Radhyallaahoe ‘anhoemaa – moge Allah tevreden over hen beide (vader en zoon) zijn.
Vertaald door Aboe ‘Abdoellaah.
Ga naar Biografieën voor meer biografieën.
Toen ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar [radhyallaahoe ‘anhoemaa – moge Allah tevreden over hen beide (vader en zoon) zijn] zich in de bloei van zijn leven bevond, zei hij: “Ik heb de eed van trouw (bay’ah) gezworen aan de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem – vrede en zegeningen van Allah zijn met hem). Ik heb mijn eed nooit verbroken, noch heb ik mijzelf naar iets anders gekeerd; ik heb nooit mijn trouw gezworen aan degenen (die zich bevonden) in de burgeroorlog, noch heb ik ooit een slapende moslim wakker gemaakt.”
Deze woorden zijn een samenvatting van het leven van een briljante man die de leeftijd van vijfentachtig jaar bereikte. Zijn relatie met de Islaam en de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) begon al op zijn dertiende, toen hij zijn vader (‘Oemar ibn al-Khattaab) vergezelde naar het slagveld van Bedr, hopende dat hij een plaats onder de strijders kreeg toegewezen. Maar hij werd door de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) teruggestuurd vanwege zijn jonge leeftijd. Sinds die dag – zelfs hiervoor, toen hij zijn vader (radhyallaahoe ‘anhoe – moge Allah tevreden over hem zijn) vergezelde tijdens de hidjrah naar al-Medienah – begon hij zijn relatie met de profeet van de Islaam (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) en toonde hij vroegtijdig mannelijke verdiensten.
Vanaf die dag, totdat hij op vijfentachtig jarige leeftijd heenging, troffen wij hem altijd standvastig aan, berouwvol, nooit afwijkend van zijn pad, zelfs niet een haarbreedte; hij verbrak nooit de eed van trouw die hij had gezworen, noch verbrak hij een belofte die hij deed. De deugden van ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa), waar de mensen duizelig van werden, zijn talloos. Onder deze deugden zijn zijn kennis, bescheidenheid, oprechtheid van zijn geweten en zijn pad, zijn gulheid, vroomheid, standvastigheid in aanbidding en zijn oprechte trouw aan de leringen van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem).
Door al deze verdiensten en kwaliteiten heeft ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) zijn unieke persoonlijkheid gevormd en zijn oprechte en waarheidsgetrouwe leven geleefd.
Hij leerde zeer veel goede manieren van zijn vader, ‘Oemar ibn al-Khattaab (radhyallaahoe ‘anhoe) en samen met hem leerden zij van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) alle goede manieren die als de meest nobele deugden omschreven kunnen worden. (Zie het artikel De belangrijkheid van akhlaaq – goed gedrag.)
Net zoals zijn vader (radhyallaahoe ‘anhoe) was zijn geloof in Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) en Zijn profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) perfect. Daardoor was zijn manier waarop hij de voetstappen van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) nastreefde bewonderenswaardig. Hij keek altijd naar wat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) aan het doen was in elke zaak en deed het vervolgens nederig na, tot in het kleinste detail. Bijvoorbeeld, waar de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) bad, daar bad ook Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) en wel op dezelfde plek. Als de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) Allah staand aanriep, dan riep ‘Abdoellaah (radhyallaahoe ‘anhoe) Allah ook staand aan.
Ook op een specifieke route waar de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) ooit eens van zijn kameel kwam en twee raka’aat bad, en wanneer ‘Abdoellaah (radhyallaahoe ‘anhoe) deze route nam, deed hij de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) precies na.
Bovendien herinnerde hij zich dat de kameel van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) op een bepaalde plek in Mekkah twee keer om zijn eigen as draaide voordat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) van zijn kameel kwam alsook twee raka’aat bad. De kameel zou dit spontaan kunnen hebben gedaan om voor zichzelf een geschikte rustplaats te vinden, maar Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) bereikte deze zelfde plek, en hij liet zijn kameel twee keer om zijn as draaien, waarna het pas mocht zitten, zodat Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) twee raka’aat op dezelfde manier kon verrichten, precies zoals hij de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zag doen. Deze mate van volgzaamheid heeft ertoe geleid dat de moeder van de gelovigen ‘Aa-ieshah (radhyallaahoe ‘anhaa – moge Allah tevreden over haar zijn) eens zei: “Niemand volgde de voetstappen van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) in zijn komen en gaan zoals Ibn ‘Oemar deed.”
Hij spendeerde zijn lange gezegende leven en zijn standvastige loyaliteit aan de Soennah van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) totdat er zelfs een tijd kwam waarbij de briljante moslims Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) vroegen: “O Allah! Red Ibn ‘Oemar zolang ik leef zodat ik hem kan volgen. Ik ken niemand die trouw is gebleven aan de vroegere tradities, behalve hij.”
Zoals zijn sterke en stevige trouw naar de praktijken (Soennah) van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem), zo was ook zijn respect voor de profetische tradities (ah’aadieth). Hij leverde nooit een h’adieth over tenzij hij het zich herinnerde tot de laatste letter. Zijn tijdgenoten zeiden: “Niemand van de metgezellen van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) was voorzichtiger met het toevoegen of iets weglaten van de h’adieth dan ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar.” En zo was hij ook zeer voorzichtig wanneer hij een fatwa gaf. Op een dag kwam iemand naar hem toe en vroeg om een fatwa. Nadat hij zijn vraag gesteld had, zei Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa): “Ik heb geen kennis over hetgeen jij mij vraagt.” Vervolgens ging de man weg. Hij had nauwelijks de plaats verlaten of Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) wreef vrolijk met zijn handen en zei tegen zichzelf: “Ibn ‘Oemar werd gevraagd over datgene wat hij niet weet, dus zei hij: ‘Ik weet het niet!’” (Zie de artikelen Het spreken namens de wetgeving zonder kennis en Zeg het goede of blijf stil.)
Hetgeen Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) namelijk erg vreesde was om idjtihaad (beredeneerde beslissing) (#1) te verrichten in zijn fatwa, terwijl hij wel volgens de instructies van een groot religie leefde; een religie die een beloning geeft aan degene die een fout maakt (in zijn idjtihaad – indien hij daartoe bevoegd is) en twee beloningen aan degene die met een juiste rechtvaardige fatwa komt. Echter, Ibn ‘Oemars nederigheid ontnam hem de moed om alsnog een fatwa te vervaardigen.
<<<(#1) Er wordt naar het proces om tot beredeneerde beslissingen/oordelen te komen die passen bij nieuwe omstandigheden, en de beslissingen zelf, verwezen met idjtihaad. De methode van beredenering die gebruikt werd was een manier van analogische gevolgtrekking, qiyaas genaamd. Een voorbeeld van qiyaas is het verbod op marihuana gebaseerd op de verklaring van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) (Nederlandstalige interpretatie): “Elk bedwelmend middel is khamr en elke vorm van khamr is h’araam (verboden).” (Overgeleverd door Moeslim en Aboe Daawoed.) Aangezien marihuana een bedwelmend effect heeft, kan het geclassificeerd worden als khamr en dus h’araam (verboden). Zie de verhandeling Ontwikkeling van fiqh – de islamitische wet: bronnen, wetscholen (madzaahib) en meningsverschillen.>>>
Dit was tevens de reden waarom hij de positie van rechter niet aanvaardde. De positie van een rechter behoorde tot een van de hoogste posities binnen de staat en gemeenschap;de baan stond garant voor rijkdom, prestige en eer. Maar waarvoor zou de vrome Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) geld, prestige en eer nodig hebben!?
De khalief ‘Oethmaan (radhyallaahoe ‘anhoe) liet hem eens bij zich komen en vroeg hem om de positie van rechter te accepteren, maar hij verontschuldigde zich. ‘Oethmaan (radhyallaahoe ‘anhoe) vroeg hem: “Ben jij mij ongehoorzaam?” ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) antwoordde: “Nee, maar het kwam tot mij dat rechters uit drie soorten bestaan: iemand die onwetend oordeelt, hij bevindt zich in de Hel; iemand die volgens zijn verlangens oordeelt, hij bevindt zich in de Hel; iemand die idjtihaad verricht en geen fout maakt in zijn oordeel, hij zal met lege handen blijven. Er zal voor hem geen zonde opgeschreven worden en er zal geen beloning geschonken worden. Ik vraag jou bij Allah om mij hiervan vrij te stellen.” ‘Oethmaan (radhyallaahoe ‘anhoe) stelde hem hiervan vrij nadat hij hem had laten beloven dit nooit aan iemand te vertellen. ‘Oethmaan (radhyallaahoe ‘anhoe) wist namelijk wat de positie van Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) in de harten van de mensen was en was bang dat als de vromen hier vanaf wisten, dat zij hem hierin zouden volgen en hetzelfde zouden doen. Dit zou als gevolg hebben dat de khalief geen enkele vrome persoon zou vinden die de positie van rechter zou accepteren!
In eerste instantie kan het erop lijken dat de positie van ‘Abdoellaah (radhyallaahoe ‘anhoe) passief was. Echter, dit was niet het geval. Indien er geen betere persoon was dan Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) om de positie van rechter in te nemen, dan zou hij zich er niet van onthouden hebben. In werkelijkheid was het namelijk zo dat veel vrome en uitmuntende metgezellen van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zich bezigden met fataawaa en oordelen, en zijn terughoudendheid had niet als gevolg dat het rechtssysteem niet meer functioneerde, noch dat het door ongekwalificeerde mensen bestuurd werd. Als gevolg hiervan prefereerde Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) om zijn ziel te reinigen met nog meer aanbidding en gehoorzaamheid.
Bovendien werd het leven tijdens die periode in de islamitische geschiedenis comfortabeler en luxer; geld was er in overvloed en er kwamen meer en meer autoritaire posities beschikbaar. De verleiding van geld en posities begon de harten binnen te dringen van de vromen en gelovigen, waardoor sommige metgezellen van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) – waaronder Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) – de bannier van verzet droegen tegen de verleidingen en maakten zij zichzelf als voorbeeld voor aanbidding, vroomheid en het wegblijven van hoge posities, om zo de verleidingen te verslaan.
Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) maakte zichzelf tot “de vriend van de nacht” en bad gedurende de nacht; hij huilde, smeekte en vroeg vergiffenis tijdens de latere uren van de nacht, net voor het aanbreken van de dag. Tijdens zijn jeugd had hij ooit eens een droom. De profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) interpreteerde het zo dat het nachtgebed ‘Abdoellaahs uiterste hoop en middel zou zijn voor zijn genot en vreugde.
Laten we naar hem luisteren terwijl hij het verhaal van zijn droom vertelt: “Tijdens het leven van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zag ik een droom waarin ik een stuk brokaat aan het berijden was die me naar elke plaats in het Paradijs liet vliegen die ik wenste. Toen zag ik engelen mij benaderen met de bedoeling mij naar de Hel te brengen… Een engel ontmoette hen echter en zei: ‘Wees niet bang,’ dus verlieten zij mij. Mijn zuster H’afsah vertelde de droom aan de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) en die zei (Nederlandstalige interpretatie): ‘Wat is ‘Abdoellaah een uitstekende man. Als hij in de nacht bidt, laat hem dan nog meer bidden.’”
Vanaf die dag, totdat hij Allah ontmoette, stopte hij nooit met het nachtgebed, noch liet hij het achterwege wanneer hij in een andere plaats was, noch tijdens zijn reis. [Zie het artikel Qiyaam al-layl (het nachtgebed) en al-witr.]
Hij bad regelmatig, reciteerde de Qor-aan en prees Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij). Net zoals zijn vader (radhyallaahoe ‘anhoe) rolden zijn tranen in veelvoud wanneer hij een waarschuwend vers in de Qor-aan hoorde.
‘Oebayd ibn ‘Oemar verhaalde: “Ik las ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar het volgende vers voor (Nederlandstalige interpretatie): ‘Hoe zal het zijn (op de Dag der Opstanding) wanneer Wij van elke gemeenschap een getuige brengen en Wij jou (o Mohammed) als een getuige over deze mensen brengen!? (#2) Die Dag zullen degenen die ongelovig waren en de boodschapper (Moh’ammed) ongehoorzaam waren wensen dat de aarde met hen gelijk wordt gemaakt (dat zij stof waren) en zij kunnen geen woord voor Allah verbergen.’ [Soerat an-Nisaa-e (4), aayah 41-42.] Ondertussen begon Ibn ‘Oemar te huilen totdat zijn baard nat werd door zijn tranen.”
<<<(#2) Elke profeet zal op de Dag der Opstanding een getuige zijn voor zijn volk; ten gunste voor degenen die Allah de Meest Barmhartige accepteerden als Enige Ware God en ten nadele voor degenen die Hem afwezen (niet in Hem geloofden of deelgenoten aan Hem toekenden). (A. Yusuf Ali Quran Commentary, de herziene versie.)>>>
Op een dag zat hij tussen zijn broeders en las (Nederlandstalige interpretatie): “Wee de fraudeurs (degenen die minder geven in maat en gewicht)! Degenen die, wanneer zij iets voor zichzelf laten meten (of wegen) door de mensen, hun recht vermeerderd eisen. En wanneer zij voor anderen meten of wegen, verminderen zij het voor hen. Beseffen zij niet dat zij opgewekt zullen worden (voor de afrekening)!? Op een geweldige Dag? De Dag dat de (volledige) mensheid zal staan voor de Heer van al-‘aalamien (de werelden – de volledige schepping)?” [Soerat al-Moetaffifien (83), aayah 1-6.] Dit herhaalde hij keer op keer terwijl zijn tranen naar beneden kwamen als een hevige regenval die uit de lucht komt, totdat hij neerviel vanwege zijn ongelooflijke verdriet en gehuil.
Zijn gulheid, ascese (sobere en strenge levenswijze) en vroomheid werkten allemaal samen in volledige harmonie om vervolgens zo de meest magnifieke karaktereigenschappen van deze grote man te vormen. Hij gaf uitbundig in liefdadigheid door zijn gulheid;. hij gaf de mooiste h’alaal dingen vanwege zijn vroomheid. En nooit lette hij er op of zijn gulheid hem arm maakte, want als een ware asceet lette hij daar nooit op.
Ibn ‘Oemar [radhyallaahoe ‘anhoemaa – moge Allah tevreden over hen beide (hij en zijn vader) zijn] was een van degenen die een hoog inkomen genoot. Hij was voor het grootste gedeelte van zijn leven een succesvolle, eerlijke handelaar, en zijn inkomen van de staatskas (Baytoe l-Maal) was overvloedig. Echter, hij bewaarde dat geld nooit voor zichzelf, maar spendeerde het altijd aan de armen, de behoeftige en de bedelaars.
Ayyoeb ibn Waa-il ar-Rassibie vertelt ons over een van zijn gulle daden: op een dag werd er aan Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) vierduizend dirham geschonken en een stuk fluweel. De volgende dag zag Ayyoeb ibn Waa-il hem op de markt en kocht op krediet wat voer voor zijn kameel. Ibn Waa-il ar-Rassibie ging naar zijn huis en vroeg aan zijn naaste familieleden: “Was dat niet ‘Abdoer-Rah’maan (oftewel, werd er gisteren aan ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar niet vierduizend dirhams en een stuk fluweel geschonken?” Zij zeiden: “Ja.” Vervolgens vertelde hij hen dat hij hem op de markt zag en dat hij op krediet voer voor zijn kameel kocht en dat hij daar geen geld voor kon vinden. Zij vertelden hem: “Hij ging niet slapen voordat hij het allemaal weggaf, toen droeg hij het fluweel op zijn rug en ging naar buiten. Toen hij terugkeerde had hij het niet meer bij zich. Wij vroegen hem hierover en hij zei: ‘Ik gaf het aan een arme persoon.’”
Ibn Waa-il ging hoofdschuddend naar buiten totdat hij de markt betrad. Daar klom hij op een stuk hoger gelegen grond en schreeuwde naar de mensen: “O handelaren! Wat doen jullie met jullie leven? Hier is Ibn ‘Oemar die vierduizend dirhams werd geschonken, en dit verdeelde hij. Vervolgens koopt hij de volgende ochtend op krediet voer voor zijn kameel!?”
Degene waarvan de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) de mentor was en ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoe) zijn vader, moet wel een groot iemand zijn en al datgene verdienen wat groot is. Ibn ‘Oemars gulheid, ascese en vroomheid, deze drie kwaliteiten demonstreren hoe oprecht zijn imitatie van het profetische voorbeeld was en hoe oprecht zijn aanbidding was. Zijn imitatie van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) ging zo ver dat hij met zijn kameel op een plaats stond waar ooit eens de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) stond, en zei: “Een kamelenvoet kan over een kamelenvoet staan.” Ook zijn respect, goed gedrag en zijn bewondering voor zijn vader reikte ver. ‘Oemars persoonlijkheid dwong het respect van zijn vijanden, zijn familieleden, en vooral zijn zonen af. Ik zeg, degene die bij zo’n profeet hoort en zo’n vader heeft zou nooit een slaaf van geld moeten zijn. Grote geldbedragen had hij in zijn bezit, maar het ging weer net zo snel uit zijn handen. Bij wijze van passeerde het even zijn huis.
Zijn gulheid was nooit een vorm van arrogantie. Hij wijdde zichzelf altijd toe aan de armen en de behoeftige. Zeldzaam at hij zijn maaltijd alleen. Wezen en arme mensen waren altijd aanwezig. Vaak nam hij een aantal zonen van hem kwalijk wanneer zij de rijken uitnodigden naar hun bijeenkomsten en niet de armen, waarop hij dan zei: “Jullie laten de hongerige achter en nodigen de bevredigden uit.” De armen waren op de hoogte van zijn zachtmoedigheid, voelden zijn vriendelijkheid en sympathie, dus zaten zij altijd langs de route naar zijn huis, zodat hij ze mee kon nemen. Wanneer hij ze zag, dan was hij zoals een zoet ruikende bloem omgeven door een groep bijen om haar nectar op te zuigen.
Geld in zijn hand was een slaaf en niet de meester. Een middel voor noodzakelijkheden en geen luxe. Geld was niet van hem alleen. De arme had er een recht op, een wederzijds corresponderend recht, zonder privileges.
Zijn zelfontkenning heeft hem geholpen om zo’n grote gulheid te bereiken. Hij wenste nooit meer dan dat hij een gewaad zou bezitten om zijn lichaam te omhullen en net genoeg eten om hem in leven te houden.
Eens kwam er een vriend uit Khorasan (gebied in het huidige noordoost Iran) en schonk hem een mooi versierd gewaad en zei tegen hem: “Ik heb dit gewaad uit Khorasan voor jou meegenomen. Het zou mij plezieren als jij dat ruwe gewaad af zou doen en deze mooie zou dragen.” Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) zei: “Laat me het eens zien.” Hij raakt het aan en zei: “Het is zijde!” Zijn vriend zei: “Nee, het is katoen.” Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) staarde een tijd naar het gewaad en duwde het toen met zijn rechterhand weg en zei: “Nee, ik ben bang om mezelf te verleiden. Ik ben bang dat ik daardoor een arrogante trotse man wordt. En Allah houdt niet van degenen die arrogant en trots zijn.”
Op een andere dag schonk een vriend hem een container vol met iets. Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) vroeg hem: “Wat is dat?” Hij zei: “Uitstekende medicijnen die ik voor jou uit Irak heb meegenomen!” Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) zei: “Wat geneest het?” Hij zei: “Het verteert voedsel.” Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) lachte en zei tegen zijn vriend: “Verteert het voedsel? Ik heb mijn honger al 40 jaar niet gestild.”
Hij die zijn honger veertig jaar lang niet gestild heeft, heeft dit niet gedaan uit nood of armoede, maar door zelfonthouding en vroomheid en een beproeving om de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) en zijn vader (radhyallaahoe ‘anhoe) te imiteren.
Hij was bang om op de Dag des Oordeels te horen: “…Jullie hebben jullie goede dingen in jullie wereldse leven verbruikt en jullie genoten daarvan…” [Nederlandstalige interpretatie van soerat al-Ah’qaaf (46), aayah 20.] Hij realiseerde dat hij in deze wereld maar een bezoeker of passant is. (Zie het artikel Wees in dit leven als een vreemdeling of een reiziger.) Hij omschreef zichzelf zeggende: “Ik heb geen steen op een andere steen geplaatst (oftewel, ik heb niets gebouwd), noch een palmboom gepland sinds de dood van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem).”
Maymoen ibn Mahraan zei eens: “Ik ging het huis van Ibn ‘Oemar binnen en probeerde alles te inventariseren wat er in het huis was, zoals het bed, deken, matras enz. Waarlijk, ik vond alles niet eens meer dan honderd dirhams waard.”
En dit kwam niet door gierigheid, want hij was namelijk zeer gul, maar het kwam door zijn ascese, zijn minachting voor luxe, en door zijn oprecht en vroom gedrag.
Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) leefde lang genoeg om getuige te zijn van de Oemayaden dynastie (#3), toen er geld in overvloed was en land en landgoederen verspreid werden en waarbij in elk huis een luxe leven te vinden was.
<<<(#3) Omajjaden, ook wel Oemajjaden of Umayyaden: een islamitische dynastie (regerende familie), waartoe zowel de khaliefen behoorden die het Arabisch-Islamitische Rijk van 661 n.C. tot 750 n.C. geregeerd hebben, als de uit dezen voortgekomen Spaanse Omajjaden (756 n.C. – 1027 n.C.). De Omajjaden ontlenen deze naam aan de Banoe Oemayyah (Omajja), één van de clans van de Mekkaanse stam der Koeraisjieten (Qoeraysh).>>>
Ondanks al dat, bleef hij als een stevige berg, standvastig en groot, hij ging niet van zijn pad en verliet nooit zijn vroomheid en ascese. Als er gesproken werd over het leven met al haar plezier en voorspoed – waar hij altijd van ontsnapte – dan zei hij: “Ik ben met mijn metgezellen akkoord gegaan over een kwestie. Ik ben bang dat als ik mijn standpunt verander, dat ik hen niet meer terug zie.”
Toen liet hij de anderen weten dat hij zijn rug niet zou keren naar het wereldse leven vanwege zijn onvermogen, dus hief hij zijn handen op naar de hemel en zei: “O Allah! U weet dat als het niet uit vrees voor U was, dat wij dan met onze clan gewedijverd hadden met de Qoeraysh in dit leven.”
Jazeker, als hij Allah niet gevreesd zou hebben, dan had hij met de mensen in dit leven gewedijverd en dan zou hij triomfantelijk geweest zijn. Maar hij hoefde niet met mensen te wedijveren. Het leven was op zoek naar hem en volgde hem met haar verleidelijke geneugten.
Is er een positie die verleidelijker is dan de positie van khalief? Het werd verschillende keren aan Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) aangeboden, maar hij weigerde steeds. Hij werd zelfs bedreigd met de dood als hij weigerde, maar hij bleef weigeren.
Al-H’asan (radhyallaahoe ‘anhoe) verhaalde: “Toen ‘Oethmaan ibn ‘Affaan werd vermoord, werd tegen ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar gezegd: ‘Jij bent de meester van de mensen en de zoon van de meester van de mensen. Ga dus, zodat de mensen de eed van trouw tegenover jou kunnen afleggen.’ Hij zei: ‘Bij Allah, als ik het kon, dan zou ik het nooit toestaan om een druppeltje bloed vanwege mij te laten vloeien.’ Zij zeiden: ‘Of jij gaat naar buiten, of wij zullen jou in jouw bed vermoorden.’ Hij bleef zijn eerste verklaring herhalen. Zij probeerden hem te verleiden door hem bang te maken, maar het was allemaal tevergeefs.”
De tijd ging voorbij en toen de burgeroorlog (#4) rampzaliger werd, was ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) altijd de hoop van de mensen die bij hem aandrongen om het khalifaatschap te accepteren. Zij waren bereid om de eed van trouw (bay’ah) tegenover hem af te leggen, maar hij weigerde constant.
<<<(#4) Zie het artikel De strijd tussen ‘Alie ibn Abie Taalib en Moe’aawiyah ibn Abie Soefyaan (radhyallaahoe ‘anhoemaa).>>>
Zijn weigering kan gezien worden als een afkeurenswaardige daad. Echter, hij had zijn logische argumenten. Na de moord op khalief ‘Oethmaan (radhyallaahoe ‘anhoe) liep de situatie op een alarmerende manier verder uit de hand. Hoewel hij zeer nederig was ten opzichte van de positie van de khalief, was hij bereidt om de verantwoordelijkheden en de gevaren tegemoet te treden. Maar alleen onder de voorwaarde dat hij vrijwillig en welwillend gekozen werd door alle moslims. Echter, om een moslim met behulp van het zwaard te dwingen om een eed van trouw af te leggen, daar was hij tegen en daarom weigerde hij de positie van khalief.
Maar in die tijd was het echter onmogelijk. Ondanks zijn verdiensten en de publieke consensus van liefde en respect voor hem, werd het door de expansie (van de Islaam) naar verschillende gebieden en de grote afstanden tussen de plaatsen, wat weer als gevolg had dat de moslims zich in sektes verdeelden en elkaar bevochten, onmogelijk gemaakt om zo’n consensus te bereiken die Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) als voorwaarde had gesteld.
Een man zei ooit eens tegen hem: “Niemand is slechter in de gehele moslimgemeenschap dan jij!” Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) zei: “Waarom? Bij Allah, ik heb nooit hun bloed laten vloeien, noch hun gemeenschap verdeeld of onenigheid gezaaid.” De man antwoordde: “Als jij had gewenst, dan had elke persoon voor jou gestemd.” Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) zei hierop: “Ik vind het niet leuk dat het kalifaatschap aan mij aangeboden wordt terwijl een persoon nee zegt en een ander ja zegt.”
Toch bleven de mensen van hem houden nadat de situatie veranderde en het khalifaatschap naar Moe’aawiyyah (radhyallaahoe ‘anhoe) ging, en vervolgens naar zijn zoon Yazied, en toen naar Moe’aawiyyah II, de zoon van Yazied, die na een aantal dagen zijn khalifaatschap afstond.
Zelfs op die dag, toen Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) een oude man was, was hij nog steeds de hoop van de mensen en de hoop van het khalifaatschap. Dus Marwaan ging naar hem toe en zei: “Geef mij jouw hand zodat ik de eed van trouw tegenover jou zweer. Jij bent de meester van de Arabieren en de zoon van hun meester.” ‘Abdoellaah (radhyallaahoe ‘anhoe) vroeg: “Wat gaan wij doen met de mensen in het oosten?” Marwaan zei: “Hen slaan totdat zij de eed afleggen.”
‘Abdoellaah (radhyallaahoe ‘anhoe) antwoordde: “Ik vind het niet leuk om zeventig jaar oud te zijn en dat een man vanwege mij vermoordt wordt.”
Marwaan ging weg, zeggende: “Ik zie de burgeroorlog in haar potten verhitten en haar koninkrijk na Abie Layla (oftewel Moe’aawiyyah ibn Yazied) en zal eindigen in de handen van de overwinnaar.”
Door deze weigering om kracht en het zwaard te gebruiken, hield Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) een neutrale positie gedurende de burgeroorlog tussen de twee partijen van ‘Alie en Moe’aawiyyah (radhyallaahoe ‘anhoemaa), en reciteerde alleen deze woorden: “Betreffende degene die zegt: ‘Kom naar het gebed,’ daarop zal ik reageren. En betreffende degene die zegt: ‘Kom naar het succes,’ daarop zal ik reageren. Maar betreffende degene die zegt: ‘Kom jouw moslimbroeder doden om zijn geld te nemen,’ daarop zeg ik: ‘Nee.’”
Terwijl hij neutraal bleef, bleef hij altijd ver weg van hypocrisie. (Zie het artikel Nifaaq – hypocrisie.) Hoe vaak confronteerde hij Moe’aawiyyah (radhyallaahoe ‘anhoe) – terwijl de laatstgenoemde de hoogste autoriteit was (namelijk khalief) – met uitdagingen die hem verwarden en pijn deden, totdat hij dreigde om hem te vermoorden, en hij was degene die zei: “Als er maar een dun haartje tussen mij en de mensen bevindt, dan zal het niet verscheurd worden.”
Op een dag stond al-H’adjaadj (#5) te prediken en zei: “Ibn Zoebayr heeft het Boek van Allah verdraaid!” Hierop schreeuwde Ibn ‘Oemar in zijn gezicht: “Jij liegt! Jij liegt! Jij liegt!” Al-H’adjaadj werd hierdoor volledig verrast. Alles en iedereen was bang voor hem (al-H’adjaadj), zelfs bij het noemen van zijn naam. Hij beloofde Ibn ‘Oemar de meest verschrikkelijke bestraffing, maar ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar wuifde met zijn hand in het gezicht van al-H’adjaadj en antwoordde, terwijl de mensen nog verbaasd stonden te kijken: “Als jij doet wat jij hebt beloofd, dan zal daarover geen verbazing zijn, want jij bent een dwaze vervalste heerser.”
<<<(#5) H’adjaadj ibn Yoesoef Thaqafie: een militaire bevelhebber van de Oemayyidische kalief ‘Abdoel-Maalik ibn Marwaan. H’adjaadj heeft o.a. tegen ‘Abdoellaah ibn Zoebayr (radhyallaahoe ‘anhoe) gevochten waarbij hij Mekkah belegerde. H’adjaadj regeerde met harde hand en heeft vele moslims gedood.>>>
Echter, ondanks zijn kracht en moed, bleef hij voorzichtig tot zijn laatste dag, en speelde nooit een rol in de burgeroorlog en weigerde om naar één van de partijen te neigen.
Aboe al-‘Aaliyah al-Baraa-e heeft overgeleverd: “Ik liep eens achter Ibn ‘Oemar zonder dat hij dat realiseerde. Ik hoorde hem tegen zichzelf zeggen: ‘Zij houden hun zwaarden vast, houden het hoog de lucht in, vermoorden elkaar, en zeggen: ‘O Ibn ‘Oemar! Geef ons een hand!’’”
Hij was gevuld met verdriet en pijn bij het aanzien van het onderlinge bloedvergieten tussen moslims. Zoals al aan het begin is gezegd, hij maakte nooit een slapende moslim wakker. Als hij het gevecht kon stoppen en het bloedvergieten kon voorkomen, dan had hij dat zeker gedaan, maar de gebeurtenissen waren te machtig; daardoor bleef hij in zijn huis.
Zijn hart was bij ‘Alie (radhyallaahoe ‘anhoe). Niet alleen zijn hart, maar het leek ook zijn stevige overtuiging, gebaseerd op een overlevering over wat hij tijdens zijn laatste dagen zei: “Ik heb nooit spijt over iets gehad behalve dat ik niet aan de zijde van ‘Alie tegen de onrechtvaardige partij heb gevochten.”
Echter, zijn weigering om samen met ‘Alie (radhyallaahoe ‘anhoe) te strijden, die de waarheid aan zijn zijde had, kwam niet doordat hij een veilige haven zocht, maar kwam eerder vanwege zijn weigering betreffende de hele kwestie en de burgeroorlog en bleef ver weg van het gevecht. Een gevecht waar geen enkele ongelovige bevochten werd, maar een gevecht tussen moslims die elkaar in stukken hakten.
Hij verduidelijkte dit toen Naafi’ hem vroeg: “O Aboe ‘Abdoer-Rah’maan! Jij bent de zoon van ‘Oemar en de metgezel van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) en jij bent wie jij bent. Wat verhindert jou in deze kwestie?” Hij bedoelde hiermee om aan de zijde van ‘Alie te vechten. Hij antwoordde: “Wat mij verhindert is dat Allah verboden heeft gemaakt om het bloed van een moslim te vergieten. Allah de Almachtige zegt (Nederlandstalige interpretatie): ‘En bestrijd hen totdat er geen fitnah (#6) meer is en de religie alleen aan Allah toebehoort (#7)…’ [soerat al-Baqarah (2), aayah 193].”
<<<(#6) “Vervolging en onderdrukking van mening door geweld, dwang of bedreiging” is de correcte vertaling van het Arabische woord fitnah zoals dat in dit vers gebruikt is. (Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.)>>>
<<<(#7) Dat de religie van Allah domineert over de andere religies, zodat de ware gelovigen niets meer te vrezen hebben van de polytheïsten en ongelovigen die slechts hun begeerten volgen en daardoor onrecht plegen. (Naar Tefsier Ibn Kethier en Tafheem-ul-Qur’an.)>>>
En dit deden wij. Wij bevochten de ongelovigen totdat de religie van Allah heerste. Maar nu, waar vechten wij om? Ik vocht toen de valse goden overal in het Heilige Huis aanwezig waren, vanaf de hoek tot aan de deur, totdat Allah het land van de Arabieren van alle valse goden ontdeed. Moet ik nu degene bevechten die zegt: “Er is geen God Die het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah?” Dat was zijn logica, argumentatie en overtuiging.
Dus hij bleef niet afzijdig bij het gevecht, noch onthield hij zich ervan om het te ontvluchten, noch wachtte hij passief de uitkomst af van de burgeroorlog in de moslimoemmah. Echter, hij weigerde om het zwaard tegen zijn moslimbroeder te richten.
‘Abdoellaah ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) leefde lang en was getuige van het leven waarin de deuren voor de moslims geopend werden. Geld was er in overvloed, steeds meer hogere posities kwamen beschikbaar, terwijl ambities en verlangens verspreidden. Maar zijn magnifieke psychologische capaciteiten veranderden de regels van zijn tijd. Hij veranderde het tijdperk van ambitie, geld en burgeroorlog in een tijd van ascese, nederigheid, vroomheid en vrede. Hij keerde standvastig naar Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) en leefde volgens zijn aanbidding, stevige overtuiging en nederigheid. Niets, maar dan ook niets kon zijn briljante aard, die door de Islaam is gevormd gedurende zijn vroegere jaren, beïnvloeden.
De vorm van leven veranderde aan het begin van het Oemayyaden tijdperk. Deze verandering was onontkoombaar. Het was een periode van uitbreiding in elk aspect van het leven, zowel in de ambitie van de staat alsmede individuele ambities. Te midden van deze opwinding en verleidingen, in een roerend tijdperk dat geleid werd door het idee van uitbreiding met al haar plezieren en buit, stond daar Ibn ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoemaa) met zijn verdiensten, en hield zichzelf bezig met zijn uitstekende spirituele vooruitgang.
Zijn uitstekende leven bracht hem al datgene wat hij wenste, waardoor zijn tijdgenoten hem omschreven, zeggend: “Ibn ‘Oemar stierf terwijl hij leek op de verdiensten van ‘Oemar.”
Zijn tijdgenoten werden duizelig door de glitter van zijn verdiensten en zij vergeleken hem met zijn vader ‘Oemar (radhyallaahoe ‘anhoe), zeggende: “‘Oemar leefde in een tijd waar soortgelijke personen gevonden konden worden, en Ibn ‘Oemar leefde in een tijd waar niemand gelijk aan hem was.”
In het jaar 73 na de hidjrah daalde de zon aan de horizon en het schip van eeuwigheid hees haar zeilen richting het volgende leven en droeg het lichaam van één van de laatste representant van de eerste dagen van de openbaringen in Mekkah en al-Medienah: ‘Abdoellaah ibn ‘Oemar ibn al-Khattaab (radhyallaahoe ‘anhoemaa).
Ga naar Biografieën voor meer biografieën.