aan de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) arriveerde in Yathrib in het jaar 622 n.C., waarna de stad al-Medienah (de Stad) genoemd werd. Later werd dit jaar door de khalief ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn) tot begin gemaakt van de Hidjriyyah kalender, de islamitische jaartelling volgens de maanstanden. (Zie het artikel Islamitische kalender.)
(Lees verder onder de afbeelding.)
De regering van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) in al-Medienah
De boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) werd een leider voor de vele moslims in al-Medienah en hij regelde alles zorgvuldig. De eerste taak was het bouwen van een nieuwe moskee, een plaats waar alle moslims de zaken aangaande religie en het leven konden bestuderen. Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) bewerkstelligde broederschap tussen de migranten uit Mekkah – de Moehaadjirien – en de mensen uit al-Medienah die hen steunden – de Ansaar – om zo een nieuwe islamitische gemeenschap te vormen in al-Medienah.
Deel 3
De veldslag van Bedr (623 n.C. – 2 H.)
De Qoeraysh leken verslagen nadat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) ongedeerd naar al-Medienah was vertrokken. Het ernstige gevoel van de beschamende nederlaag vulde hen met een waanzinnige pijn, welke slechts weggenomen kon worden door het nemen van wraak. De polytheïsten van Mekkah hadden slechts één eenvoudig doel en dat was de dood en vernietiging van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en zijn volgelingen. Ze legden hun onderlinge kleine meningsverschillen naast zich neer en vormden zich voor deze gelegenheid als één individu met eenzelfde doel; de bestraffing van de volgelingen van de Islaam. Mekkah en al-Medienah bevonden zich op een afstand van 480 km van elkaar. Speciale voorbereidingen en zorg waren dus nodig voor de Mekkanen om al-Medienah aan te vallen en zij dienden de sympathie te winnen van de stammen die langs deze route woonden, om hen zo als bondgenoten te werven om de Islaam aan te vallen.
De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) was echter wijs genoeg om het dreigende gevaar tijdig in te zien en vervulde zijn rol als betrouwbare leider en ervaren en bekwame bevelhebber. Toestemming voor het verdedigend vechten (djihaad) was al door Allah de Verhevene gegeven. Het aantal moslims in al-Medienah bedroeg niet meer dan drie- of vierhonderd. Maar ondanks hun kleine aantal en het tekort aan wapens, veroorzaakten de kwade plannen van de ongelovigen meer dan genoeg vastberadenheid in hun harten en het dreigende onheil en de liefde voor hun nieuwe geloof deden hun Arabische gevoel voor eer en dapperheid ontbranden.
Toen de liefde voor de Islam diep in de harten van de gelovigen geworteld was en toen zij mentaal voorbereid waren om te vechten tegen de vijanden van de Islam, kwam de toestemming van Allah de Almachtige om de slechtdoeners te beteugelen. Maar de reeks van gebeurtenissen tonen duidelijk aan dat de boodschapper van de Islam (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) vrede prefereerde boven oorlog en vergiffenis boven wraak. Een hoofdman van Mekkah, Koerz ibn Djaabir, kwam met een groep mensen uit Mekkah, roofden een grazende kudde vee in de omgeving van al-Medienah en zij gingen er met een groot aantal kamelen van de gelovigen vandoor. Toen de moslims dit nieuws hoorden, probeerden ze de criminelen te pakken te krijgen, maar ze waren al gevlucht. Dit was een serieuze waarschuwing voor de mensen van al-Medienah, want hieruit bleek dat hun vijanden hen konden beroven van hun eigendommen, ook al lag er een afstand van ongeveer 480 km tussen hun huizen. Daarnaast stonden de ongelovigen voortdurend in contact met de hypocriet ‘Abdoellaah ibn Oebay en de joden van al-Medienah, die samenzwoeren tegen de belangen van de moslims.
Aan het begin van de maand Ramadhaan kwam het nieuws tot al-Medienah dat een karavaan van Mekkah op hun terugtocht uit Syrië langs al-Medienah zou komen. Om angst in de harten van de ongelovigen teweeg te brengen en ook als antwoord op de aanval van Koerz ibn Djaabir, vroeg de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) een groep van de Moehaadjirien (migranten uit Mekkah) en Ansaar (helpers, originele bewoners van al-Medienah) om de karavaan te onderscheppen, zodat de Mekkanen wisten dat wanneer zij de mensen van al-Medienah lastig zouden vallen, dit ten koste zou gaan van hun handelsactiviteiten met Syrië. Deze groep moslims werd voornamelijk gezonden om hen bang te maken en niet om te vechten.
De handelskaravaan uit Mekkah werd geïnformeerd over de plannen van de groep moslims. Aboe Soefyaan, de leider van de karavaan, leidde de karavaan van de hoofdroutes af. Hij huurde ook Damdam ibn ‘Amr Ghifaari in om snel naar Mekkah te gaan en hen daar op de hoogte te brengen van het feit dat de karavaan in gevaar was vanwege de moslims, en dat zij zich dienden te haasten om de karavaan te helpen en om hun goederen te beschermen. Toen dit nieuws Mekkah bereikte, vertrok Aboe Djahl met groot enthousiasme als leider van een groot leger van Mekkah, bestaande uit zevenhonderd kamelen en driehonderd paarden. Het gehele leger was tot de tanden toe gewapend en werd vergezeld door dichters die krijgsliederen zongen. De moslimgroep die gezonden was om de karavaan de schrik aan te jagen, keerde terug naar al-Medienah.
De Qoeraysh waren al begonnen met het treffen van voorbereidingen om wraak te nemen. Zij stonden op het punt om al-Medienah binnen te vallen, toen Damdam ibn ‘Amr Mekkah bereikte om hun hulp te zoeken. Aboe Djahl trok richting al-Medienah. De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) werd zich bewust van de komst van het leger van de Qoeraysh. De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) riep zijn volgelingen bijeen en vroeg hen om advies (#13) ten aanzien van de huidige ontwikkeling en zei tegen de metgezellen (Nederlandstalige interpretatie): “Mekkah heeft jullie haar geliefden gestuurd. Wat denken jullie ervan om met hen de confrontatie aan te gaan?” Als eerste uitte Aboe Bakr woorden van moed en vastberadenheid en daarna ‘Oemar ibn al-Khattaab en Miqdaad (moge Allah tevreden met hen zijn) . De laatste zei: “O profeet van Allah! Wij zullen niet zeggen zoals de Kinderen van Israa-iel (de Joden) tegen Mozes zeiden: “Ga jij en jouw Heer dan beiden strijden! Wij blijven hier zitten’.” [Dit is ons verteld door Allah de Almachtige in aayah 24 van soerat al-Maa-idah (5).]
<<< (#13) In de Islaam kennen we geen democratie waarbij de mens volledige vrijheid heeft om eigen wetten te maken. Democratie is ongetwijfeld een moderne vorm van shirk (polytheïsme) in termen van gehoorzaamheid en volgen, of wetgeving, aangezien het de Soevereiniteit van de Schepper en Zijn absolute recht om wetten uit te vaardigen ontkent, en men dit recht toekent aan menselijke schepsels [zie Mawsoe’at al-Adyaan wa al-Madzaahib al-Moe’aasirah (2/1066, 1067)]. In de Islaam kennen we ook geen autocratie of dictatuur, waarbij de macht in handen is van één persoon. Maar wij volgen de middenweg van shoeraa (overleg, beraadslaging): de handelwijze van moslims is open – d.w.z. op die gebieden waar Allah de Verhevene of Zijn boodschapper (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) geen beslissingen over genomen hebben – en dit wordt bepaald door onderling overleg (rekening houdend met de islamitische sharie’ah – wetgeving) tussen diegenen die recht hebben om hun stem te laten horen.>>>
Tevreden met de steun en vastberadenheid van de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) besloot de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) om op te marcheren. Het aantal strijders bedroeg iets meer dan 300. Tijdens de veldslag stuurde Allah de Verhevene een leger van onzichtbare soldaten (engelen) om Zijn boodschapper (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en het leger van de gelovigen te helpen, wat resulteerde in een overwinning voor de moslims. De resultaten van deze slag waren:
– Vele afgodenaanbidders werden gevangen genomen.
– De eerste oorlog tussen een staat van ongelovigen en een islamitische staat was in het voordeel van de laatstgenoemde.
– De moslims verwierven aanzien en gezag onder de Arabische stammen.
– De moslims werden standvastiger en meer verbonden met hun religie en ze waren meer bereid om zich op te offeren voor hun geloof.
De veldslag bij Oeh’oed (624 n.C. – 3 H.)
Oeh’oed (of Uhud, Oehoed) is een berg vlakbij al-Medienah waar de tweede veldslag plaatsvond tussen de moslims en de afgodenaanbidders van Mekkah en hun bondgenoten, in het 3de jaar na de hidjrah (625 n.C.).
De veldslag van Oeh’oed was een enorme test voor de jonge moslimgemeenschap. Hun moed en de wijsheid en kracht van hun leider – de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) – was bekend na de veldslag van Bedr, waarbij de Mekkaanse heidenen een verpletterende nederlaag leden. De Mekkanen waren vastberaden om hun schandelijke nederlaag goed te maken en om de moslims in al-Medienah eens en voor altijd te vernietigen. Zij verzamelden zo’n 3000 strijders en marcheerden onder Aboe Soefyaan naar al-Medienah. De boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), met zijn vooruitziende blik, moed en initiatief, stelde zijn leger van slechts 1000 man op aan de voet van de berg Oeh’oed. 50 Boogschutters werden opgesteld om te voorkomen dat de vijand hen van achteren zou aanvallen. Het begin van de veldslag was in het voordeel van de moslims, maar toen de boogschutters tegen het bevel in hun posities verlieten, om de vijand te achtervolgen en te delen in de oorlogsbuit, ontstond er voor de vijand een opening om de moslims van achteren aan te vallen waardoor de ophanden zijnde overwinning voor de moslims haast veranderde in een nederlaag.
Vele metgezellen (moge Allah tevreden zijn met hen) werden gedood en de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zelf raakte gewond en men dacht dat hij overleden was. Maar nadat men wist dat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) nog leefde, kreeg men weer nieuwe moed. Daar de Qoeraysh ook zware verliezen hadden geleden, keerden ze terug naar Mekkah, triomfantelijk en hopend dat ze tijdens een volgende veldslag de moslims totaal konden vernietigen. Al-Medienah was gered, maar het was een pijnlijke les voor de moslims in geloof, standvastigheid en gehoorzaamheid jegens de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem).
De Slag van de greppel (626 n.C.- 5 H.)
Het jaar 5 H. was een cruciaal jaar in de geschiedenis van de Islam. De goddeloze confederatie (bestaande uit ruim tienduizend man) kwam om de Islam te vernietigen en belegerde al-Medienah (bestaande uit nauwelijks drieduizend man) voor bijna een maand tijdens de Slag van de Greppel (Ghazwat al-Khandaq), ook wel de Slag van de Bondgenoten (Ghazwat al-Ah’zaab) genoemd, maar zij faalden ellendig. De confederatie bestond uit de Mekkaanse ongelovigen, de Arabische bedoeïenen van Centraal Arabië, de hypocrieten van al-Medienah onder leiding van ‘Abdoellaah ibn Oebay, en de joden van Banoe Nadheer die door de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) vanuit al-Medienah naar Khaybar verbannen waren wegens hun verraad en het verbreken van het verdrag met de moslims. Deze laatstgenoemden waren de initiatiefnemers van deze agressie. Ook de joodse stam van Banoe Qoeraydhzah, die leefde aan de rand van al-Medienah en die zich tot dan toe verenigd had met de moslims, verbrak later het verdrag van alliantie en sloot zich openlijk aan bij de confederatie.
De Qoeraysh begonnen hun leger goed uit te rusten. Zij onderhielden dus ook enkele verdragen met andere stammen en gingen een verbond aan met de joden in al-Medienah, om gezamenlijk te vechten tegen Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en zijn medemoslims. Nadat de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) geïnformeerd was over dit feit, pleegde hij overleg met zijn metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) en na het overleg waren ze het eens met het plan van Salmaan al-Faarisie (de Perziër) (moge Allah tevreden met hem zijn), wat inhield dat de moslims een grote greppel moesten graven aan de noordkant van al-Medienah, om te voorkomen dat de afgodenaanbidders en hun bondgenoten hun konden aanvallen van deze kant. De boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) hielp zelf mee met het graven van deze greppel.
Het gezamenlijke leger van de afgodenaanbidders en de joden belegerde al-Medienah voor een lange tijd. Door de greppel kon men de moslims niet aanvallen en men wachtte totdat de moslims de stad moesten verlaten in verband met het te kort aan eten en drinken. Het was dus niet echt een gevecht, maar meer een strijd met geduld (sabr). De moslims konden ook niet aanvallen, want ze waren omsingeld door 10.000 soldaten en zij waren maar met 3000 man. Op een nacht stuurde Allah de Verhevene een sterke storm over het kamp van de afgodenaanbidders, waardoor hun tenten en schilden vernietigd werden. Hierdoor konden ze al-Medienah niet meer belegeren en werden ze gedwongen zich van het slagveld terug te trekken en ze keerden als verliezers terug naar Mekkah. Dit was een nieuwe overwinning voor de moslims. Ze bereikten deze overwinning door hun geduld, lijdzaamheid, geloof en de goede strategie van hun leider en als belangrijkste: de hulp van Allah de Almachtige.
De wapenstilstand met Qoeraysh – bestand van H’oedaybiyyah (626 n.C. – 6 H.)
De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) vertrok met vele moslims naar Mekkah voor de bedevaart (h’adj), maar de Qoeraysh voorkwamen dat ze de heilige stad binnen kwamen. De Qoeraysh stuurden een delegatie naar de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) toe, om een wapenstilstand te tekenen tussen de Qoeraysh en de moslims. De voorwaarden van het verdrag waren als volgt:
1.) De moslims zouden het volgende jaar de ‘oemrah verrichten in plaats van dit jaar. Wanneer zij Mekkah binnen zouden gaan, mochten zij geen wapentuig bij zich dragen, behalve hun zwaarden en die moesten in de schede steken. Bovendien mochten zij niet langer in Mekkah verblijven dan drie dagen.
2.) Het verdrag was geldig voor een periode van 10 jaar. Er werd overeengekomen dat geen van beide partijen een hand zou uitsteken naar de ander gedurende die periode.
3.) Elke stam of clan van Arabië had het recht om een overeenkomst aan te gaan met de partij van hun keuze; maar de bondgenoten dienden zich ook naar letter en geest te houden aan de voorwaarden van het verdrag.
4.) Als er iemand van de Qoeraysh naar de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zou overlopen zonder toestemming van zijn beschermer, dan moest hij/zij teruggestuurd worden naar zijn beschermer; maar als er iemand bij de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zou ontsnappen en naar de Qoeraysh zou gaan, dan waren zij niet verplicht om hem/haar terug te sturen.
De metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) ergerden zich enorm aan de vierde voorwaarde van het verdrag. Maar wat de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) zagen als een nederlaag, was in feite een opmerkelijke overwinning. Zeer spoedig zagen de metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn) met hun eigen ogen dat de ogenschijnlijke zwakke voorwaarden voor de moslims zeer sterk en nuttig bleken te zijn.
De grootste overwinning voor de moslims was de voorwaarde van vrede die door dit verdrag veilig gesteld was. Dit maakte de weg vrij om de Islaam zeer snel te verspreiden. Dit zou niet mogelijk geweest zijn in een situatie van oorlog en wanorde. Oorlogen zijn in de Islaam altijd gevochten om vrede te behalen. Het gevolg was dat in slechts twee jaar na de vredesovereenkomst van H’oedaybiyyah het aantal gelovigen was verdubbeld.
Na dit vredesverdrag keerden de moslims die naar Abessinië waren geëmigreerd terug naar Arabië en vestigden zich al-Medienah. (Zie het artikel Het bestand van H’oedaybiyyah – een morele overwinning waardoor de deuren naar de aansluitende triomf van de Islaam op het Arabische schiereiland geopend werden.)
(Lees verder onder de afbeelding.)
De oproep aan koningen om de Islaam te accepteren
De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) had voordeel bij de wapenstilstand met de Qoeraysh. Hij had nu meer tijd om de Islaam te verspreiden. Hij stuurde afgezanten met brieven naar koningen, prinsen en andere leiders van Azië en Afrika, om hen uit te nodigen tot de Islaam. De meest belangrijke boodschappen waren de volgende:
– Een boodschap aan Heraclius, de keizer van het oostelijke Romeinse Rijk, die het in goede orde had ontvangen.
– Aan Kisra, de keizer van Perzië (Iran), die de brief verscheurde. Toen de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) hierover werd geïnformeerd, zei hij (Nederlandstalige interpretatie): “Zo zal ook Allah zijn koninkrijk in stukken scheuren.” En het gebeurde precies zoals hij (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) zei. Zijn leger leed een flinke nederlaag tegenover de Romeinen, waarna zijn eigen zoon hem vermoordde en de macht overnam. Zijn Rijk werd steeds zwakker en werd tijdens het khalifaat van ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn) veroverd.
– Een boodschap aan Nadjaashie, koning van Ethiopië (Abessinië), die met de afgezant van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) twee schepen stuurde met moslimemigranten uit Mekkah.
– Aan de Moqawqas (aartsbisschop) van Egypte, die de boodschap in goede orde had ontvangen.
En nog enkele andere koningen en leiders werden tot de Islaam uitgenodigd.
De verovering van Mekkah (630 n.C. – 8 H.)
Na twee jaar verbraken de afgodenaanbidders het H’oedaybiyyah-verdrag, door het overvallen van de Khozaa’ah stam, die trouw waren aan de moslims. Daardoor ging de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) met 10.000 man naar Mekkah en ze veroverden Mekkah zonder geweld. De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) sprak tot de afgodenaanbidders van Mekkah en zei (Nederlandstalige interpretatie): “Wie zich niet verzet en in zijn huis blijft, zal veilig zijn en diegene die het huis van Aboe Soefyaan binnen gaat, zal veilig zijn. We komen niet om te vechten.” Ook werd er verklaard: “Wat denken jullie wat ik doe met jullie?” De afgodenaanbidders gaven zich meteen over, waardoor de moslims Mekkah vreedzaam innamen. De afgodsbeelden die in al-Ka’bah stonden werden vernietigd. In het kort kan gezegd worden dat de verovering van Mekkah een hele goede invloed had op de verspreiding van de Islaam onder de Arabische stammen. Vooral toen al-Ka’bah de heilige plaats werd, waarnaar de moslims hun gezichten wenden tijdens het bidden. Vele Arabieren werden moslim en ook de christelijke stammen Nadjraan en Oman bekeerden zich tot de Islaam.
De slag van H’oenayn (630 n.C. – 8 H.)
De profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) werd geïnformeerd over de plannen van de stammen Thaqeef en Hawezen om tegen hem te vechten. Dit leger stond onder leiding van Maalik ibn ‘Awf, die zijn familie en rijkdom opofferde voor de soldaten, uit vrees dat ze het slagveld in de H’oenain-vallei zouden ontvluchten. Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) trok uit met 12.000 moslims. Meteen na het aanbreken van de dag, vielen de afgodenaanbidders als verassing de moslims aan, die daardoor de orde verloren en begonnen te vluchten. De afgodenaanbidders verlieten hun beschermende grotten om verder aan te vallen. Onmiddellijk deed de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) een beroep op zijn leger om terug te keren en aan te vallen. Dus keerden de moslims terug en doodden hun vijand totdat de rest zich terug trok en de moslims wederom zegevierden. Daarna ging de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) naar de stad Taa-if van de Thaqeef stam en probeerde de Thaqeef te overtuigen van de Islaam. Maar de Thaqeef stam weigerde en bedreigde de moslims hen wederom aan te vallen. Maar uiteindelijk kwamen de twee stammen naar de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en erkenden zij de Islaam.
De slag bij Taboek (631 n.Chr. – 9 H.)
De profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) begon de Islaam verder en verder te verspreiden. Hij trok er met zijn leger op uit en bereikte Taboek, vlakbij de grenzen van Levant, waar veel Arabische stammen trouw waren aan de Romeinen. Deze stammen bereidden zich voor om tegen de moslims te vechten, maar toen het islamitische leger Taboek bereikte, kwamen de stammen in vrede naar Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en accepteerden zij de Islaam.
Het jaar van de afgevaardigden (631 n.C. – 9 H.)
In dit jaar kwamen heel veel Arabische afgevaardigden vanuit heel Arabië, naar al-Medienah om hun geloof in de Islaam te verklaren tegenover de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Allah de Almachtige zegt in de Nobele Koran het volgende (Nederlandstalige interpretatie): “Wanneer de hulp van Allah en de verovering (van Mekkah) komen (tot jou, O Moh’ammed). En jij ziet de mensen in groepen de religie van Allah (de Islaam) binnentreden. Verheerlijk dan jouw Heer met de lof die Hem toekomt en vraag Zijn vergiffenis. Waarlijk, Hij is Berouwaanvaardend.” (#14) [Soerat an-Nasr (110).]
<<< (#14) De profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) migreerde van Mekkah naar Yathrib [daarna al-Medienah (de Stad) genaamd] als een vervolgd man. In al-Medienah verzamelden alle krachten van waarheid en rechtschapenheid zich rondom hem, en de inspanningen van de Mekkanen en hun bondgenoten om hem en zijn gemeenschap te vernietigen hadden hun weerslag op hen. Geleidelijk aan stelden alle delen van Arabië (het Arabische schiereiland) zich achter zijn vaandel op, en de bloedeloze verovering van Mekkah was de kroon en beloning voor zijn geduld en voortdurende inspanning. Daarna schonken volledige stammen en landstreken collectief hun loyaliteit aan hem, en voordat zijn taak beëindigd was, was de grond voorbereid voor de verovering van de hele wereld voor de Islaam (de religie die alle profeten en boodschappers verkondigd hebben). Welke les dient men te leren van dit toppunt van de geschiedenis van de wereld? Geen menselijke trots, maar nederigheid; geen macht, maar dienstbaarheid; geen beroep doen op de menselijke zelfzuchtigheid of onafhankelijkheid, maar het realiseren van Allahs gunst en Barmhartigheid, en het voortdurend verheerlijken van Allah de Verhevene in woord en daad. Elk mens dient zich nederig en dienstwillig op te stellen jegens Allah de Verhevene, zijn menselijke zwakheden te erkennen en de gunst van Allah te zoeken – en men dient enig succes welke men behaalt met zijn werk niet toe te schrijven aan zijn eigen verdiensten, maar aan de Goedheid en Genade van Allah de Almachtige. (A. Yusuf Ali Quran Commentary, de herziene versie.)>>>
De afscheidsbedevaart (632 n.C. – 10 H.)
In dit jaar ging de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) met meer dan 100.000 moslims naar de berg ‘Arafah. Daar gaf hij zijn onsterfelijke toespraak, die alle moslims beschouwden als een blijvende vorm voor de islamitische staat, die gelijkwaardigheid verklaarde onder de mensen, alsook de regels, waarden en normen gaf van de Islaam. Hij zei onder andere (Nederlandstalige interpretatie): “O mensen! Jullie God is één, jullie vader is één, jullie behoren tot Adam en Adam was geschapen uit stof. De beste onder jullie voor Allah, is diegene die rechtschapen en vroom is. De meest rechtschapen persoon, of hij nou Arabier, Perziër of wat dan ook is, is de beste moslim. O mijn Heer! Ik heb het hen verteld. O mijn Heer! U bent getuige.”
Voor meer informatie, lees het boek Het afscheidsadvies van de profeet ﷺ, geschreven door sheikh H’oesayn al-‘Awaayishah, vertaald door Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah, uitgegeven door Uitgeverij Momtazah (te bestellen via onze webshop).
De dood van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) (633 n.C. – 11 H.)
Drie maanden na de afscheidsbedevaart, kreeg de boodschapper van Allah (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) koorts, waardoor zijn gezondheid afnam. De profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) stierf toen hij 63 was, op maandag 12 Rabi’ al-Awwal van het jaar 11 H. Toen hij stierf woonde de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) 11 jaar in al-Medienah. Hij is begraven in al-Medienah in het huis van ´Aa-ieshah (moge Allah tevreden met haar zijn).
Het overlijden van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) maakte een verpletterende indruk op de achtergebleven metgezellen (moge Allah tevreden met hen zijn). Een gevoel van radeloosheid maakte zich van sommigen meester. ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden met hem zijn) stond in het midden van de moskee en daagde iedereen uit: “Hij die het waagt te zeggen dat de boodschapper van Allah dood is, ik sla zijn hoofd er af.” Toen ging Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) de kamer van ´Aa-ieshah, zijn dochter en de vrouw van de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), binnen en keek naar de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem). Gefascineerd keek hij naar het vredige gezicht van Allahs boodschapper (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) en hij begreep dat Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) werkelijk was overleden en sloot met zijn rechterhand diens ogen. Hoewel hij van binnen kapot was, vond hij toch de kracht om naar de moskee terug te gaan en las daar de volgende aayah van de Qor-aan (Nederlandstalige interpretatie): “En Moh’ammed is niet meer dan een (menselijke) boodschapper, vóór hem zijn voorzeker (vele andere) boodschappers heengegaan. Als hij dan zou overlijden of gedood zou worden, zullen jullie dan jullie ruggen toekeren (terugkeren naar koefr – ongeloof)?…” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 144.]
Toen ‘Oemar (moge Allah tevreden met hem zijn) dit hoorde, besefte hij dat de profeet (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem) werkelijk was overleden en zakte bewusteloos ineen. Later zei hij: “Het was alsof die aayah van de Qor-aan op dat moment geopenbaard werd, zo’n kracht had deze mededeling voor mij.”
Aboe Bakr (moge Allah tevreden met hem zijn) maakte zijn woorden als volgt af: “Hij die Moh’ammed aanbad, weet dat hij overleden is, en hij die Allah aanbidt, weet dat Hij eeuwig zal leven.”
Voor een uitgebreide biografie van de profeet Moh’ammed (Allahs zegeningen en vrede zijn met hem), alsook de biografieën van de vier rechtgeleide khaliefen – Aboe Bakr, ‘Oemar, ‘Oethmaan en ‘Aliy (moge Allah tevreden zijn met hen), adviseren wij het boek De Geschiedenis van de Islaam (deel 1), geschreven door Akbar Shah Najeebabadi, vertaald door Aboe Yoesoef ‘Abdoellaah, uitgegeven door Uitgeverij Momtazah (te bestellen via onze webshop).