Aspecten van de Dagen van Onwetendheid

Masaa-il al-Djaahiliyyah.

Samengesteld door sheikh Moh’ammed ibn ‘Abdoel-Wahhaab.
Vertaald en van noten voorzien door ‘Abdoellaah Bekx.

Waarlijk, alle lof is voor Allah. Wij prijzen Hem, zoeken Zijn hulp en vragen Hem om vergeving. Wij zoeken toevlucht bij Allah tegen het slechte in onze zielen en het slechte van onze handelingen. Wie Allah leidt, er is niemand die hem kan misleiden; en wie Allah laat dwalen, er is niemand die hem kan leiden. Ik getuig dat er geen God is Die het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allah, Hij heeft geen deelgenoten, en ik getuig dat Moh’ammed Zijn dienaar en boodschapper is. Voorts:

Het onderwerp van deze verhandeling is er een van grote gewichtigheid, want de aspecten van de Dagen van Onwetendheid worden zelfs tegenwoordig nog aangetroffen. En de mensen die oproepen tot deze misleidende geloofsovertuigingen en handelingen van de Dagen van Onwetendheid zijn talrijk, zoals de vernieuwers en mensen van begeerten.

Djaahiliyyah: onwetendheid. De term djaahiliyyah verwijst naar de periode van morele onwetendheid van een volk of beschaving, de periode tussen het verdwijnen van het profetisch onderricht en de komst van een andere; en, in het bijzonder, naar de periode van het Arabische heidendom vóór de komst van de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellemvrede en zegeningen van Allah zijn met hem). De term beschrijft, los van deze historische gevoelswaarden, de toestand van morele onwetendheid of onachtzaamheid in algemene zin, ongeacht de tijd of maatschappelijke omgeving. Djaahiliyyah duidt ook op daden en uitspraken die bestonden in of die geërfd werden uit de periode vóór de komst van de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) en die tegen de islamitische wetgeving indruisen.

Ibn al-Qayyim al-Djawzie (moge Allah hem genadig zijn) zei: “Leer lessen van degenen die er vóór jou waren, voordat jij een les wordt voor degenen die na jou zullen komen.” (Kitaab al-Lalaa-il Fie l-Waa-iz, p. 68.)

 

Voorwoord

(Het voorwoord en de inleiding zijn geschreven door Ismaa’iel Alarcon voor de islamitische gemeenschap van Noord-Amerika.)

Alle lof is voor Allah, en moge Zijn zegeningen en vrede neerdalen op Moh’ammed, zijn familie, metgezellen en eenieder die hun voorbeeld volgt. Voorts:

Dit is het begin van een korte serie, een vertaling van het klassieke werk geschreven door één van de grootste geleerden van het verleden, Shaykh-oel-Islaam Moh’ammed ibn ‘Abdoel-Wahhaab (rah’imahoellaah – moge Allah hem genadig zijn). Het boekje Masaa-il al-Djaahiliyyah (Aspecten van de Dagen van Onwetendheid) is een korte verhandeling, voornamelijk een samenvattende lijst van 128 punten; elk punt staat voor één aspect van geloof of handeling waar de mensen van de Dagen van Onwetendheid zich op bevonden en die de islam bestreed.

De noten maken geen deel uit van de originele tekst, maar zijn later toegevoegd als verduidelijking van bepaalde punten.

 

Inleiding

Het onderwerp van deze verhandeling is er een van grote belangrijkheid, want de aspecten van de Dagen van Onwetendheid zijn nog steeds aanwezig in onze tijd. De mensen die uitnodigen tot deze misleidende geloofsovertuigingen en handelingen van de Dagen van Onwetendheid zijn talrijk, zoals de vernieuwers en de mensen van begeerten.

Het woord masaa-il hier verwijst naar de verschillende aspecten waar de mensen van de Dagen van Onwetendheid zich op bevonden wat betreft geloofsovertuigingen, daden, uitspraken, ideologieën en gewoonten.

Het woord al-djaahiliyyah (Dagen van Onwetendheid) is een term die verwijst naar de periode vóór de komst van de islam. Het is ontleend aan het woord al-djahl, dat onwetendheid betekent, omdat de aspecten waar de mensen van deze pre-islamitische tijden zich op bevonden niet gebaseerd waren op enige bron van leiding [oftewel, zij volgden louter hun begeerten – alles wat zij bewonderden en als goed zagen volgens hun eigen begeerten, werd hun religie en hun weg (manier van leven) in plaats van Allahs weg], of dat zij afkomstig waren van voorgaande openbaringen die gecorrumpeerd en veranderd waren. Dus kende Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) deze naam toe aan deze tijdsperiode, wegens de afkeuring voor hetgeen waar deze mensen zich op bevonden qua geloofsovertuigingen, handelingen en methodologie. En Hij noemde het niet één keer in Zijn Edele Boek of Hij veroordeelde en verwierp het, zoals duidelijk blijkt uit de volgende vier aayaat (verzen), de enige verzen waar het woord al-djaahiliyyah voorkomt in de Nobele Qor-aan (Koran) (Nederlandstalige interpretatie):

“…zij dachten niet correct over Allah – de gedachte van al-djaahiliyyah (de dagen van onwetendheid)…” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 154.]

“Wensen zij dan het oordeel van al-djaahiliyyah (de dagen van onwetendheid)!? En wie is er beter dan Allah in het oordelen voor een volk dat met zekerheid gelooft!?” [Soerat al-Maa-idah (5), aayah 50.]

“En blijf in jullie huizen en toon jullie schoonheid niet #1 zoals men deed tijdens de eerste djaahiliyyah (periode van onwetendheid)…” [Soerat al-Ah’zaab (33), aayah 33.]

[#1 Noot van de vertaler: Moedjaahid zei: “Vrouwen waren gewoon om naar buiten te gaan om voor mannen te lopen, en dit was het tonen van de schoonheid van al-djaahiliyyah.” Qatadah zei: “Wanneer zij hun huizen verlieten, paradeerden zij op een schaamteloze en flirtende manier, en Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij) verbood dat.” Moeqaatil ibn H’ayyaan zei: “Het tonen van de schoonheid is wanneer een vrouw een khimaar (sluier) draagt op haar hoofd maar het niet correct vastmaakt.” Aldus zijn haar halskettingen, oorbellen en nek en dergelijke zichtbaar.” Dit is het tonen van de schoonheid, en Allah spreekt tot alle vrouwen van de gelovigen met betrekking tot het tonen van de schoonheid. (Tefsier Ibn Kethier.) Zie het artikel De boodschap van de h’idjaab. – Einde noot.]

“Gedenk (o Moh’ammed) toen degenen die ongelovig waren hoogmoed in hun harten herbergden, hoogmoed van al-djaahiliyyah (de dagen van onwetendheid)…” [Soerat al-Fath’ (48), aayah 26.]

Aldus was de omgeving waarin de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) verscheen gebaseerd op onwetendheid. Het was een tijd waarin de mensen van het Arabische schiereiland baden tot afgodsbeelden, smeekbeden richtten tot overleden mensen, hun pasgeboren dochtertjes leven begroeven, clans die jarenlang een vete in stand hielden en eigenaren die hun slaven genadeloos sloegen. Dit was het moment in de tijd dat men nergens leiding kon vinden; en degenen die beschikten over de boeken die eens geopenbaard waren door Allah Ta’aalaa, hadden ze veranderd om een klein voordeel te verwerven in dit werelds leven. Aldus konden de mensen waarheid niet van valsheid onderscheiden en daardoor begonnen zij met vele praktijken en voegden zij vele geloofsovertuigingen samen waarvoor Allah Ta’aalaa geen toestemming had neergezonden.

Het waren deze praktijken en geloofsovertuigingen waarmee de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) geconfronteerd en uitgedaagd werd toen hij kwam met de leiding en de religie van de waarheid. [Noot van de vertaler: om de bedorven leiding van de voorgaande profeten te herstellen. Want alle profeten en boodschappers van Allah Ta’aalaa riepen op tot dezelfde religie – islam, onderwerping aan Allah. Jezus (vrede zij met hem) zou gezegd hebben: “Onderwerp je dus aan God (= islam) en weersta de duivel (die oproept tot dwaling)…” (Jakobus 4:7.) Jezus (vrede zij met hem) riep dus ook op tot islam. – Einde noot.] Dus Allah Ta’aalaa beval Zijn boodschapper (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) de ongelovigen te bestrijden en tegen te spreken in hetgeen waarop zij zich bevonden qua geloofsovertuigingen en daden, behalve in hetgeen waarvoor Hij continuering toestond.

Aldus werden de Dagen van Onwetendheid het tegengestelde van de islam. De schrijver van deze verhandeling, imaam Moh’ammed ibn ‘Abdoel-Wahhaab (rah’imahoellaah), geeft dit waardevolle punt aan in de inleiding van zijn verhandeling door te zeggen:

“Dit is zo omdat door (het kennen van) de ene kant van het tegengestelde, de goedheid van de andere kant van het tegengestelde gekend zal worden. En dit is door (het duidelijk maken van) het tegengestelde van iets waardoor zaken verduidelijkt worden.”

Dus als iemand een kant van het tegengestelde bestudeert, in dit geval de aspecten van de Dagen van Onwetendheid, kan hij/zij de andere kant van het tegengestelde, de islam, beter waarderen en begrijpen. Dit klopt omdat de boodschap van de islam kwam om vele onjuiste en misleidende praktijken en geloofsovertuigingen die populair waren onder de mensen van die tijd en plaats te beëindigen. Door het zien van het tegengestelde – de Dagen van Onwetendheid – en waar dit voor stond, hopen we dat de lezer beter zal begrijpen wat de islam precies inhoudt en waar het voor staat.

Hoewel de Dagen van Onwetendheid voornamelijk betrekking hebben op de ongelovigen van het Arabische schiereiland, zijn de handelingen en geloofsovertuigingen universeel, door een gebrek aan islam (oftewel correcte leiding) bij de mensen van die tijd. Zelfs tegenwoordig vinden we moslims die zich vasthouden aan deze handelingen en geloofsovertuigingen waar de ongelovigen zich op bevonden vóór de komst van de islam. Maar zij realiseren zich dit niet en mixen het met de islam, denkend dat het onderdeel is van de religie. Dus als zo’n individu deze verhandeling zou lezen en bestuderen, zou hij zien dat de daad die hij verricht, die hij ziet als onderdeel van de religie, bijvoorbeeld het bidden tot graven, in feite iets is dat gedaan werd door het ongelovige volk van de Dagen van Onwetendheid. Dan kan hij werkelijk de slechte aard ervan begrijpen en het mijden.

Imaam Ibn ‘Abdoel-Wahhaab (rah’imahoellaah) somt 128 verschillende aspecten op waar de mensen van de Dagen van Onwetendheid zich op bevonden, maar dit betekent absoluut niet dat zij beperkt zijn tot dit aantal. Er zijn namelijk honderden aspecten meer die genoemd kunnen worden. Maar we dienen te begrijpen dat hij deze verhandeling ten eerste schreef in verband met zijn tijd, iets meer dan tweehonderd jaar geleden. Dus waarschuwde hij tegen enkele geloofsovertuigingen en handelingen die algemeen heersend waren onder de moslims destijds, die leken op, of genomen werden van de Dagen van Onwetendheid.

Bijvoorbeeld, de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Wees anders dan de polytheïsten, knip de snor bij en laat de baard groeien.” [Overgeleverd door al-Boekhaarie en Moeslim. Zie Irwaa-oel-Ghaliel van al-Albaanie (p. 77).] In deze h’adieth is een duidelijk bewijs voor het contrasteren van een handeling waarop de mensen van de Dagen van Onwetendheid zich bevonden, maar de schrijver (rah’imahoellaah) noemt dit niet in zijn verhandeling. Wellicht komt dit door het feit dat de meeste mensen van zijn tijd zich vasthielden aan deze profetische soennah en er dus geen reden was om hen hiertegen te waarschuwen. En Allah weet het best. (Zie het artikel Het islamitische oordeel over de baard.)

Dientengevolge is dit boek zelfs vandaag de dag van zeer grote waarde, aangezien vele aspecten waar de mensen van de Dagen van Onwetendheid zich op bevonden tegenwoordig nog steeds in praktijk gebracht worden en nog steeds van kracht zijn. De aandacht gaat echter niet zo zeer naar de ongelovigen in deze tijd die zich hier aan blijven vasthouden, maar meer naar de moslims die deze aspecten blindelings hebben aangenomen en ze beschouwen als een onderdeel van de religie. Sommige van deze aspecten omvatten het blindelings volgen, het verdeeld raken en opsplitsen in de religie, het falen om de persoon met gezag te volgen #2, fanatisme voor je eigen groep (stam-partijgeest – ‘asabiyyah #3), het nemen van graven van rechtschapen personen als plaatsen van aanbidding en spreken over Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) zonder kennis (zie Artikelen over Allah). En al deze aspecten zijn nog steeds aanwezig onder de moslims van tegenwoordig, en we zoeken toevlucht bij Allah hiertegen.

[#2 Noot van de vertaler: alleen wat deze gezaghebbenden bevelen in gehoorzaamheid tegenover Allah Ta’aalaa en niet wat ongehoorzaamheid jegens Allah Ta’aalaa met zich meebrengt, want er is geen gehoorzaamheid jegens een schepsel als dat ongehoorzaamheid jegens Allah de Schepper betekent. – Einde noot.]

[#3 Noot van de vertaler: de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Degene die ‘asabiyyah (stam-partijgeest) afkondigt, behoort niet tot ons; en degene die vecht omwille van ‘asabiyyah, behoort niet tot ons; en degene die sterft omwille van ‘asabiyyah, behoort niet tot ons.” (Overgeleverd door Aboe Daawoed, op het gezag van Djoebayr ibn Moet’im.) Toen hem gevraagd werd om de betekenis van “‘asabiyyah (stam-partijgeest)” uit te leggen, antwoordde de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem): “Het betekent het helpen van je eigen mensen in een onrechtvaardige zaak.” (Overgeleverd door Aboe Daawoed, op het gezag van Wathilah ibn al-Aqsaa-e.) Zie het artikel Nationalisme, een vreemd concept in de islam. – Einde noot.]

We vragen Allah de Verhevene om de moslims die deze verhandeling lezen, de bekwaamheid te geven om goed na te denken over deze aspecten van de Dagen van Onwetendheid die de islam kwam beëindigen. En dat als hun daden of geloofsovertuigingen lijken op die van de Dagen van Onwetendheid, dat zij die dan mijden en zich vasthouden aan hun tegengestelde, die van de zuivere religie van Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke). Waarlijk, op Hem vertrouwen wij en Hij is Degene Die dit kan schenken.

(Lees verder onder de afbeelding.)

 

[Noot van de vertaler: er zijn twee soorten onwetendheid. Er is sprake van djahl basiet (eenvoudige onwetendheid) wanneer iemand toegeeft dat hij iets niet weet. Bijvoorbeeld, hem wordt gevraagd of het toegestaan is te vasten op de dag van de ‘ied, waarop hij antwoordt dat hij het niet weet. Dit is een voorbeeld van djahl basiet. (Zie het artikel Zeg het goede of blijf stil.) De tweede soort is djahl moerakkab (samengestelde onwetendheid), hiervan is sprake wanneer iemand denkt dat hij iets weet, terwijl hij het in wekelijkheid niet weet. Wanneer hem gevraagd wordt of het toegestaan is te vasten op de dag van de ‘ied, antwoordt hij dat het toegestaan is (!), terwijl hij dit gelooft en zelfs probeert zijn antwoord te bewijzen! Deze persoon denkt de regelgeving te weten gebaseerd op zijn eigen begrip, terwijl hij in werkelijkheid er volledig naast zit. Dit is djaahil moerakkab. Op sociale media kom je veel voorbeelden van djahl moerakkab tegen! (Zie het artikel Het spreken namens de wetgeving zonder kennis.)

Djahl moerakkab is duidelijk veel erger dan basiet, omdat het betekent dat de persoon in kwestie arrogant genoeg is te geloven dat hij correct is en verschillende regelgevingen kent, terwijl hij de kwestie nooit echt bestudeerd heeft. De andere reden is dat de djahl moerakkab nooit echt zal leren, omdat hij gelooft dat hij het al weet; dus waarom zal hij luisteren naar anderen, of moeite doen om iets werkelijk te leren?

Er dient een belangrijk onderscheid gemaakt te worden tussen de djahl moerakkab en de ‘aalim (geleerde) die zich vergist. De eerstgenoemde baseert zijn meningen op weinig of geen onderwijs, of het blind volgen wat iemand hem ooit eens verteld heeft, terwijl de student van kennis of geleerde zich werkelijk inspant om de verschillende wetenschappen van de sharie’ah (sharia, islamitische wetgeving) te bestuderen. En zoals bekend is komen de geleerden tot juiste uitspraken en tot onjuiste uitspraken aangezien zij slechts mensen zijn en niet perfect. Het punt van onderscheid dat gemaakt dient te worden is dat wanneer een geleerde zich vergist, en misschien dat die vergissing naar voren gebracht wordt, dat hij niet automatisch een djahl moerakkab wordt genoemd, oftewel iemand die denkt iets te weten maar het in werkelijkheid niet weet. Het verschil is dat de geleerde een fout maakt in zijn onderzoek en zijn studie, aangezien hij een mens is die fouten maakt, terwijl de djahl moerakkab deze fout maakt zonder enige vorm van wetenschappelijk proces te hebben doorlopen. (Zie de artikelen over kennis in de rubriek Kennis is licht.)

Ibn al-Qayyim (rah’imahoellaah – moge Allah hem genadig zijn) zei in zijn boek Madaaridj as-Saalikien, 3/482: “Waarlijk, Allah de Meest Verhevene laakt degene die de waarheid verwerpt wanneer iemand die hij haat het hem brengt en het accepteert als iemand die hij lief heeft het zegt, want dit is (een) eigenschap van de Mensen van de Toorn (de joden, zie aayah 1:7). Een van de metgezellen zei: ‘Accepteer de waarheid van degene die het zegt, ook al wordt hij gehaat; en verwerp de valsheid van degene die het zegt, ook al wordt hij bemind.’”

Maalik ibn Anas zei: “Het is niet de kennis die naar jou toe moet komen, het is jij die naar de kennis toe moet komen.” (‘Adaab Shar’iyyah 2/144.) – Einde noot.]

Moge Allah ons nuttige kennis onderwijzen en ons redden van alle vormen van onwetendheid. Amien.

(Lees verder onder de afbeelding.)

 

De tekst van de verhandeling

Dit zijn de aspecten waar de mensen van de Dagen van Onwetendheid – zowel de mensen van het Boek (joden en christenen) als de mensen zonder Boek – zich op bevonden, die de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) bestreed. Zij behoren tot de zaken die elke moslim dient te weten, omdat door (het kennen van) een kant van het tegengestelde, de goedheid van de andere kant van het tegengestelde gekend zal worden. En dit is door (het duidelijk maken van) het tegengestelde van iets waardoor zaken verduidelijkt worden.

De meest belangrijke van deze aspecten (van de Dagen van Onwetendheid) en meest ernstige in termen van gevaar, was de afwezigheid van geloof (imaan) in het hart jegens hetgeen waarmee de boodschapper (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) kwam. En als men hiernaast ook nog hetgeen waarop de mensen van de Dagen van Onwetendheid zich bevonden goedkeurt, dan is de totale ondergang bereikt, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…En degenen die geloven in de valsheid  en ongelovig zijn in Allah, zij zijn degenen die de verliezers zijn!” [Soerat al-‘Ankaboet (29), aayah 52.]

1.) Zij verrichtten aanbidding door rechtschapen mensen toe te voegen in hun smeekbeden en aanbidding van Allah (in Wie zij geloofden als Opperwezen). Zij deden dit louter verlangend dat deze (rechtschapen mensen) dienst zouden doen als bemiddelaars voor hen bij Allah Ta’aalaa (Verheven is Hij), gebaseerd op hun veronderstelling dat Allah hier van hield en dat deze rechtschapen mensen hielden van Hem. Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En zij aanbidden naast Allah hetgeen hen niet schaadt noch baat en zij zeggen: ‘Zij zijn onze voorsprekers bij Allah.’…” [Soerat Yoenoes (10), aayah 18.]

En Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…En degenen die naast Hem awliyaa-e (beschermers, helpers, goden) nemen (zeggen): ‘Wij aanbidden hen slechts zodat zij ons zo dicht mogelijk bij Allah brengen #4.’…” [Soerat az-Zoemar (39), aayah 3.]

[#4 Noot van de vertaler: zij geloofden niet dat hun afgoden almachtig waren, noch dat zij hen konden schenken wat zij nodig hadden. In plaats hiervan gebruikten zij deze afgoden als bemiddelaars om Allah te benaderen. Zij voelden dat Allah de Verhevene te heilig was voor hen om direct te benaderen (of zij dachten dat Hij ver weg van hen is – hoewel Hij dicht bij is met Zijn Kennis – zie het artikel Waar is Allah?) en dus trachtten zij middels deze objecten dichter bij Allah te komen. Zij redeneerden dat deze objecten van aanbidding heilig en gezegend waren en een hoge status hadden bij Allah, terwijl zijzelf zondig waren, afgewezen schepsels waar geen antwoord aan gegeven zou worden als zij Allah direct zouden aanroepen. Precies zoals degene die een machtige koning niet direct benadert, maar juist via iemand die hij kent; zo ook wilden zij Allah niet direct benaderen en zij trachtten dit te doen middels deze afgoden. (Uit het boek Uitleg Van De Vier Principes Betreffende Shirk van sheikh Saalih’ Aal as-Sheikh en sheikh ‘Abdoellaah ibn Djiebrien, uitgegeven door Uitgeverij Momtazah – te bestellen in onze islamwinkel.) – Einde noot.]

Dit (shirk – polytheïsme) is de grootste kwestie der kwesties die de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) bestreed [en ook alle andere profeten en boodschappers van Allah, waaronder Noeh’ (Noah), Ibraahiem (Abraham), Moesaa (Mozes) en ‘Iesaa (Jezus) (vrede zij met hen allen)]. Aldus bracht hij oprechtheid [ikhlaas – d.w.z. het verrichten van daden alleen en oprecht voor Allah – zie het artikel Op zoek naar al ikhlas (oprechtheid)] en informeerde dat dit de religie van Allah is, waarmee alle boodschappers gezonden werden. En hij (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) informeerde ons dat geen daad wordt geaccepteerd (door Allah Ta’aalaa) behalve als de daad oprecht (voor Hem alleen) verricht wordt. En hij (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) informeerde ons dat eenieder die doet wat zij (de polytheïsten) goedkeuren, dat Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) het Paradijs voor hem verboden heeft en zijn eindbestemming zal het Hellevuur zijn. [Zie o.a. de artikelen De voorwaarden voor acceptabele ‘ibaadah (aanbidding) en Vormen van koefr en shirk.]

Het is op grond van dit feit dat de mensheid verdeeld wordt in moslims (gelovigen) en ongelovigen. En het is op grond hiervan dat er vijandigheid (tussen de twee) voorkomt (zie het artikel al-walaa-e wa al-baraa-e – loyaliteit en distantiëring). En dit is de reden dat de djihaad (jihad) wettelijk geregeld werd, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En bestrijd hen (met alle regels van jihad in acht nemend) totdat er geen fitnah #5 meer is en de religie volledig toebehoort aan Allah…” [Soerat al-Anfaal (8), aayah 39.] (Zie het artikel Jihad in de Islam.)

[#5 Noot van de vertaler: Moh’ammed ibn Ish’aaq zei dat hij bericht werd van az-Zoehrie, van ‘Oerwah ibn az-Zoebayr en andere geleerden, dat de fitnah die hier vermeld is betekent: totdat geen moslim beproefd wordt waardoor hij afstand neemt van zijn religie. (Tefsier Ibn Kethier.) Wanneer de ongelovigen hardnekkig hun ongeloof blijven belijden en vijandigheid jegens jullie tonen, dienen jullie hen krachtig te bevechten en hiermee door te blijven gaan totdat de kracht (en invloed) van polytheïsme verdwijnt. Jullie zullen dan onbelemmerd de leerstellingen van jullie religie kunnen beleiden zonder dat iemand het durft om jullie te laten afwenden van jullie geloofsleer en aanbidding. (At-Tefsier al-Wasiet lil Qor-aanie l-Kariem van Moh’ammed Sayyid Tantaawie.) – Einde noot.]

2.) Zij splitsten zich op in sekten binnen hun religie. Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…en behoor niet tot de polytheïsten (afgodenaanbidders). (Of) tot degenen die hun religie opsplitsten en sekten werden, elke groepering is verheugd over hetgeen zij hebben.” [Soerat ar-Roem (30), aayah 31-32.]

Zij splitsten zich ook op in groepen met betrekking tot wereldse aangelegenheden en zij zagen dit als iets correct om te doen. Maar Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) beval eensgezindheid en overeenstemming in de religie, zeggende (Nederlandstalige interpretatie): “Hij (Allah) verordende voor jullie de religie die Hij aan Noah opdroeg alsook hetgeen Wij aan jou geopenbaard hebben (o Moh’ammed) en wat Wij opdroegen aan Abraham, Mozes en Jezus #6, (zeggende): ‘Onderhoud de religie en raak daarin niet verdeeld!’ #7…” [Soerat as-Shoeraa (42), aayah 13.]

[#6 Noot van de vertaler: deze vijf boodschappers zijn oeloe al-‘azm – de bezitters van grote vastberadenheid, volgens de meest bekende uitspraak. (At-Tefsieroe al-Moeyassar van een groep geleerden, onder toezicht van sheikh Saalih’ ibn ‘Abdel-‘Aziez ibn Moh’ammed Aal as-Shaykh.) – Einde noot.]

[#7 Noot van de vertaler: dit vers beduidt dat Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) niet een stichter is van een nieuwe religie, noch dat enige andere profeet een stichter was van een aparte religie, maar dat de religie (boodschap, geloofsleer) vanaf het allereerste begin hetzelfde was en dat we er voor dienen te waken dat de oemmah (gemeenschap) van oprechte gelovigen niet in groepen uiteenvalt. Zie het artikel 1 God, 1 Boodschap. – Einde noot.]

En Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Waarlijk, degenen die hun religie opsplitsten en sekten werden, jij (o Moh’ammed) bent in geen enkel opzicht verantwoordelijk voor hen…” [Soerat al-An’aam (6), aayah 159.]

Hij heeft ons verboden om op hen te lijken, zeggende (Nederlandstalige interpretatie): “En wees niet zoals degenen die verdeeld raakten en van mening verschilden nadat de duidelijke bewijzen naar hen gekomen waren…” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 105.]

En Hij heeft ons verboden om ons in sekten op te splitsen (Nederlandstalige interpretatie): “En houd jullie gezamenlijk vast aan het koord (verbond) van Allah #8 en wees niet onderling verdeeld…” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 103.]

[#8 Noot van de vertaler: Djoebayr (moge Allah tevreden over hem zijn) verhaalde dat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) gezegd heeft (Nederlandstalige interpretatie): “Verheug je! Want waarlijk, deze Koran – een deel ervan is in de Handen van Allah, en het andere deel is in jullie handen [als een touw]. Houd je er daarom aan vast, opdat jullie nooit vernietigd zullen worden, noch zullen jullie daarna afdwalen!” (Moesnad Ah’mad.) Zie de rubriek Sekten in de islam voor diverse artikelen, waaronder Het behouden van de geloofsleer (‘aqiedah) en het ontstaan van sekten. – Einde noot.]

3.) Zij waren gewoon zich te verzetten tegen het gezagsfiguur en faalden om hem te gehoorzamen. Zij zagen het luisteren naar en volgen van personen met gezag als daden van vernedering en ontering. De boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) verzette zich dus tegen hen en droeg hen op dat men geduld moest hebben wanneer men geconfronteerd werd met onderdrukking van de bestuurders. #9 Hij (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) beval hen ook om hen (leiders en bestuurders) te gehoorzamen, alsook om hen te adviseren. #10 De profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) sprak hier zeer uitgebreid over en hij bracht dit voortdurend onder hun aandacht.

[#9 Noot van de vertaler: zie het boek Religieus Extremisme in het leven van hedendaagse moslims van dr. ‘Abdoel-Rah’maan ibn Moe’alaa al-Loewayh’iq al-Moetayrie, uitgegeven door Uitgeverij Momtazah, verkrijgbaar in de islamwinkel van www.uwkeuze.net. – Einde noot.]

[#10 Noot: de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Luisteren en gehoorzamen is (verplicht) op de moslim, in hetgeen waarvan hij houdt en haat, zo lang hij niet bevolen wordt ongehoorzaam (jegens Allah Ta’aalaa) te zijn. Als hij dan wordt bevolen om ongehoorzaam te zijn (jegens Allah Ta’aalaa), dan is er geen luisteren en gehoorzamen.” [Sah’ieh’ al-Boekhaarie, Boek van Bepalingen (nr. 7144) en Sah’ieh’ Moeslim, Boek van Leiderschap (nr. 1839), van de h’adieth van Ibn ‘Oemar (moge Allah tevreden over vader en zoon zijn).] Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “O degenen die geloven! Gehoorzaam Allah en gehoorzaam de boodschapper (#A) (Moh’ammed) en degenen onder jullie (moslims) met gezag (#B)…” [Soerat an-Nisaa-e (4), aayah 59.]

(#A) Noot van de vertaler: zie het boek van Jamaal al-Din M. Zarabozo, Het Belang en de Autoriteit van de Soennah, uitgegeven door Uitgeverij Momtazah, te bestellen in de islamwinkel van www.uwkeuze.net.

(#B) Noot van de vertaler: leiders onder de moslims dienen gehoorzaamd te worden, maar alleen wat deze leiders bevelen in gehoorzaamheid tegenover Allah Ta’aalaa en niet wat ongehoorzaamheid tegenover Allah Ta’aalaa met zich meebrengt, want er is geen gehoorzaamheid jegens een schepsel als dat ongehoorzaamheid tegenover Allah – de Schepper – betekent, zoals vermeld wordt in authentieke ah’aadieth. – Einde noot.]

Deze (eerste drie) aspecten (van de Dagen van Onwetendheid) komen gezamenlijk voor in hetgeen overgeleverd is van de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem), in de Sah’ieh’ayn (de twee authentieke h’adiethverzamelingen), dat hij (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) gezegd heeft (Nederlandstalige interpretatie): “Waarlijk, Allah is tevreden met drie dingen voor jullie: 1) dat jullie alleen Allah aanbidden (en niets anders) en niets met Hem vereenzelvigen, 2) dat jullie je allemaal gezamenlijk stevig vasthouden aan het koord van Allah en niet verdeeld in groepen, en 3) dat jullie onderling advies geven aan degene die Allah gezag gegeven heeft over jullie aangelegenheden.” [Sah’ieh’ Moeslim (nr. 1715) en Sah’ieh’ al-Boekhaarie (3/270).]

Er deed zich geen enkel gebrek voor in de religieuze en wereldse aangelegenheden van de mensheid behalve door het schenden van deze (eerste) drie aspecten, of één van hen.

4.) Hun religie was gefundeerd op bepaalde principes, waarvan taqlied (het blindelings volgen) het grootste was. Dit was dus het grootste principe voor alle ongelovigen – de eerste en de laatste – zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En zo zonden Wij vóór jou (o Moh’ammed) geen waarschuwer naar een stad, of de welgestelden ervan zeiden: ‘Waarlijk, wij troffen onze vaders aan die een religie volgden, en waarlijk, wij zullen hen in hun voetsporen volgen.’” [Soerat az-Zoekhroef (43), aayah 23.]

En Allah Ta’aalaa zegt ook (Nederlandstalige interpretatie): “En wanneer er tegen hen gezegd wordt: ‘Volg hetgeen Allah neergezonden heeft (de Qor-aan en Soennah),’ zeggen zij: ‘Nee! Wij volgen hetgeen waarop wij onze vaders aantroffen (polytheïsme, afgoderij).’ Doen zij dat, ook al nodigt de satan hen uit tot de kwelling van het fel brandende vuur!?” [Soerat Loeqmaan (31), aayah 21.]

Dus openbaarde Hij aan hen (Nederlandstalige interpretatie): “Zeg (o Moh’ammed): ‘Waarlijk, ik vermaan jullie betreffende slechts één zaak; dat jullie opstaan omwille van Allah, paarsgewijs en alleen, en vervolgens na te denken (over mijn leven, hoe jullie mij kennen, zonder beïnvloed te worden door jullie eigen begeerten en vooringenomenheid door liefde voor je stam #11): jullie metgezel (Moh’ammed) is niet krankzinnig…’” [Soerat Saba-e (34), aayah 46.]

[#11 Noot van de vertaler: omdat Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) een boodschap verkondigde die radicaal afweek van alles wat de Mekkanen gewend waren, werd hij door zijn ongelovige tijdgenoten beschouwd als gek en dwaas. Maar een groepsmentaliteit is niet de meest ideale toestand voor de gewaarwording van spirituele waarheden. Daarom is het belangrijk dat elke ziel bij zichzelf te rade gaat met serieuze oprechtheid (alleen): als er toelichting nodig is, laat hem dat dan zoeken bij iemand met kennis (paarsgewijs). Maar een zorgvuldige en hartgrondige overdenking is nodig om de hogere waarheden te waarderen. In het geval van de Mekkanen, zij zouden dan zien dat Moh’ammeds leven (40 jaar onder hen) stond voor zorgzaamheid, deugdzaamheid, eerlijkheid, oprechtheid en betrouwbaarheid. – Einde noot.]

En Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “(Zeg, o Moh’ammed:) ‘Volg wat tot jullie neergezonden is van jullie Heer en volg naast Hem geen awliyaa-e (beschermers en helpers). Hoe weinig laten jullie je vermanen!” [Soerat al-A’raaf (7), aayah 3.]

5.) Tot hun grootste principes behoorde dat zij misleid werden door (het volgen van) de meerderheid. Zij gebruikten dit als bewijs voor de correctheid van een kwestie. #12 En zij gebruikten het feit dat iets vreemd was en de aanhangers weinig ook als bewijs om iets als valsheid te verklaren. Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) schreef juist het tegenovergestelde daarvan voor en Hij verduidelijkte dit op vele plaatsen in de Qor-aan. #13

[#12 Noot: zij dachten dat de ideologie of handeling met de meeste volgelingen, meer correct en waar was. Dus toen zij zagen dat het aantal volgelingen van de waarheid (de islam) klein was en het aantal volgelingen van valsheid (afgoderij) groot, verkozen zij valsheid boven de waarheid. Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) bestrijdt deze gedachte op vele plaatsen in Zijn Nobele Qor-aan; Hij prijst de weinigen en veroordeelt de meerderheid, zoals Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…En weinigen van Mijn dienaren zijn dankbaar.” [Soerat Saba-e (34), aayah 13.] Zie het artikel Wij zijn de meerderheid, dus op de waarheid! – Einde noot.]

[#13 Noot van de vertaler: Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En bij Allah, hij (de satan) liet werkelijk een grote groep van jullie afdwalen. Begrepen jullie dan niet!?” [Soerat Yaa-e Sien (36), aayah 62.] Er is overgeleverd door Aboe Sa’ied al-Khoedrie (moge Allah tevreden over hem zijn) dat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) gezegd heeft (Nederlandstalige interpretatie): “Allah zegt op de Dag der Opstanding: ‘O Aadam!’ Waarop hij zegt: ‘Hier ben ik, mijn Heer, U gehoorzamend en U tevredenstellend.’ Hij zal zeggen: ‘Breng uit je nakomelingen de bewoners van het Vuur voort,’ waarop hij (Aadam – vrede zij met hem) zal zeggen: ‘O mijn Heer! Wie zijn de bewoners van het Vuur?’ Hij (Allah Ta’aalaa) zal zeggen: ‘Van elke duizend 999.’…” (Overgeleverd door al-Boekhaarie.) – Einde noot.]

6.) Zij vertrouwden op (de daden van) hun voorouders als bewijs (voor hun doen en laten), zoals gevonden wordt in Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…Wat dan aangaande de vroegere generaties?” #14 [Soerat Taa Haa (20), aayah 51.]

[#14 Noot van de vertaler: dit werd gezegd door Fir’awn (de Egyptische farao) toen de profeet Moesaa (Mozes – vrede zij met hem) met de waarheid van zijn Heer bij hem kwam. Het argument van Moesaa (vrede zij met hem) was gebaseerd op openbaring, terwijl het argument van Fir’awn gebaseerd was op logica. Dus vroeg hij aan Moesaa (vrede zij met hem) dat als hetgeen waarmee hij gekomen was de waarheid was, wat er dan zou gebeuren met de vroegere generaties die dit niet wisten, noch volgden. Betekent dit dan dat zij zich allemaal vergisten en jij gelijk hebt? Hij wilde Moesaa (vrede zij met hem) hiermee strikken in een vernietigende veroordeling van zijn voorouders, wat hem onmiddellijk beroofd zou hebben van de sympathie of aandacht van de Egyptische menigte. Maar Mozes (vrede zij met hem) trapte er (middels openbaring) niet in. Hij herinnerde het gebod om mild te spreken (zie vers 20:44), dus sprak hij mild maar zonder de waarheid op de een of andere manier te verdoezelen. Hij zei in feite (zie vers 20:52): “De Kennis van Allah is perfect. Mensen begaan vele fouten of vergeten wellicht, maar Allah vergist Zich nooit en vergeet niets (aldus is Hij absoluut Rechtvaardig)! (A. Yusuf Ali Quran Commentary, de herziene verzie.) Als zij Allah niet aanbaden, Allah weet precies wat met hen gebeurde en Hij zal hen de correcte vergelding voor hun daden geven.” (Tefsier Ibn Kethier.) Zie het artikel Gaan kinderen die jong sterven naar het Paradijs of de Hel? – Einde noot.]

En Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…Zoiets (wat jij nu brengt) hebben wij nog nooit gehoord onder (de uitspraken van) onze voorvaderen.” #15 [Soerat al-Moe-eminoen (23), aayah 24.]

[#15 Noot: dit was wat de mensen van Noeh’ (Noah – vrede zij met hem) tegen hem zeiden tijdens hun verwerping van hem. – Einde noot.]

7.) Als bron van bewijs vertrouwden zij op de bewering dat zij een volk waren dat kracht gegeven was op het gebied van begrip en daden, alsook heerschappij, rijkdom en status. Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) weerlegde dit door te zeggen (Nederlandstalige interpretatie): “En bij Allah! Wij gaven hen (ongelovigen van vroeger) werkelijk macht over hetgeen waarover Wij jullie (o Qoeraysh) geen macht gaven!…” [Soerat al-Ah’qaaf (46), aayah 26.]

En Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…terwijl zij vroeger (vóór de komst van Moh’ammed) vroegen om een overwinning te behalen op degenen die ongelovig zijn #16 – toen vervolgens dat tot hen kwam wat zij herkenden, geloofden zij er niet in…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 89.]

[#16 Noot van de vertaler: vóór de komst van deze boodschapper met dit Boek zeiden zij dat zij met zijn komst de overwinning zouden behalen tegen hun vijanden van onder de polytheïsten, wanneer zij de strijd met hen voerden. Zij zeiden: “Een profeet zal gezonden worden vlak voor het einde van deze wereld en wij – samen met hem – zullen jullie elimineren, net zoals de volkeren van ‘Aad en Iram werden geëlimineerd.” Ook Moh’ammed ibn Ish’aaq leverde over dat Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden over hem zijn) zei: “De joden waren gewoon om Allah aan te roepen (vóór de komst van de beloofde profeet) om middels hem de overwinning te behalen op (de stammen van) al-Aws en al-Khazradj, voordat de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem – vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) gezonden werd.” Toen Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) hem zond vanuit de Arabieren (en niet vanuit henzelf), verwierpen zij hem en ontkenden wat ze over hem zeiden. Vandaar dat, toen Moe’aadz ibn Djabal en Bishr ibn al-Baraa-e ibn Ma’roer, de naaste van Banie Salamah, tegen hen zeiden: “O joden! Vrees Allah en aanvaard de islam. Jullie riepen Allah aan voor de komst van Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) toen wij nog ongelovigen waren om de overwinning te behalen en jullie vertelden ons dat hij zou komen en omschreven hem aan ons,” de jood Salaam ibn Moeshkim van Banie an-Nadheer antwoordde: “Hij bracht niets wat wij herkennen. Hij is niet de profeet waar wij jullie over vertelden.” Allah Ta’aalaa openbaarde vervolgens dit vers over hun verklaring. (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

En Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Degenen aan wie Wij het Boek hebben gegeven (joden en christenen) kennen hem #17 zoals zij hun zonen kennen…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 146.]

[Noot: dit vers verwijst naar de christenen en joden die de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) beter kenden dan hun eigen kinderen door wat zij lazen over zijn omschrijving in hun boeken. – Einde noot.]

[#17 Noot van de vertaler: “hem” kan verwijzen naar de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem); zij waren overtuigd dat Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) een ware profeet en boodschapper van God was en de ware boodschap verkondigde (zie #16). “Hem” kan ook verwijzen naar het feit dat de Kaäba (Ka’bah) gebouwd is door de profeet Abraham (vrede zij met hem). Zij kenden “hem” net zoals zij hun eigen kinderen kenden. Zij wisten ook dat de tempel in Jeruzalem gebouwd is door de profeet Salomo (vrede zij met hem), zo’n 1300 jaar na de Kaäba. De Kaäba heeft dus prioriteit en superioriteit boven de tempel. De joden en de christenen zouden in het licht van deze historische feiten dus geen moeite moeten hebben om de Kaäba als de gebedsrichting te erkennen. (Zie Tefsier Ibn Kethier en Tafheem-ul-Qur’an.) – Einde noot.]

8.) Om de valsheid van een bepaalde zaak te bepalen, gebruikten zij als bewijs het feit dat alleen de zwakken het volgden, zoals aangegeven wordt in de Uitspraak van Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “Zij zeiden: ‘Zullen wij in jou geloven terwijl de minsten jou volgen!?’” #18 [Soerat as-Shoe’araa-e (26), aayah 111.]

[#18 Noot van de vertaler: de leiders van Noahs volk spraken zoals de leiders van Qoeraysh spraken in de tijd van de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem): “Wij weten dat jij betrouwbaar bent geweest in jouw leven. Maar kijk eens naar Jan Rap en z’n maat (een kleinerende opmerking om het gewone volk aan te duiden) die jou volgen! Verwacht jij van ons dat wij zijn zoals zij, of dat wij met hen over één kam geschoren worden!?” Zijn antwoord was: “Ik weet niets slechts over hen; als zij iets slechts gedaan hebben, of als zij slechts hypocrieten zijn (en slechts zeggen in mij te geloven voor enig werelds voordeel), zullen zij verantwoording moeten afleggen tegenover Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij). Hoe kan ik hen wegjagen, met name omdat ik gezonden ben om alle mensen te waarschuwen!?” (A. Yusuf Ali Quran Commentary, de herziene versie.) – Einde noot.]

En Hij zegt (hun uitspraken verhalend) (Nederlandstalige interpretatie): “…‘Zijn zij (de arme gelovigen) het die Allah onder ons begunstigd heeft?’…” [Soerat al-An’aam (6), aayah 53.]

Allah Ta’aalaa weerlegde deze bewering, zeggende (Nederlandstalige interpretatie): “…Kent Allah de dankbaren niet het best!?” [Soerat al-An’aam (6), aayah 53.]

9.) Zij volgden de slechte en zondige geleerden en aanbidders en namen hen als voorbeeld. Dus openbaarde Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “O degenen die geloven! Waarlijk, velen van de rabbijnen en de monniken verbruiken de bezittingen van de mensen onrechtmatig en houden af van de weg van Allah…” [Soerat at-Tawbah (9), aayah 34.]

En Allah Ta’aalaa zegt ook (Nederlandstalige interpretatie): “Zeg (o Moh’ammed): ‘O mensen van het Boek (christenen)! Overdrijf niet ten onrechte in jullie religie en volg niet de begeerten van een volk dat voorheen zeker dwaalde en velen liet dwalen, en zij dwaalden van de rechte weg.’” #19 [Soerat al-Maa-idah (5), aayah 77.]

[#19 Noot van de vertaler: dit verwijst naar de misleidde volkeren van wie de christenen onjuiste geloofsovertuigingen en incorrecte manieren oppikten. De verwijzing is voornamelijk naar de Griekse filosofen, wier fantasieën de christenen misleidden van het rechte pad dat hen aanvankelijk is getoond. De geloofsovertuigingen van de eerste volgelingen van Jezus (vrede zij met hem) conformeerden zich grotendeels aan de realiteit waarvan zij zelf getuigden en aan hetgeen aan hen onderwezen was door hun profeet (vrede zij met hem). Maar later overschreden de christenen de grenzen betreffende het eerbiedigen van Jezus (vrede zij met hem) en zij werden dermate beïnvloed door de filosofische interpretaties van hun geloofsovertuigingen dat zij een nieuwe religie verzonnen welke niets gemeen had met de werkelijke leringen van Jezus (vrede zij met hem). (Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) – Einde noot.]

10.) Om de valsheid van een religie te bepalen, waren zij gewoon het argument te volgen dat degenen die het volgden maar weinig begrip/verstand hadden en een gebrekkig geheugen, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…wij zien dat slechts de minsten onder ons jou volgen, zonder na te denken…’” [Soerat Hoed (11), aayah 27.]

[Noot: dit was het antwoord dat Noeh’ (vrede zij met hem) ontving van sommige leiders van zijn volk toen hij hen opriep om alleen Allah Ta’aalaa te aanbidden. Zij beweerden dat de arme en zwakke mensen de enige mensen waren die hem volgden, en dat zij dit deden “zonder na te denken.” Zie de artikelen Religie is het opium voor het volk en “De islam … de religie van onderontwikkeling”. – Einde noot.]

11.) Zij gebruikten een verdorven en incorrecte manier van redeneren om bewijs vast te stellen, zoals wordt aangegeven in de Uitspraak van Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “…Jullie zijn slechts mensen zoals wij (dus waarom zouden wij jullie volgen)…” #20 [Soerat Ibraahiem (14), aayah 10.]

[#20 Noot van de vertaler: dit was het antwoord van de mensen van Noeh’ (vrede zij met hem), ‘Aad en Thamoed, toen hun respectievelijke profeten hen opriepen om alleen Allah te aanbidden. Ad-Dhahh’aak leverde over dat Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden over hem zijn) zei: “Toen Allah Ta’aalaa Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zond als een boodschapper, ontkenden de meeste Arabieren hem en zijn boodschap en zeiden: ‘Allah is groter dan het zenden van een menselijke boodschapper zoals Moh’ammed.’ Dus openbaarde Allah (Nederlandstalige interpretatie): ‘Is het voor de mensen iets wonderbaarlijks dat Wij openbaarden aan een man van onder hen?’ [Soerat Yoenoes (10), aayah 2.]” (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

12.) Zij verwierpen de correcte en juiste manier van redeneren. De reden dat dit en het vorige aspect zich voordeden is vanwege een gebrek aan begrip van hun kant aangaande overeenkomsten en verschillen (tussen de profeten en ‘normale’ mensen).

13.) Zij gingen naar het extreme met betrekking tot hun geleerden en vrome mensen, zoals aangegeven wordt in de Uitspraak van Allah de Alwetende (Nederlandstalige interpretatie): “O mensen van het Boek (christenen)! Overdrijf niet in jullie religie #21 en zeg slechts de waarheid over Allah…” [Soerat an-Nisaa-e (4), aayah 171.]

[#21 Noot van de vertaler: de christenen overdreven aangaande Jezus (vrede zij met hem) totdat zij hem verhieven boven het niveau dat Allah Ta’aalaa hem gegeven had. Zij verhieven hem van de positie van profeet naar het zijn van een god, die zij aanbaden zoals zij Allah aanbaden. (Zie het artikel Als Jezus God was.) Zij overdreven zelfs nog meer met betrekking tot degenen waarvan zij beweerden dat zij zijn volgelingen waren (waaronder Paulus), bewerend dat zij feilloos waren; aldus volgden zij elk woord dat zij zeiden, hetzij juist of vals, leiding of misleiding, waarheid of leugens. Dit is waarom Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Zij (joden en christenen) hebben hun rabbijnen en hun monniken tot heren naast Allah genomen (door hen te gehoorzamen in alles wat zij zeiden, ook al ging dit tegen het bevel van God in)…” [Soerat at-Tawbah (9), aayah 31.] Imam Ah’med leverde over dat Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden over hem zijn) zei dat ‘Oemar (moge Allah tevreden over hem zijn) zei dat de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) gezegd heeft (Nederlandstalige interpretatie): “Prijs mij niet overmatig zoals de christenen overdreven aangaande Jezus, zoon van Maria. Waarlijk, ik ben slechts een dienaar, dus zeg: de dienaar van Allah en Zijn boodschapper.” … Imam Ah’med leverde ook over dat Anas ibn Maalik (moge Allah tevreden over hem zijn) zei dat een man eens zei: “O Moh’ammed! Jij bent onze heer en de zoon van onze heer, onze meest rechtschapen persoon en de zoon van onze meest rechtschapen persoon…” De boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zei (Nederlandstalige interpretatie): “O mensen! Zeg wat je moet zeggen, maar sta de satan niet toe om jullie te misleiden. Ik ben Moh’ammed ibn ‘Abdoellaah, de dienaar en boodschapper van Allah. Bij Allah! Ik houd er niet van dat jullie mij verheffen boven de positie die Allah mij geschonken heeft.” (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

14.) Alles wat hiervoor genoemd is, is gebaseerd op een principe van ontkennen en bevestigen. Aldus volgden zij (hun) begeerten en speculatie, terwijl zij zich afwendden van wat Allah Ta’aalaa geopenbaard had aan hen.

[Noot van de vertaler: Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Heb jij (o Moh’ammed) degene gezien die zijn begeerte als god nam?…” [Soerat al-Foerqaan (25), aayah 43.] Een afgod hoeft niet per se gemaakt te zijn van steen of hout. Een afgod kan ook in de vorm zijn van een bepaalde waarde, een concept of principe. Door de eigen wil – gebaseerd op begeerten en bevliegingen – te prefereren boven de Wil van Allah, neemt hij zijn eigen wil als een god. Alles wat hij bewondert en als goed ziet volgens zijn eigen begeerten, wordt zijn religie en zijn weg (manier van leven) in plaats van de weg van Allah Ta’aalaa. Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden over hem zijn) verhaalde dat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) gezegd heeft (Nederlandstalige interpretatie): “Volgens Allah is iemands eigen begeerte de slechtste van alle valse goden die aanbeden en gediend worden in plaats van Allah.” (Overgeleverd door Tabaraanie.) Zie het artikel Submission. – Einde noot.]

15.) Zij gebruikten de bewering dat zij een “gebrek aan bevattingsvermogen” hadden als een excuus om hetgeen Allah openbaarde niet te volgen, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En zij zeiden: ‘Onze harten zijn omhuld…’” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 88.]

En Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Zij zeiden: ‘O Shoe’ayb! Wij begrijpen niet veel van hetgeen jij zegt #22…’” [Soerat Hoed (11), aayah 91.]

[#22 Noot van de vertaler: dit was niet omdat Shoe’ayb (Jetro – vrede zij met hem) in een vreemde taal tot hen sprak, of dat het onderwerp te moeilijk of ingewikkeld was voor hen, want hij sprak in hun eigen taal en het onderwerp was eenvoudig en duidelijk. In feite begrepen zij het niet omdat zij het niet wilden begrijpen. Hun misvormd denken zorgde er voor dat zij geen enkel verlangen noch neiging hadden om zijn toespraak te begrijpen. En dit geldt voor al die mensen die zulke slaven van hun vooroordelen en begeerten zijn geworden dat zij niet in staat zijn iets te accepteren dat tegen hun vooropgezette mening ingaat. (Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) Zie het artikel Oppervlakkig denken: de vloek van de mens. – Einde noot.]

Aldus verklaarde Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) hen leugenaars en verduidelijkte dat hun gebrek aan begrip te wijten was aan het verzegelen van hun harten; en het verzegelen van hun harten was te wijten aan hun ongeloof.

16.) Zij vervingen hetgeen dat van Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) tot hen kwam met boeken van magie, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En toen er tot hen een boodschapper kwam (Moh’ammed), afkomstig van Allah, als bevestiging voor hetgeen bij hen was (de Thora), wierp een groep van degenen aan wie het Boek gegeven was, het Boek van Allah (de Thora) achter hun ruggen, alsof zij niet wisten (dat het de waarheid is). #23 En zij volgden hetgeen de duivels reciteerden gedurende het koningschap van Salomo #24…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 101-102.]

[#23 Noot van de vertaler: as-Soeddie zei: “Toen Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) naar hen kwam, wilden zij (de joden) hem tegenspreken en met hem discussiëren, gebruik makend van de Thora. Maar de Thora en de Koran bevestigden elkaar, dus staakten de joden met het gebruiken van de Thora en namen het Boek van Aasaf en de magie van Haaroet en Maaroet, wat inderdaad niet overeenkwam met de Koran.”… Qataadah zei: “De Uitspraak van Allah ‘alsof zij niet wisten’ betekent: zij kenden de waarheid, maar verlieten en verborgen die, en loochenden zelfs het feit dat zij die hadden.” (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

[#24 Noot van de vertaler: de duivels onder de djinn (zie het artikel De wereld van de djinn) stegen op naar de hemel en luisterden de gesprekken af van de engelen over wat er zal gaan gebeuren op aarde aangaande overlijden, andere gebeurtenissen en onwaarneembare zaken. Zij gaven dit nieuws door aan waarzeggers die het op hun beurt weer doorvertelden aan de mensen. Maar omdat de djinn slechts fragmenten hoorden van hetgeen de engelen tegen elkaar zeiden, mengden zij dit met leugens om er toch een samenhangend geheel van te maken: zozeer dat zij voor elk waar woord er zeventig valse woorden aan toevoegden. De mensen geloofden dit en schreven het op in enkele boeken. Kort daarna zeiden de nakomelingen van Israa-iel (Israël, oftewel Jakob – vrede zij met hem) dat de djinn op de hoogte waren van het onwaarneembare. Toen Salomo (vrede zij met hem) (zoon van David – vrede zij met hem) als een profeet gezonden werd, verzamelde hij deze boeken in een kist en begroef deze onder zijn troon en zei: “Als ik verneem dat iemand beweert dat de djinn het onwaarneembare kennen, dan zal ik zijn hoofd eraf hakken.” Toen Salomo (vrede zij met hem) overleed en de geleerden die de waarheid kenden waren verdwenen, kwam er een andere generatie die deze boeken vond en door listen van de duivel aannam en volgde. Toen Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) kwam, wilden zij met hem discussiëren, zich verlatend op deze boeken. (Naar Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

17.) Zij schreven hun valsheid toe aan de profeten, zoals aangegeven wordt in de Uitspraak van Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “…En Salomo werd niet ongelovig…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 102.] En Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “Abraham was geen jood en geen christen…” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 67.]

[Noot: hier weerlegt Allah Ta’aalaa de bewering van de joden en de christenen. Zij verzonnen beiden hun eigen religie en schreven het vervolgens toe aan bepaalde profeten, zoals de joden toen zij hun magie toeschreven aan Soelaymaan (Salomo – vrede zij met hem) en de christenen toen zij hun valse religie toeschreven aan Ibraahiem (Abraham – vrede zij met hem). Dus verduidelijkte Allah Ta’aalaa in deze twee aayaat (verzen) de werkelijkheid van de kwestie. – Einde noot.]

18.) Zij spraken zichzelf tegen wat betreft hun religieuze connecties, want zij zeiden te behoren tot de religieuze gezindheid van Ibraahiem (Abraham – vrede zij met hem), doch vertoonden openlijk hun veronachtzaming om hem te volgen.

19.) Zij lasterden en beschuldigden rechtschapen personen op grond van de daden van anderen die goede relaties met deze (rechtschapen mensen) hadden. Een voorbeeld hiervan kan gevonden worden in het belasteren van ‘Iesaa (Jezus – vrede zij met hem) door de joden en het belasteren van Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) door de joden en christenen.

[Noot: de joden belasterden en beschuldigden ‘Iesaa (vrede zij met hem) door zijn moeder, Maryam (Maria – vrede zij met haar), te beschuldigen van overspel. Allah Ta’aalaa zegt hierover (Nederlandstalige interpretatie): “En vanwege hun ongeloof (van de joden) en het uitspreken van een geweldige leugen over Maryam (Maria, dat zij ontucht gepleegd zou hebben).” [Soerat an-Nisaa-e (4), aayah 156.] – Einde noot.]

20.) Zij geloofden dat de trucjes van de tovenaars en soortgelijken behoorden tot de wonderen van de rechtschapen mensen. En zij schreven het toe aan de profeten, zoals zij het toeschreven aan Soelaymaan (Salomo – vrede zij met hem). [Zie het artikel Sih’r (magie) en toekomstvoorspelling.]

21.) Zij verrichten aanbidding door te fluiten en in hun handen te klappen.

[Noot: het bewijs hiervoor wordt gevonden in de Uitspraak van Allah Ta’aalaa betreffende de ongelovigen (Nederlandstalige interpretatie): “En hun gebed bij het Huis (de Kaäba in Mekka) was niets behalve gefluit en handgeklap. #25 Proef dan de kwelling (de nederlaag bij de veldslag bij Bedr) omdat jullie ongelovig waren.” [Soerat al-Anfaal (8), aayah 35.] Dit aspect (21) is gerelateerd aan het volgende aspect (22) dat aangeeft dat zij religie namen als spel en amusement.

#25 Noot van de vertaler: Sa’ied ibn Djoebayr zei dat Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden over hem zijn) zei over deze Woorden van Allah: “Qoeraysh verrichtten tawaaf (rondjes lopen om de Kaäba) naakt, fluitend en klappend in hun handen, want moekaa-e betekent ‘fluiten’ en tasdiyah betekent ‘klappen in de handen’.” (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

22.) Zij namen hun religie als vermaak en spel.

[Noot: Allah Ta’aalaa weerlegt dit, zeggende (Nederlandstalige interpretatie): “En neem afstand van degenen die hun religie als spel en vermaak nemen en die door het wereldse leven misleid worden…” [Soerat al-An’aam (6), aayah 70.] – Einde noot.]

23.) Zij werden misleid door dit wereldse leven. Aldus beschouwden zij de schenking van Allah van materialistische zaken (aan iemand) als een indicatie van de Tevredenheid van Allah (met die persoon) #26, zoals Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En zij zeiden: ‘Wij hebben meer bezittingen en kinderen en wij zullen niet bestraft worden #27.’” [Soerat Saba-e (34), aayah 35.]

[#26 Noot: dit betekent dat des te meer wereldse zaken iemand vergaarde, des te meer hij voelde dat Allah tevreden was met hem en zijn toestand, ongeacht of hij in ongeloof verkeerde. – Einde noot.]

[#27 Noot van de vertaler: zij waren trots op hun rijkdom en groot aantal kinderen en zij geloofden dat dit een teken was dat Allah Ta’aalaa van hen hield en Zich om hen bekommerde. Hij zou hen dit niet zomaar in het wereldse geven en vervolgens kwellen in het Hiernamaals. Dit zal dus niet het geval zijn. (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

24.) Zij weigerden de waarheid te accepteren toen zij zagen dat zij reeds voorgegaan waren door de zwakken en armen – wegens trots en minachting – dus openbaarde Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “En stuur degenen die hun Heer aanroepen in de ochtend en de avond, Zijn Aangezicht  wensend, niet weg…” [Soerat al-An’aam (6), aayah 52.]

[Noot: Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) zegt na deze aayah (Nederlandstalige interpretatie): “En zo hebben Wij sommigen van hen (de rijke ongelovigen) met anderen (de arme gelovigen) beproefd om te zeggen: ‘Zijn zij (de arme gelovigen) het die Allah onder ons begunstigd heeft?’ Kent Allah de dankbaren niet het best!?” [Soerat al-An’aam (6), aayah 53.] – Einde noot.]

25.) Zij beschouwden de waarheid als valsheid gebaseerd op het argument dat de zwakke en arme mensen het vóór hen accepteerden. We lezen in de Qor-aan (Nederlandstalige interpretatie): “En degenen die ongelovig zijn (de vooraanstaanden) zeggen tegen degenen die geloven (de zwakkeren #28): ‘Als het (de Koran) iets goeds zou zijn, zouden jullie ons daarin niet voorgegaan zijn!’ En toen zij zich daardoor niet lieten leiden, zeiden zij: ‘Dit is een oude leugen!’” [Soerat al-Ah’qaaf (46), aayah 11.]

[#28 Noot van de vertaler: zij bedoelden hiermee Bilaal, ‘Ammaar, Soehayb en Khabbaab (moge Allah tevreden over hen zijn), alsook anderen onder de zwakkeren en slaven. De heidenen zeiden dit slechts omdat zij dachten dat zij zelf een bijzondere status hadden bij Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) en Hij daarom goed voor hen zorgde (waardoor zij meer recht zouden hebben om de Koran te ontvangen als het iets goeds zou zijn). Maar dit is een grote en duidelijke fout. (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

26.) Zij interpreteerden het Boek van Allah verkeerd (oftewel tah’rief) nadat zij het begrepen hadden, terwijl zij zich hiervan bewust waren (oftewel opzettelijk en niet wegens onwetendheid).

[Noot: Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En waarlijk, onder hen is een groep die met hun tongen het Boek verdraaien, zodat jullie het beschouwen als behorend tot het Boek, terwijl het niet behoort tot het Boek, en zij zeggen: ‘Het komt van Allah,’ terwijl het niet van Allah komt. En zij vertellen over Allah een leugen, terwijl zij dat weten.” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 78.] – Einde noot.]

27.) Zij stelden boeken van valsheid samen en schreven hen vervolgens toe aan Allah ‘Azza wa Djal, zoals gevonden wordt in Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “Wee dan degenen die het Boek schrijven met hun handen (volgens hun begeerten) en vervolgens zeggen: ‘Dit komt van Allah,’…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 79.]

28.) Zij accepteerden niets van de waarheid behalve dat wat (in overeenstemming) was met hun eigen partij/groep. Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En wanneer er tot hen (de joden) gezegd werd: ‘Geloof in hetgeen Allah (tot Moh’ammed) neergezonden heeft,’ zeiden zij: ‘Wij geloven in hetgeen tot ons neergezonden is (de Thora).’ En zij zijn ongelovig in hetgeen daarna kwam, terwijl het de waarheid is, als een bevestiging voor wat bij hen is…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 91.]

[Noot van de vertaler: zelfs het rasargument is vaak een zwak en hol voorwendsel. Verwierpen de joden niet profeten van hun eigen ras, die hen onplezierige waarheden vertelden!? En doen andere naties niet hetzelfde!? Het werkelijke probleem is zelfzuchtigheid, kleingeestigheid, een gemene afkeer van alles wat ingaat tegen gewoonten, tradities of neigingen. (Naar The Holy Qur-ân, English Translation of the Meanings and Commentary.) – Einde noot.]

29.) Maar ondanks dit, hadden zij niet eens kennis over hetgeen waarin de partij/groep (waarvan zij beweerden deel uit te maken) plachte te geloven, zoals Allah Ta’aalaa naar voren brengt (Nederlandstalige interpretatie): “…Waarom doodden jullie voorheen de profeten van Allah, indien jullie gelovigen waren!?” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 91.]

30.) Het behoort tot de wonderbaarlijke tekenen van Allah Ta’aalaa dat toen deze mensen zich afwendden van het bevel van Allah om zich te verenigen en begonnen met het verrichten van dat wat Allah verbood, de situatie zo werd dat: “…Elke groep is verheugd over hetgeen zij hadden (aan onjuiste doctrines).” [Nederlandstalige interpretatie van soerat al-Moe-eminoen (23), aayah 53.]

31.) Het behoort ook tot de verbazingwekkende tekenen van Allah Ta’aalaa dat deze mensen de hoogste mate van haat hadden jegens de religie waarmee zij zichzelf associeerden, terwijl zij liefde koesterden voor de religie van de ongelovigen – degenen die vijanden waren voor hen en hun profeet. En hun beproeving werd gevonden in de mate van liefde (voor die religie van hun vijanden). Een voorbeeld kan gevonden worden in wat zij deden met de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem), toen zij hem benaderden met de religie van Moesaa (Mozes – vrede zij met hem), terwijl zij (in werkelijkheid) de boeken van magie volgden, en dat (die religie) behoorde tot de mensen van Fir’awn (de Egyptische farao).

32.) Zij geloofden niet in de waarheid als dat aangetroffen werd bij iemand die zij niet mochten of waarmee zij het niet eens waren. Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En de joden zeiden: ‘De christenen volgen niet de juiste religie’; en de christenen zeiden: ‘De joden volgen niet de juiste religie’…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 113.]

33.) Zij verwierpen dingen waarover zij het eens waren dat het een onderdeel was van hun religie, zoals zij deden tijdens de h’adj (bedevaart) naar het Huis (oftewel de Ka’bah in Mekkah). #29 Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En wie wendt zich af van de religie van Abraham behalve hij die zichzelf voor de gek houdt?…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 130.]

[#29 Noot: de polytheïsten verrichtten de h’adj, maar op een manier anders dan die van hun voorvader Ibraahiem (Abraham – vrede zij met hem). Aldus verwierpen zij de correcte manier van h’adj, waarvan zij geloofden dat het deel uit maakte van de religie, te gunste van hun eigen manier om de h’adj te verrichten. Dit omvatte het plaatsen van afgodsbeelden rondom de Ka’bah en op de plaatsen van (de heuvels) as-Safaa en al-Marwah, het verrichten van tawaaf (rondjes lopen) om de Ka’bah terwijl zij naakt waren, floten en in hun handen klapten. De profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) verwierp al deze handelingen en corrigeerde ze tot de correcte manier. – Einde noot.]

34.) Elke groep (van hen) beweerde dat zij de geredde groep zouden zijn. #30 Maar Allah de Verhevene verklaarde hen leugenaars met Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…Breng jullie bewijs, indien jullie waarachtig zijn.” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 111.]

[#30 Noot: zoals gevonden wordt in hun uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…Niemand gaat het Paradijs binnen behalve wie een jood of christen was…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 111.] – Einde noot.]

Vervolgens verduidelijkt Hij wat correct is (Nederlandstalige interpretatie): “Welnee! Wie zichzelf overgeeft aan Allah, terwijl hij een weldoener is #31, voor hem is zijn beloning bij zijn Heer (Allah)…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 112.]

[#31 Noot: “Wie zichzelf overgeeft aan Allah” verwijst naar oprechtheid en “terwijl hij een weldoener is” verwijst naar daden in overeenstemming met de Soennah – de twee voorwaarden dat een goede daad geaccepteerd wordt: oprechtheid (ikhlaas) en in overeenstemming met de Soennah. Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) verduidelijkt dat de ware geredde groep de groep is die tawh’ied (zuiver monotheïsme) en de Soennah toepast. En Allah weet het best. Zie het artikel De voorwaarden voor acceptabele ‘ibaadah (aanbidding). – Einde noot.]

35.) Zij verrichtten daden van aanbidding terwijl zij hun geslachtsdelen zichtbaar maakten, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En wanneer zij een gruweldaad #32 begaan, zeggen zij: ‘Wij troffen dit aan bij onze vaders…’” [Soerat al-A’raaf (7), aayah 28.]

[#32 Noot van de vertaler: dit verwijst naar de gewoonte van de Arabieren om naakt te lopen om de Kaäba, wat zij beschouwden als een religieuze daad, opgelegd door Allah. (Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) – Einde noot.]

36.) Zij verrichtten aanbidding door het toegestane te verbieden, op dezelfde manier als dat zij aanbidding verrichtten door deelgenoten aan Allah Ta’aalaa toe te kennen.

[Noot: Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En zeg niet over hetgeen jullie tongen valselijk verklaren: ‘Dit is h’alaal (toegestaan) en dit is h’araam (verboden),’ om leugens over Allah te verzinnen. Waarlijk, degenen die de leugen over Allah verzinnen zullen niet slagen.” [Soerat an-Nah’l (16), aayah 116.] Zie o.a. het artikel Het spreken namens de wetgeving zonder kennis. – Einde noot.]

37.) Zij namen hun rabbijnen en monniken (oftewel geleerde personen) als heren naast Allah Ta’aalaa.

[Noot: dit aspect (37) is gerelateerd aan het vorige aspect (36), dat verwijst naar de geleerden onder de mensen van het Boek (joden en christenen) die de toegestane zaken verboden maakten en de verboden zaken toegestaan [zoals Paulus die o.a. de besnijdenis afschafte (zie Galaten 5:1-6) en varkensvlees toegestaan verklaarde (zie 1 Korintiërs 10:25) – de vertaler]. Dit aspect (37) verwijst naar diegenen onder de mensen van het Boek die deze kwaadaardige geleerden volgden en gehoorzaamden in hun verandering van de geboden van Allah. Hierdoor namen zij hen als heren naast Allah. Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Zij (joden en christenen) hebben hun rabbijnen en hun monniken tot heren naast Allah genomen…” [Soerat at-Tawbah (9), aayah 31.] – Noot van de vertaler: degenen die bepalen wat toegestaan en verboden is zonder zich te beroepen op het Boek van Allah, kennen zich de rang van godheid toe (zie vers 45:23); en degenen die hun recht om wetten te maken erkennen en deze volgen (door hen te gehoorzamen in dingen die zij toegestaan of verboden verklaarden volgens hun eigen begeerten, zonder dat het opgedragen is door Allah Ta’aalaa), hebben hen als heren genomen. – Einde noot.]

38.) Zij ontkenden de Eigenschappen van Allah, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…jullie veronderstelden dat Allah niet veel weet over hetgeen jullie deden.” [Soerat Foessilat (41), aayah 22.]

[Noot: de Eigenschappen van Allah die zij volgens dit vers ontkenden, was die van Zijn Kennis. – Noot van de vertaler: het kennen van God – Allah – zorgt ervoor dat een persoon van Hem houdt en Hem vreest en zijn vertrouwen in Hem stelt en zijn daden oprecht voor Hem verricht. Dit is de essentie van het menselijke geluk. Daarentegen zal een gebrek aan kennis over Allah ervoor zorgen dat men Allah niet volgens Zijn juiste waarde inschat en Hem dus gemakkelijker ontkent of ongehoorzaam is. Dus leer Allah kennen door Zijn Namen en Eigenschappen te bestuderen. Zie de artikelen De 99 Namen van Allah, Hoe Allahs Namen en Eigenschappen geïnterpreteerd moeten worden en De Eigenschappen van Allah & de geloofsleer van Ahloe s-Soennah wa l-Djamaa’ah. – Einde noot.]

39.) Zij ontkenden de Namen van Allah, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…terwijl zij ongelovig zijn in ar-Rah’maan (de Meest Barmhartige)…” [Soerat ar-Ra’d (13), aayah 30.]

[Noot: de Naam van Allah die zij volgens dit vers ontkenden was ar-Rah’maan. Zie het artikel De 99 Namen van Allah. – Einde noot.]

40.) Zij verrichtten ta’teel #33, zoals gevonden wordt in de uitspraak van de mensen van Fir’awn. #34

[#33 Noot van de vertaler: ta’teel – de Namen en Eigenschappen van Allah volledig negeren of ontkennen; oftewel, zeggen dat er geen Aangezicht, geen Ogen, geen Handen, geen Schenen zijn voor Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke). Zie de artikelen De Handen van Allah en Hoe ziet God er uit? – Einde noot.]

[#34 Noot: de sheikh verwijst hier naar de Uitspraak van Allah Ta’aalaa waarin Hij verhaalt dat Fir’awn zei (Nederlandstalige interpretatie): “…Ik weet voor jullie geen god anders dan ik!…” [Soerat al-Qasas (28), aayah 38.] Toen het verdrag van H’oedaybiyyah opgeschreven werd, zei de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) tegen ‘Alie (moge Allah tevreden over hem zijn) om te schrijven: “Bismillaah-ir-Rah’maan-ir-Rah’iem.” Maar de ongelovigen maakten hier bezwaar op en zeiden dat zij slechts “Bismillaah” moesten schrijven en dat zij niet wisten wie ar-Rah’maan en ar-Rah’iem was. Dit is een voorbeeld van hun ta’teel, of ontkenning van die Namen en Eigenschappen die Allah Ta’aalaa bevestigd heeft voor Zichzelf. – Einde noot.]

41.) Zij schreven tekortkomingen toe aan Allah de Almachtige en Verhevene, zoals een kind #35, (het hebben van) behoeftigheid en vermoeidheid #36, terwijl zij sommige van deze tekortkomingen verwijderden van hun religieuze leiders (oftewel monniken).

[#35 Noot van de vertaler: zoals sommige joden deden met Oezayr, de meeste (niet alle) christenen deden met Jezus (vrede zij met hem) en de Arabische polytheïsten deden met engelen, die volgens hen dochters van Allah waren. Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Hij heeft niet verwekt en is niet verwekt.” [Soerat al-Ikhlaas (112), aayah 3.] Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) is vrij van de onvolmaaktheid inherent aan het concept van het hebben van ouders of kinderen als een expansie of verrijking van iemands eigen bestaan: Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) heeft niets en niemand nodig! Deze Uitspraak weerlegt niet louter de christelijke doctrine van Jezus (vrede zij met hem) als “de zoon van God”, maar benadrukt ook de logische onmogelijkheid om een dergelijk concept in verband te brengen met God. – Einde noot.]

[#36 Noot van de vertaler: dit volgens de godslastering in Genesis 2:2 waar aangegeven wordt dat God op de zevende dag rustte van het werk dat Hij gedaan had (het scheppen van de hemelen en de aarde), alsook Exodus 20:11. Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En werkelijk, Wij schiepen de hemelen en de aarde en (alles) wat tussen beide is in zes dagen (perioden) en niets van vermoeidheid raakte Ons.” [Soerat Qaaf (50), aayah 38.] – Einde noot.]

42.) Zij begingen shirk met betrekking tot de soevereiniteit (moelk) van Allah, zoals aangetroffen wordt in de geloofsovertuigingen van de Madjoes.

[Noot: de Madjoes geloofden dat Duisternis en Licht twee goden waren, terwijl zij twee scheppingen zijn en behorend tot de heerschappij (moelk) van Allah, aangezien Hij Degene is Die het bevel voert over de dag en de nacht. Dat zij duisternis en licht namen als goden naast Allah is shirk met betrekking tot de moelk (soevereiniteit) van Allah. – Einde noot.]

43.) Zij verwierpen al-qadar (de goddelijke voorbeschikking, het lot).

[Noot: de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Eenieder die (als een kwelling hem treft) zijn wangen slaat, zijn kleding scheurt en roept met de uitspraken van Djaahiliyyah (de Dagen van Onwetendheid) behoort niet tot ons.” (Sah’ieh’ al-Boekhaarie en Sah’ieh Moeslim.) Het behoorde dus tot de Dagen van Onwetendheid om al-qadar te verwerpen, want tijdens de Dagen van Onwetendheid sloegen de mensen op hun wangen en scheurden hun kleding na het horen van nieuws over een tegenslag. Maar de islam schreef het geloof in al-qadar voor, wat geduld vereist tijdens tijden van tegenslagen. Zie het artikel Word niet boos wanneer je beproefd wordt en het hoofdstuk Geloof in het lot van het artikel De 6 pilaren van geloof (imaan).– Einde noot.]

44.) Zij gebruikten al-qadar als een excuus (voor zichzelf) tegen Allah.

[Noot van de vertaler: bijvoorbeeld, er is overgeleverd dat een dief, die de bestraffing verdiende dat zijn hand geamputeerd zou worden, bij de leider der gelovigen ‘Oemar ibnoe l-Khattaab (moge Allah tevreden over hem zijn) gebracht werd, die beval dat zijn hand geamputeerd moest worden, maar de dief zei: “Wacht, o leider van de gelovigen! Ik stal alleen maar door het lot van Allah.” ‘Oemar (moge Allah tevreden over hem zijn) antwoordde: “En wij amputeren jouw hand alleen maar door het lot van Allah.” – Einde noot.]

45.) Zij verzetten zich tegen de wetgeving van Allah door Zijn voorbeschikking te gebruiken (als een argument).

46.) Zij beschimpten tijd, zoals gevonden wordt in hun uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…Er is niets behalve ons wereldse leven, wij gaan dood en wij leven en niets vernietigt ons behalve de tijd #37…” [Soerat al-Djaathiyah (45), aayah 24.]

[#37 Noot van de vertaler: dit is een materialistische filosofie, louter gebaseerd op vermoedens. Het maximale wat zij wetenschappelijk kunnen zeggen is: “Wij weten niet of er wel of geen leven na de dood is.” Maar zij kunnen niet zeggen: “Wij weten (met zekerheid) dat er geen ander leven is na dit leven.” Nu ontstaat de vraag: aangezien men – wetenschappelijk gezien – moet toegeven dat er een overeenkomstige mogelijkheid is voor wel of geen leven na de dood, wat is dan de reden dat deze mensen de waarschijnlijkheid van de mogelijkheid van het Hiernamaals verlaten en hun oordeel in het voordeel van ontkenning geven? Hebben zij enige andere reden dan dat zij, in werkelijkheid, dit vraagstuk beslissen op grond van hun begeerten en niet wegens enig geldig argument? Omdat het idee van een leven na de dood (en de daarbij horende verantwoordelijkheid voor hun daden in deze wereld) niet past bij hun begeerten, maken zij de begeerten in hun hart hun geloofsovertuiging en ontkennen zij de andere mogelijkheid. (Naar Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) Zie de verhandeling Wordt evolutie verkeerd begrepen? over openbaring, wetenschap en zekerheid. – Einde noot.]

47.) Zij schreven de zegeningen van Allah toe aan iemand anders dan Hem, zoals Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Zij erkennen de gunst van Allah, vervolgens ontkennen zij het (door anderen te aanbidden naast of in plaats van Allah)…” [Soerat an-Nah’l (16), aayah 83.]

[Noot: het toeschrijven van de zegeningen van Allah aan iemand anders dan Hem is shirk met betrekking tot Zijn Heerschappij (Roeboebiyyah) omdat Allah Degene is Die alle zegeningen schenkt, zoals Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En wat jullie aan gunsten hebben, het is afkomstig van Allah…” [Soerat an-Nah’l (16), aayah 53.] Zie het artikel Vormen van koefr en shirk. – Einde noot.]

48.) Zij geloofden niet in de tekenen van Allah Ta’aalaa.

49.) Zij verwierpen sommigen van hen (deze tekenen).

[Noot: de tekenen van Allah Ta’aalaa kunnen verdeeld worden in twee soorten: natuurlijke tekenen en religieuze tekenen. Allah Ta’aalaa zendt beide soorten tekenen voor de mensheid om er over na te denken en zodat zij geleid zullen worden. De natuurlijke tekenen omvatten de hemelen, de sterren, de maan, de schepping van een mens etc. Allah de Verhevene beveelt ons om na te denken over deze tekenen (Nederlandstalige interpretatie): “Waarlijk, in de schepping van de hemelen en de aarde, en de opeenvolging van de nacht en de dag, en het schip dat op de zee vaart met wat nuttig is voor de mensen, en hetgeen Allah neerzendt uit de hemel aan water waarmee Hij de aarde tot leven brengt na haar dood, en dat Hij allerhande bewegende wezens daarop heeft verspreid, en het bestuur van de winden en de wolken die dienstbaar gemaakt zijn tussen de hemel en de aarde, zijn zeker tekenen voor mensen die nadenken.” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 164.] En Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Wij zullen hen Onze tekenen aan de horizonten en in henzelf tonen, totdat het duidelijk zal worden voor hen dat het (de Koran) de waarheid is…” [Soerat Foessilat (41), aayah 53.] De religieuze tekenen omvatten de Qor-aan en alle andere wonderen waarmee de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) gezonden werd, zoals het splijten van de maan, waar de moeshrikien (afgodenaanbidders) niet in geloofden (hoewel sommigen van hen er getuigen van waren), zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Het Uur is nabij gekomen en de maan is gespleten. En als zij een teken zien, wenden zij zich af en zeggen: ‘Dit is voorbijgaande magie.’ En zij loochenden (de profeet) en volgden hun begeerten…” [Soerat al-Qamar (54), aayah 1-3.] Zie de artikelen Wonderen in de Koran en Wonderen in ons en rondom ons. – Einde noot.]

50.) Zij zeiden (Nederlandstalige interpretatie): “…Allah zond niets neer tot een mens (door middel van openbaring)…” [Soerat al-An’aam (6), aayah 91.]

[Noot: dit was de bewering van de joden toen de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) tot hen kwam. Doch was dit in tegenspraak met hun eigen geloofsovertuigingen, want zij geloofden in de openbaring van Allah aan Moesaa (Mozes – vrede zij met hem). Dus weerlegde Allah Ta’aalaa hen door te zeggen (Nederlandstalige interpretatie): “En zij (de polytheïsten) waardeerden Allah niet volgens Zijn ware Waarde…” [Soerat al-An’aam (6), aayah 91.] Het volgende aspect (51) is gerelateerd aan dit aspect (50), omdat de mensen van de dagen van djaahiliyyah het idee verwierpen dat Allah iets aan een mens openbaarde, wat hen leidde te zeggen dat wat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) hen bracht louter woorden van een mens waren. – Einde noot.]

51.) Zij zeiden over de Qor-aan (Nederlandstalige interpretatie): “Dit (de Koran) is slechts het woord van een mens!” [Soerat al-Moeddaththir (74), aayah 25.]

52.) Zij vielen de Wijsheid van Allah de Almachtige aan.

53.) Zij wendden verschillende snode plannen aan – zowel stiekem als openlijk – om hetgeen waarmee de boodschappers kwamen te verwerpen. Een voorbeeld hiervan wordt gevonden in de Uitspraak van Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “En zij (de ongelovigen) smeedden een plan (om Jezus te doden) en Allah smeedde een plan…” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 54.] (Zie het artikel Stierf Jezus aan het kruis?)

En in Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “En een groep van de mensen van het Boek (joden en christenen) zei: ‘(Simuleer) geloof aan het begin van de dag in hetgeen neergezonden is op degenen die geloven, en loochen het aan het einde ervan, opdat zij (de gelovigen) zullen terugkeren (naar de dwaling).’” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 72.]

54.) Zij gingen akkoord met de waarheid om vervolgens een manier te vinden om het te verwerpen, zoals Allah Ta’aalaa in het hiervoor vermeldde vers aangeeft.

55.) Zij waren fanatiek jegens één bepaalde madz-hab (oftewel geloof, denkwijze), zoals Allah Ta’aalaa verhaalt over hen (Nederlandstalige interpretatie): “En geloof niemand, behalve degenen die jullie religie volgen…” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 73.]

56.) Zij bestempelden het volgen van de islam als een vorm van shirk (het toekennen van deelgenoten aan Allah). Allah Ta’aalaa noemt dit aspect in Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “Het is niet mogelijk voor een mens, aan wie Allah het Boek en het begrip (van de religie) en het profeetschap heeft gegeven, om vervolgens tegen de mensen te zeggen: ‘Wees aanbidders van mij in plaats van Allah.’ Integendeel (hij zal zeggen): ‘Wees praktiserende geleerden aangezien jullie het Boek onderwezen hebben en aangezien jullie het bestudeerd hebben.’ Noch beveelt hij jullie om de engelen en de profeten als heren (goden) te nemen. Zou hij jullie het ongeloof bevelen nadat jullie je (aan Allah) hebben overgegeven!?” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 79-80.]

57.) Zij verplaatsten (Allahs) Woorden van hun oorspronkelijke plaatsen (oftewel zij verdraaiden de betekenissen). (Zie de noot bij aspect nr. 27.)

58.) Zij verdraaiden (de betekenissen van) de woorden die het Boek bevatte.

59.) Zij bestempelden de mensen van leiding met slechte namen zoals “sabian” en “hashawie” (oftewel opstandeling).

60.) Zij verzonnen leugens over Allah Ta’aalaa.

61.) Zij geloofden niet in de waarheid.

62.) Zij hadden de neiging om te vluchten naar en klagen bij de koning (of leider) wanneer zij in een hoek gedreven werden door vastgesteld bewijs (tegen hen), zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “De notabelen van het volk van de farao zeiden: ‘Laat u Mozes en zijn volk om verderf te zaaien op aarde (door hun religie te veranderen naar het aanbidden van één God)…’” [Soerat al-A’raaf (7), aayah 127.]

63.) Zij beschuldigden hen (oftewel de profeten die hen weerlegden) van verderf zaaien in het land, zoals aangegeven is in het vers (bij aspect 62).

64.) Zij beschuldigden hen van het schandaliseren en kleineren van de religie van de koning (of leider), zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “De notabelen van het volk van de farao zeiden: ‘Laat u Mozes en zijn volk om verderf te zaaien op aarde (door hun religie te veranderen naar het aanbidden van één God) en om u en uw goden te verlaten!?’…” [Soerat al-A’raaf (7), aayah 127.]

En Hij zegt (Fir’awn citerend) (Nederlandstalige interpretatie): “…Waarlijk, ik vrees dat hij jullie dien (religie, manier van leven #38) zal veranderen, of dat hij verderf teweeg zal brengen in het land…” #39 [Soerat Ghaafir (40), aayah 26.]

[#38 Noot van de vertaler: dien beduidt hier in feite het regeringssysteem. Fir’awn bedoelde hiermee te zeggen: “Ik vrees dat hij jullie koning zal veranderen.” (Roeh’ al-Ma’aanie, vol. XXIV, p. 56.) Met andere woorden, de dien van het land was het religieuze, politieke, culturele en economische systeem dat heersend was in Egypte, hetgeen bestuurd werd door Fir’awn en diens familie. Fir’awn was dus bang dat de boodschap van Moesaa (Mozes – vrede zij met hem) precies deze dien zou veranderen. Maar net zoals alle andere listige en bedrieglijke leiders door heel de geschiedenis heen, zei hij ook niet dat hij bang was om van zijn gezagspositie afgezet te worden en dat hij om die reden Moesaa (vrede zij met hem) wilde doden. Maar hij pretendeerde de situatie als volgt: “O mensen! Het gevaar is voor jullie, niet voor mij. Want als Mozes’ beweging slaagt, dan zal jullie dien veranderen. Ik maak mij geen zorgen over mijzelf; ik ben ongerust omwille van jullie, door wat er met jullie zal gebeuren als jullie verstoken raken van de bescherming van mijn gezag. De slechte man die een dergelijke bedreiging vormt dient dus gedood te worden, want hij is een vijand van de staat.” (Tefhiem al-Qor-aan, Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) – Einde noot.]

[#39 Noot van de vertaler: vaak willen leiders hun mensen overtuigen dat zij volkomen geruïneerd zullen raken als zij de fundamentele principes van eerlijkheid, rechtschapenheid en moraliteit accepteren en praktiseren. Zij zijn bang dat dit ook het einde betekent van het ontzag en de invloed die zij uitoefenen. Deze angst voor “verlies” geldt voor elk tijdperk. De bedorven mensen voelen dezelfde angst met betrekking tot de manier van waarheid, rechtschapenheid en eerlijkheid. Het is altijd de vaste overtuiging geweest van de bedorven mensen dat het onmogelijk is om commerciële, politieke en andere wereldse activiteiten succesvol uit te voeren zonder toevlucht te zoeken tot leugens, bedrog en immoraliteit. Dit is waarom het grootste argument tegen de Boodschap der Waarheid altijd was dat de gemeenschap geruïneerd zou worden als zij het bekende wereldse kwaad op zouden geven en men de correcte weg zou volgen. (Tefhiem al-Qor-aan van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) – Einde noot.]

65.) Zij beschuldigden hen van het schandaliseren en kleineren van de (valse) goden van de koning, zoals aangegeven is in het vers (bij aspect 64).

66.) Zij beschuldigden hen van het veranderen van de religie, zoals aangegeven is in het vers (bij aspect 64).

67.) Zij beschuldigden hen van het schandaliseren en kleineren van de koning (leider), zoals aangegeven is in het vers (bij aspect 64).

68.) Zij beweerden dat zij handelden volgens wat bij hen was aan waarheid, zoals gevonden wordt in de Uitspraak van Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “…zij zeiden: ‘Wij geloven in hetgeen tot ons neergezonden is (de Thora).’…” [soerat al-Baqarah (2), aayah 91], terwijl zij het (in werkelijkheid) verlaten hadden.

69.) Zij wijzigden hun daden van aanbidding (door er innovaties aan toe te voegen), zoals door hen gedaan werd op de dag van ‘Aashoeraa-e (de 10de dag van de maand Moeh’arram – de eerste maand van de islamitische kalender). [Zie het artikel Het verbod op innovaties (bid’ah).]

70.) Ook verminderden zij (bepaalde dingen) in hun aanbidding, zoals het niet stoppen bij de berg van ‘Arafaat.

71.) Zij verlieten het verrichten van verplichte zaken wegens (valse) vroomheid.

72.) Zij verrichtten aanbidding door het opgeven van de goede dingen die aan hen geschonken waren (door Allah Ta’aalaa).

73.) Zij verrichtten aanbidding door het opgeven van Allahs versieringen.

[Noot: Allah Ta’aalaa weerlegt deze laatste twee daden van valse vroomheid van hen door te zeggen (Nederlandstalige interpretatie): “Zeg (o Moh’ammed): ‘Wie heeft de versieringen (zoals mooie kleding) van Allah, die Hij voortgebracht heeft voor Zijn dienaren, verboden, alsook de goede en toegestane dingen van de voorzieningen (voedsel en drank)!?’…” [Soerat al-A’raaf (7), aayah 32.] – Einde noot.]

74.) Zij riepen de mensen op tot misleiding, zonder enige kennis.

75.) Zij riepen de mensen op tot ongeloof, terwijl zij dit wisten.

76.) Zij beraamden enorme complotten (tegen hun profeten), zoals gedaan werd door het volk van Noeh’ (Noah – vrede zij met hem).

[Noot: Allah Ta’aalaa zegt, Noeh’ (vrede zij met hem) citerend (Nederlandstalige interpretatie): “En zij (degenen die niet in mij geloofden) smeedden een enorm complot (om anderen te misleiden).” [Soerat Noeh’ (71), aayah 22.] – Einde noot.]

77.) Hun leiders bestonden uit twee soorten: of hij was een kwaadaardige geleerde, of hij was een onwetende aanbidder. Dit is zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Begeren jullie (o gelovigen) dan dat zij (de joden) jullie zullen geloven #40, terwijl er werkelijk een groep onder hen was (de joodse geleerden) die de Spraak van Allah (de Thora) hoorde!? Vervolgens verdraaiden zij het nadat zij het begrepen, terwijl zij het wisten. #41 En wanneer zij (de joden) degenen die geloven ontmoeten, zeggen zij: ‘Wij geloven (in jullie religie).’ En wanneer zij alleen met elkaar zijn, zeggen zij: ‘Vertellen jullie hen (de moslims) over hetgeen Allah geopenbaard heeft aan jullie #42, zodat zij het als argument tegen jullie zullen gebruiken bij jullie Heer!? Begrijpen jullie dan niet!?’ Of weten zij (de joden) niet dat Allah weet wat zij geheimhouden en wat zij bekendmaken!? En te midden van hen (de joden) zijn er ongeletterden die het Boek (de Thora) niet kennen, behalve volgens hun begeerten en zij hebben alleen maar vermoedens.” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 75-78.]

[#40 Noot van de vertaler: hier worden de nieuwe bekeerlingen van Medina aangesproken. Zij raakten geïnteresseerd in de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) omdat zij van de aangrenzende joden vaak hoorden over profeetschap, openbaring, engelen, goddelijke wet enzovoort. Zij hoorden ook dat zij een profeet verwachtten wiens volgelingen zouden zegevieren over de hele wereld. Uiteraard verwachtten zij dat de joden, die de geopenbaarde geschriften bezaten en de komst van een profeet zelf voorspeld hadden, de eersten zouden zijn om Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) te verwelkomen als een profeet en in de voorste gelederen van zijn aanhangers zouden zijn. Toen de joden, in tegenstelling tot hun verwachtingen, de uitnodiging niet beantwoordden, gingen de nieuwe moslims zelf naar hen toe om hen op te roepen om de islam te aanvaarden, maar zij faalden om hen over te halen. De hypocrieten en tegenstanders van de islam gebruikten deze afwijzing als een argument tegen de islam zelf. Zij redeneerden als volgt: er moet iets verdachts aan zijn, want als Moh’ammed een ware profeet zou zijn, zouden deze vrome en geleerde volgelingen van de vroegere geschriften hem niet verwerpen. Om het onheil van deze misvatting teniet te doen, is de geschiedenis van de joden verhaald om aan te tonen dat van hen niets beters verwacht moest worden. (Naar Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) – Einde noot.]

[#41 Zie de voetnoot bij aspect nr. 27.]

[#42 Noot van de vertaler: de vraagstelling in dit vers is een verwerping, bevestiging en berisping, die aantoont dat er een gesprek tussen hen was over wat geopenbaard werd van de Koran waarin de toestand van hun voorgangers bloot is gelegd en de gebreken in de omgang met hun profeten en hun wetgeving. Wat voor mij duidelijk is geworden, is dat wanneer zij datgene wat in de Koran staat horen – waarin hun toestand onthuld wordt, die slechts enkelingen van hen kennen – zij dachten dat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) dit te weten is gekomen via degenen onder hen die het geloof in uiterlijke vertoning lieten zien. Ze dachten dat hun hypocrisie hen ertoe heeft geleid dat zij de moslims iets van de verhalen van hun volk hadden verteld om hun ongeloof verborgen te houden. Zij berispten deze individuen en verwierpen dit. (Tefsier at-Teh’rier wa t-Tenwier van Moh’ammed at-Taahier ibn ‘Aashoer.) – Einde noot.]

78.) Zij beweerden dat zij de awliyaa-e (vrienden, helpers) van Allah zijn, apart van alle andere mensen.

[Noot van de vertaler: Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En zij (de joden) zeiden: ‘Het Vuur zal ons niet aanraken behalve een bepaald aantal dagen.’ Zeg (o Moh’ammed): ‘Zijn jullie een verbond aangegaan met Allah!? Dan zal Allah Zijn verbond niet verbreken. Of zeggen jullie over Allah wat jullie niet weten!?’” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 80.] De joden kunnen door hun arrogantie zeggen: “Wat de verschrikking van de Hel ook is voor andere mensen, onze zonden zullen vergeven worden, want wij zijn de kinderen van Abraham; in het ergste geval zullen wij slechts een korte straf ondergaan en vervolgens teruggebracht worden aan de ‘boezem van Abraham’.” (The Holy Qur-ân, English Translation of the Meanings and Commentary.) Er is overgeleverd dat Ibn ‘Abbaas (moge Allah tevreden over hem zijn) zei: “De boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) kwam naar Medina en trof de joden aan die zeiden: ‘Het wereldse leven zal slechts 7.000 jaar duren waarna de mensen in het Vuur gekweld zullen worden. Voor elke 1.000 jaar van het wereldse zullen zij slechts één dag van het Hiernamaals in het Vuur gekweld worden. Het zijn slechts 7 dagen en dan zal de kwelling eindigen.’ Hierna openbaarde Allah Ta’aalaa dit vers.” (As-Sah’ieh’ mien Asbaabie n-Noezoel, p. 16-17.) – Einde noot.]

79.) Zij beweerden van Allah te houden, terwijl zij Zijn goddelijke wetten in de steek lieten. Dus testte Allah hen, zeggende (Nederlandstalige interpretatie): “Zeg (o Moh’ammed): ‘Als jullie van Allah houden #43, volg mij dan #44, Allah zal van jullie houden en jullie zonden vergeven…’” [Soerat Aal ‘Imraan (3), aayah 31.]

[#43 Noot van de vertaler: H’assan al-Basrie zei: “Weet dat je niet van Allah houdt totdat je ervan houdt om Hem te gehoorzamen.” (Kalimat al-Ikhlaas 233.) – Einde noot.]

[#44 Noot: Allah de Verhevene plaatst hier een voorwaarde op het houden van Hem, en wel dat iedereen die beweert van Hem te houden, oprecht moet zijn in zijn woord en het (dus) moet tonen met zijn daden. Waar geloof is niet louter een lippendienst, maar gaat gepaard met volledige overgave aan de oordelen van de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) (d.w.z. zijn Soennah). – Noot van de vertaler: dit vers is een bewijs tegen eenieder die beweert van Allah te houden terwijl hij niet volgens het pad van de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) handelt. Hij liegt in zijn claim totdat hij de wetgeving en de religie van Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) volgt in al zijn uitspraken en toestanden. (Tefsier Ibn Kethier.) Zie het boek van Jamaal al-Din M. Zarabozo, Het Belang en de Autoriteit van de Soennah, uitgegeven door Uitgeverij Momtazah, te bestellen in onze islamwinkel. – Einde noot.]

(Lees verder onder de afbeelding.)

 

80.) Zij vertrouwden op valse hoop, zoals hun uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…Het Vuur (van de Hel) zal ons niet aanraken behalve een bepaald aantal dagen…” #45 [Soerat al-Baqarah (2), aayah 80.] En hun uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…Niemand gaat het Paradijs binnen behalve wie een jood of christen is…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 111.] (Zie aspect 34.)

[#45 Noot: dit was de valse bewering van de joden. Zie de noot bij aspect 78. – Einde noot.]

81.) Zij namen de graven van hun profeten en rechtschapen mensen als plaatsen van aanbidding (masaadjid).

[Noot: ‘Aa-ieshah (moge Allah tevreden over haar zijn) verhaalde dat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zei tijdens de ziekte waaraan hij overleed (Nederlandstalige interpretatie): “Moge Allah de joden en de christen vervloeken, zij namen de graven van hun profeten als masaadjid (plaatsen van aanbidding, bedevaartsoorden).” [Overgeleverd door al-Boekhaarie (3/159), Moeslim (2/67) en Ah’mad (6/80).] – Einde noot.]

82.) Zij namen de sporen van hun profeten (oftewel de plaatsen waar hun profeten geweest zijn) als plaatsen van aanbidding (en bedevaartsoorden), zoals overgeleverd is van ‘Oemar (moge Allah tevreden over hem zijn).

[Noot: tijdens het khalifaat van ‘Oemar ibn al-Khattaab (moge Allah tevreden over hem zijn) begonnen sommige mensen hun gebeden te verrichten op de plaats van ‘Aqabah, de historische locatie waar de metgezellen (moge Allah tevreden over hen zijn) hun eed van trouw (al-bay’ah) aflegden tegenover de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem). Dus ‘Oemar (moge Allah tevreden over hem zijn) liet de boom omhakken aangezien de boom geen bijzonder nut had en om te voorkomen dat de mensen het zouden nemen als een plaats van aanbidding. (Sah’ieh’ al-Boekhaarie.) – Einde noot.]

83.) Zij plaatsen lampen op de graven.

84.) Zij namen deze (begraaf-) plaatsen als locaties voor het vieren van feestdagen.

85.) Zij offerden offers op de begraafplaatsen.

86.) Zij zochten zegeningen van de sporen en relikwieën van hun (overleden) gerenommeerde en vereerde personen, zoals het geval was met de centrale ontmoetingsplaats van de stad (Daar an-Nadwah). Degenen die het in beheer hadden, waren gewoon erover op te scheppen en te pochen. Zo werd tegen Hakiem ibn Hazzaam gezegd (toen hij Daar an-Nadwah verkocht): “Jij hebt de eer van de Qoeraysh verkocht.” Dus zei hij: “Alle eer is verdwenen behalve die van vroomheid (taqwaa).”

87.) Zij schepten op over en waren zeer trots op hun afstamming. (Zie het artikel Nationalisme, een vreemd concept in de islam.)

88.) Zij belasterden de ketens van (andermans) afkomst.

89.) Zij zochten het vooruitzicht op regen door (het te bepalen middels) de sterrenstelsels (en niet door Allah Ta’aalaa).

[Noot van de vertaler: Zayd ibn Khaalid al-Djoehanie verhaalde: “De boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) leidde ons in het ochtendgebed op al-H’oedaybieyyah, nadat het ‘s nachts had geregend. Toen hij klaar was, draaide hij zich om, om de mensen het gezicht toe te keren, en zei (Nederlandstalige interpretatie): ‘Weten jullie wat jullie Heer zegt?’ Zij zeiden: ‘Allah en Zijn boodschapper weten het beste.’ Hij zei: ‘(Allah zegt): deze ochtend werd één van Mijn dienaren een gelovige in Mij en één werd een ongelovige. Voor degene die zei: ‘We hebben regen gekregen door de Gratie en Genade van Allah,’ hij is een gelovige in Mij en een ongelovige in de sterren; voor degene die zei: ‘We hebben regen gekregen door die-en-die ster,’ hij is een ongelovige in Mij en een gelovige in de sterren.’” (Overgeleverd door al-Boekhaarie.) Zie het artikel Astrologie en horoscopen. – Einde noot.]

90.) Hun vrouwen jammerden en weeklaagden voor de overledene (an-niyaaha).

[Noot: de laatste vier aspecten (87-90) komen gecombineerd voor in een h’adieth overgeleverd door imaam Moeslim, in zijn Sah’ieh’, waarin de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zei (Nederlandstalige interpretatie): “Er worden in mijn oemmah (gemeenschap) vier dingen van de Dagen van Onwetendheid aangetroffen die zij niet zullen opgeven: (1) trots zijn op (iemands) voorouders, (2) het belasteren (van iemands keten van afkomst), (3) zoeken naar regen volgens de sterren en (4) het weeklagen van vrouwen voor de overledene.” En hij (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zei ook (Nederlandstalige interpretatie): “Als deze weeklagende vrouw geen berouw toont vóór haar overlijden, zal ze op de Dag der Opstanding opgewekt worden bedekt in een gewaad van vloeibaar pek en een mantel van kriebels [aangezien het weeklagen een teken is dat zij het lot (Allah’s beslissing) niet accepteert].” Zie het artikel Word niet boos wanneer je beproefd wordt. – Einde noot.]

91.) De meest eerbare van hun deugdzaamheden was het opscheppen en pochen over hun ketens van afstamming. Aldus openbaarde Allah Ta’aalaa hierover wat Hij openbaarde.

92.) Tot de meest eerbare van hun deugdzaamheden behoorde ook het opscheppen en pochen, zelfs als zij daar enig recht op hadden. Aldus verbood Allah Ta’aalaa dit.

[Noot van de vertaler: imaam Ah’mad leverde over dat Mah’moed ibn Labied zei dat de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem – vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) gezegd heeft (Nederlandstalige interpretatie): “Wat ik het meeste vrees voor jullie is de kleine shirk (afgoderij).” Zij zeiden: “Wat is de kleine shirk, o boodschapper van Allah?” Hij zei: Ar-Riyaa-e (te koop lopen met je daden, indruk proberen te maken op mensen etc.). Allah zal zeggen op de Dag der Opstanding, wanneer de mensen beloond of bestraft worden voor hun daden: ‘Ga naar degene tegenover wie je indruk wilde maken in de wereld en zie of je enige beloning bij hem vindt.’” Zie het artikel Riyaa-e, te koop lopen met je daden. – Einde noot.]

93.) Het was een vereiste voor hen om fanatisme en dweepzucht voor de eigen partij/groep te koesteren, ongeacht of zij zich op waarheid of valsheid bevonden. Aldus openbaarde Allah Ta’aalaa hierover wat Hij openbaarde.

[Noot van de vertaler: de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): “Degene die ‘asabiyyah (stam-partijgeest) afkondigt, behoort niet tot ons; en degene die vecht omwille van ‘asabiyyah, behoort niet tot ons; en degene die sterft omwille van ‘asabiyyah, behoort niet tot ons.” (Overgeleverd door Aboe Daawoed, op het gezag van Djoebayr ibn Moet’im.) Toen hem gevraagd werd om de betekenis van “‘asabiyyah (stam-partijgeest)” uit te leggen, antwoordde de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem): “Het betekent het helpen van je eigen mensen in een onrechtvaardige zaak.” (Overgeleverd door Aboe Daawoed, op het gezag van Wathilah ibn al-Aqsaa-e.) Zie het artikel Nationalisme, een vreemd concept in de islam. – Einde noot.]

94.) Hun religie omvatte het verantwoordelijk houden van mensen voor de misdaden van anderen. Aldus openbaarde Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “…geen zondaar zal andermans zonden dragen #46…” [Soerat al-An’aam (6), aayah 164.]

[#46 Noot van de vertaler: elke ziel zal zijn eigen onrechtvaardigheden dragen en niemand anders zal de last van iemands zonden of ongeloof dragen, tenzij hij anderen misleid heeft waardoor anderen zonden begingen: dan zal hij ook die last dragen omdat de zonden verricht zijn door zijn schuld. Djarier (moge Allah tevreden over hem zijn) verhaalde: “…de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): ‘Degene die aanzet tot een goede gewoonte (of daad) in de islam (door het voorbeeld te geven of anderen er van op de hoogte te brengen), en er wordt naar gehandeld na hem, hij zal dezelfde beloning daarvan (deze daad van goedheid) krijgen als de beloning van degenen die dienovereenkomstig handelen, zonder dat er enige mindering van hun beloningen zal zijn. En wie in de islam aanzet tot een slechte gewoonte (of daad) en er wordt naar gehandeld na hem, hij zal dezelfde last daarvan (deze zonde) krijgen als de last van degenen die dienovereenkomstig handelen, zonder dat er enige mindering van hun lasten zal zijn.’” (Overgeleverd door Moeslim.) Geen persoon zal de last van een andere persoon dragen, een feit dat duidt op de perfecte rechtvaardigheid van Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke). – Einde noot.]

95.) Zij waren gewoon een persoon te veroordelen op grond van wat in iemand anders aangetroffen werd. Dit kan gezien worden in wat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) zei [tegen Aboe Dzarr (moge Allah tevreden over hem zijn), toen hij met Bilaal (moge Allah tevreden over hem zijn) redetwistte en hem een ‘zoon van een zwarte vrouw’ noemde] (Nederlandstalige interpretatie): “Veroordeel jij hem wegens zijn moeder? Werkelijk, jij bent een man die (aspecten van) djaahiliyyah (de dagen van onwetendheid) in zich heeft!” [Overgeleverd in Sah’ieh’ al-Boekhaarie (1/80 en 81) van de h’adieth van Aboe Dzarr (moge Allah tevreden over hem zijn).]

96.) Zij schepten op en pochten dat zij de toezichthouders waren van het Huis (van Allah, oftewel de Ka’bah). Dus berispte Allah Ta’aalaa hen, zeggende (Nederlandstalige interpretatie): “Hooghartig hieromtrent (jullie relatie met de Kaäba als diens beheerders) spreken jullie ‘s nachts kwaadaardig (over de Koran).” [Soerat al-Moe-eminoen (23), aayah 67.]

[Noot: de ongelovige polytheïsten zagen zichzelf als de beschermers en verzorgers van de Ka’bah, maar Allah ontkende dit, zeggende (Nederlandstalige interpretatie): “En waarom zou Allah hen niet bestraffen, terwijl zij mensen weerhouden van de heilige Moskee (in Mekka), hoewel zij niet de beheerders ervan zijn!?…” [Soerat al-Anfaal (8), aayah 34.] – Noot van de vertaler: Qoeraysh verkeerden in de waan dat hen geen bestraffing zou overkomen omdat zij de beheerders waren van het Huis van God (de Ka’bah). Dit misverstand werd opgeheven door te verklaren dat zij niet zijn rechtmatige beheerders zijn, want louter het erven geeft hen niet het recht op het beheer ervan. Alleen de vromen zijn de rechtmatige beheerders van deze heilige plaats. De mensen van Qoeraysh verbeurden dit recht, als zij er al enig recht op hadden, omdat zij de weg naar dit Huis versperden voor de ware vrome mensen die zich toewijdden aan de exclusieve aanbidding van Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij). Bovendien gedroegen Qoeraysh zich niet als de beheerders van het Huis, maar als zijn meesters. (Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) – Einde noot.]

97.) Zij schepten op over het feit dat zij behoorden tot de nakomelingen van de profeten. Allah Ta’aalaa openbaarde hierover (Nederlandstalige interpretatie): “Dat was een gemeenschap die werkelijk heen is gegaan. Voor haar is hetgeen zij verworven heeft en voor jullie is hetgeen jullie verworven hebben…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 134.]

[Noot: Allah de Meest Rechtvaardige bevestigt in dit vers dat de goede daden en goede positie die de voorouders van deze mensen hadden hen totaal niet zullen baten. Dit is zo omdat elke persoon verantwoordelijk is voor zichzelf en hij zal niet bestraft worden voor de zonden van iemand anders, noch zal hij beloond worden voor de goede daden van anderen. (Zie noot #46 bij aspect 94. – Einde noot.]

98.) Zij schepten op over hun handelsactiviteiten, net zoals dat handelaren zichzelf beter vinden dan boeren.

[Noot: Qoeraysh waren rijke handelaren die in de winter naar as-Shaam reisden en in de zomer naar Jemen. Zij waren dus rijke mensen en zij beschouwden zichzelf daardoor meer als die mensen die met arbeid hun geld moesten verdienen. – Einde noot.]

99.) Het wereldse leven was mooi gemaakt in hun harten, zoals aangetroffen wordt in Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “En zij zeiden: ‘Waarom is deze Koran niet neergezonden aan een vooraanstaande man van de twee steden (Mekka en Taa-if)!?’” [Soerat az-Zoekhroef (43), aayah 31.]

[Noot: de polytheïsten van Mekkah maakten bezwaar dat Allah de Koran niet openbaarde aan een belangrijke rijke man, over wie gezegd is dat dit verwijst naar al-Walied ibn al-Moeghirah of ‘Oerwah ibn Mas’oed at-Thaqafie. Want deze twee mannen werden beschouwd als de meest edele, verheven, wijze en gerenommeerde personen van Mekkah en Taa-if. Zij waren degenen met de meeste rijkdom en kinderen. Dus beweerden zij dat deze mannen de boodschap en het profeetschap meer verdienden dan Moh’ammed (vrede en zegeningen van Allah zijn met hem). Zij beweerden dit alleen maar omdat zij dol waren op het wereldse leven en de weelde ervan, en dit is wat hen stuurde; zo zeer dat alleen de bezitters van rijkdom geschikt waren voor enige belangrijke en verheven positie. – Noot van de vertaler: diverse geleerden van tefsier hebben aangegeven dat de Qoeraysh hiermee al-Walied ibn al-Moeghirah en ‘Oerwah ibn Mas’oed at-Thaqafie bedoelden. De klaarblijkelijke betekenis is dat zij bedoelden een vooraanstaande man van één van deze twee steden (en niet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) die geen rijkdom had, noch een leidinggevende positie onder zijn volk, een wees en herdersjongen was etc.). (Naar Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

100.) Zij wilden oordelen over Allah Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke), zoals blijkt uit onder andere het hiervoor genoemde vers (bij aspect 99).

101.) Zij keken neer op de arme mensen. Allah Ta’aalaa openbaarde hierover (Nederlandstalige interpretatie): “En stuur degenen die hun Heer aanroepen in de ochtend en de avond, Zijn Aangezicht wensend, niet weg…” [Soerat al-An’aam (6), aayah 52.]

[Noot van de vertaler: Aboe Hoerayrah (moge Allah tevreden over hem zijn) verhaalde dat de boodschapper van Allah (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) gezegd heeft (Nederlandstalige interpretatie): “Waarlijk, Allah kijkt niet naar jullie vormen (uiterlijk) of kleuren, maar Hij kijkt naar jullie harten en daden.” (Overgeleverd door Moeslim.) – Einde noot.]

(Lees verder onder afbeelding.)

 

102.) Zij beschuldigden degenen die de boodschappers volgden van het hebben van een gebrek aan oprechtheid en het hebben van een verlangen naar wereldse zaken. Allah Ta’aalaa reageerde hierop door te zeggen (Nederlandstalige interpretatie): “…Jij bent op geen enkele wijze verantwoordelijk voor hun afrekening en zij zijn op geen enkele wijze verantwoordelijk voor jouw afrekening…” [soerat al-An’aam (6), aayah 52], alsook vergelijkbare Uitspraken.

103.) Zij (oftewel bepaalde groepen) geloofden niet in de engelen.

[Zie de artikelen Engelen en Het aantal engelen bij iedere persoon en hun taken, alsook het hoofdstuk Geloof in de engelen van het artikel De 6 pilaren van geloof (imaan).]

104.) Zij (oftewel bepaalde groepen) geloofden niet in de boodschappers (die door Allah Ta’aalaa gezonden zijn).

[Zie het hoofdstuk Geloof in de boodschappers van het artikel De 6 pilaren van geloof (imaan).]

105.) Zij (oftewel bepaalde groepen) geloofden niet in de geopenbaarde boeken (van Allah Ta’aalaa).

[Zie het hoofdstuk Geloof in de Boeken van het artikel De 6 pilaren van geloof (imaan).]

106.) Zij wendden zich af van (zij accepteerden niet) hetgeen overgeleverd is betreffende Allah de Almachtige.

[Zie het hoofdstuk Geloof in Allah van het artikel De 6 pilaren van geloof (imaan).]

107.) Zij geloofden niet in de Laatste Dag (de Dag der Opstanding).

[Zie het hoofdstuk Geloof in de Laatste Dag van het artikel De 6 pilaren van geloof (imaan).]

108.) Zij ontkenden dat zij Allah Ta’aalaa zouden ontmoeten (op de Dag des Oordeels).

[Noot van de vertaler: Aboe Moesaa (moge Allah tevreden over hem zijn) verhaalde: “De profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) heeft gezegd (Nederlandstalige interpretatie): ‘Eenieder die houdt van de ontmoeting met Allah, Allah houdt ook van de ontmoeting met hem; en eenieder die de ontmoeting met Allah haat, Allah haat ook de ontmoeting met hem.’” (Sah’ieh’ al-Boekhaarie.) Zie het artikel Is het mogelijk om Allah te zien? – Einde noot.]

109.) Zij ontkenden enkele aspecten betreffende de Laatste Dag waarover de boodschappers (van Allah Ta’aalaa) hen berichtten, zoals gevonden wordt in de Uitspraak van Allah Ta’aalaa (Nederlandstalige interpretatie): “Zij zijn degenen die ongelovig zijn in de tekenen van hun Heer en de ontmoeting met Hem…” [Soerat al-Kahf (18), aayah 105.]

Dit omvat ontkenning van Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…de Heer van al-‘aalamien (de gehele schepping).” [Soerat al-Faatih’ah (1), aayah 2.]

Alsook Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…Geef uit van hetgeen waarmee Wij jullie voorzien hebben, alvorens een Dag komt waarop er geen handel zal zijn, noch vriendschap, noch voorspraak #47…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 254.]

[#47 Noot van de vertaler: op die Dag zal niemand in staat zijn te onderhandelen namens zichzelf, of zichzelf vrij te kopen met iets, ook al zou de aarde gevuld met goud zijn, noch zal de vriendschap of relatie met iemand hem dan van nut zijn. (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

Alsook Zijn Uitspraak (Nederlandstalige interpretatie): “…behalve wie getuigen van de waarheid, terwijl zij weten.” [Soerat az-Zoekhroef (43), aayah 86.]

110.) Zij doodden die mensen die opriepen tot rechtvaardigheid en eerlijkheid.

[Noot: dit omvat op de eerste plaats de profeten (vrede zij met hen allen), die de mensen van de Dagen van Onwetendheid vermoordden, in plaats van dat zij hun uitnodiging accepteerden. Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…Waarom doodden jullie (o joden) voorheen de profeten van Allah, indien jullie gelovigen waren #48!?” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 91.]

[#48 Noot van de vertaler: zelfs het rasargument is vaak een zwak en hol voorwendsel. Verwierpen de joden niet profeten van hun eigen ras, die hen onplezierige waarheden vertelden!? En doen andere naties niet hetzelfde!? Het werkelijke probleem is zelfzuchtigheid, kleingeestigheid, een gemene afkeer van alles wat ingaat tegen gewoonten, tradities of neigingen. (Naar The Holy Qur-ân, English Translation of the Meanings and Commentary.) – Einde noot.]

111.) Zij geloofden in al-djibt en in attaaghoet (valse goden en religies).

[Noot van de vertaler: Allah Ta’aalaa zegt hierover (Nederlandstalige interpretatie): “Heb jij degenen niet gezien aan wie een deel van het Boek gegeven is (de joden)? Zij geloven in al-djibt en at-taaghoet, en zij zeggen tegen degenen die ongelovig zijn (de Arabische heidenen, om hun steun te verkrijgen tegen Moh’ammed): ‘Zij volgen een betere weg dan degenen die geloven (de moslims).’” [Soerat an-Nisaa-e (4), aayah 51.] Al-Djibt verwijst naar hetgeen geen voordeel brengt. Tovenarij en waarzeggerij behoren hiertoe. AtTaaghoet duidt op alles waarmee de mens zijn grenzen overschrijdt (alles wat onterecht aanbeden wordt met diens tevredenheid). De leiders van ongeloof en de uitnodigers tot ongeloof zijn tawaaghit (meervoudsvorm van taaghoet), en de satan is een taaghoet. (Zie Tefsier Ibn ‘Oethaymien.) De joodse rabbijnen waren (wegens jaloezie) zo laag gezonken in hun oppositie tegen de islam dat zij de volgelingen van de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) beschouwden als meer misleid dan de Arabische afgodenaanbidders en zij verklaarden de afgodenaanbidders op een betere weg, hoewel het zeer duidelijk was voor hen dat aan de ene kant de aanbidding van één God zonder een vleugje shirk stond tegenover afgoderij dat in de Bijbel door en door veroordeeld is. (Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) Zie het artikel Uitleg van “Ma’anaa at-Taaghoet – de betekenis van taaghoet. – Einde noot.]

112.) Zij verkozen de religie van de polytheïsten boven de religie van de moslims (hoewel hun profeten ook moslims waren).

[Noot van de vertaler: de naam moslim wordt vaak gegeven aan alleen diegenen die geloven in de Islaam en de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem), maar in feite is dit niet juist. Dit wordt duidelijk als we kijken naar de betekenis van moslim. Een moslim is iemand die zich overgeeft aan God, aan Allah. Dus alle volgelingen van de waarheid, zoals die door verschillende profeten en boodschappers is verkondigd, zijn moslims. Dus de profeet ‘Iesaa (Jezus – vrede zij met hem) en zijn ware volgelingen zijn moslims, de profeet Moesaa (Mozes – vrede zij met hem) en zijn ware volgelingen zijn moslims etc., en de religie/boodschap waar de profeten en boodschappers mee kwamen was altijd islam (overgave aan God). #C Alle profeten riepen de mensen op tot tawh’ied (de eenheid van God) en verwierpen shirk (polytheïsme, afgoderij). Bijvoorbeeld de naam jood (Jodendom) en christen (Christendom) zijn later onterecht door mensen (vaak door de ongelovigen en tegenstanders van de ware gelovigen) ingevoerd, en nu hebben zij ook onjuist de naam Mohammedaan (Mohammedanisme) voor moslims geïntroduceerd.

#C Jezus (vrede zij met hem) zou gezegd hebben: “Onderwerp je dus aan God (= islam) en weersta de duivel (die oproept tot dwaling)…” (Jakobus 4:7.) Jezus (vrede zij met hem) riep dus ook op tot islam. – Einde noot.]

113.) Zij bedekten de waarheid met valsheid.

114.) Zij verborgen de waarheid, terwijl zij er volledige kennis over hadden.

[Noot: Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) zegt over deze laatste twee aspecten (113 en 114) (Nederlandstalige interpretatie): “En vermeng de waarheid niet met de valsheid en verberg de waarheid niet, terwijl jullie het weten.” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 42.] – Noot van de vertaler: om dit vers goed te begrijpen, dient men voor ogen te houden dat de Arabieren over het algemeen ongeletterd en onopgeleid waren, in tegenstelling tot de joden (vooral die van Medina) die onder hen grote geleerden hadden die zelfs buiten Arabië bekend waren. Daarom waren de Arabieren geïmponeerd door de geleerdheid van de joden tot wie de Arabieren zich wendden voor advies aangaande Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) en hetgeen waartoe hij opriep. Maar hun geleerden gaven vaak onjuiste antwoorden (halve waarheden of zij verzwegen dingen) – anders zouden zij moeten toegeven dat hij (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) kwam met de waarheid – en maakten valse propaganda jegens hem. (Naar Tafheem-ul-Qur’an van Sayyid Aboe al-A’laa Mawdoedie.) – Einde noot.]

115.) Zij volgden de voornaamste bron van misleiding, en dat is het spreken over Allah de Verhevene zonder enige kennis.

[Noot: Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Zeg (o Moh’ammed): ‘Waarlijk, mijn Heer heeft slechts de gruweldaden verboden – hetzij de openlijke hetzij de heimelijke ervan – en de zonden en het ten onrechte buitensporig handelen en dat jullie deelgenoten toekennen aan Allah waarvoor Hij geen toestemming neergezonden heeft en dat jullie over Allah zeggen wat jullie niet weten.’” [Soerat al-A’raaf (7), aayah 33.] – Noot van de vertaler: Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) verbood om zaken aan Hem toe te schrijven die Hij niet geopenbaard heeft, door leugens en valse beweringen. Zoals het beweren dat Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) een zoon heeft en een deel te verbieden van toegestane voedselwaren en kledij. (Tefsier al-Moeyassar van een groep geleerden, onder toezicht van sheikh Saalih’ ibn ‘Abdel-‘Aziez ibn Mohammed Aal as-Shaykh.) – Einde noot.]

116.) Zij verkeerden in duidelijke tegenspraak toen zij er voor kozen niet te geloven in de waarheid, zoals Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Echter, zij loochenden de waarheid toen die naar hen kwam en zij verkeerden in een verwarde toestand.” [Soerat Qaaf (50), aayah 5.]

[Noot van de vertaler: dit is de toestand van iedereen die de waarheid ontkent: wat zij zeggen roept meer vragen op dan dat het antwoorden geeft. – Einde noot.]

117.) Zij geloofden in sommige delen van de openbaring van Allah, terwijl zij andere delen verwierpen.

[Noot: Allah Ta’aalaa zegt hierover (Nederlandstalige interpretatie): “…Geloven jullie in een gedeelte van het Boek (de verplichting om jullie geloofsgenoten vrij te kopen) en verwerpen jullie een gedeelte (het verbod om je geloofsgenoten te doden en hen te verdrijven)!?…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 85.] – Noot van de vertaler: Allah Ta’aalaa bekritiseert hier de joden die in Medina leefden in de tijd van de profeet Moh’ammed (salallaahoe ‘alayhie wa sellem). Zij ondervonden veel leed vanwege de gewapende conflicten tussen (de Arabische stammen van Medina) al-Aws en al-Khazradj, die al-Ansaar vormden (die de moslims verwelkomden in de tijd van de profeet – salallaahoe ‘alayhie wa sellem) en die vóór de islam afgodsbeelden aanbaden. Er vonden vele veldslagen tussen hen plaats. Er waren in die tijd drie joodse stammen in Medina, Banoe Qaynoeqa’ en Banoe an-Nadheer – de bondgenoten van al-Khazradj, en Banoe Qoeraydhah – de bondgenoten van al-Aws. Telkens wanneer er een oorlog uitbrak tussen hen, hielpen hun joodse bondgenoten hen. De jood doodde zijn vijanden, en soms doodde hij ook joden die bondgenoten waren van de andere Arabische stam, hoewel het volgens duidelijke religieuze teksten in hun boeken verboden was voor de joden om elkaar te doden. Zij verdreven elkaar ook uit elkaars huizen en plunderden wat zij aan goederen en geld konden bemachtigen. Wanneer de oorlog eindigde, lieten de zegevierende joden de gevangenen van de verslagen partij vrij (na betaling van losgeld), in overeenstemming met de regelgeving van de Thora. Dit is waarom Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…Geloven jullie dan in een gedeelte van het Boek (de verplichting om jullie geloofsgenoten vrij te kopen) en verwerpen jullie een gedeelte (het verbod om je geloofsgenoten te doden en hen te verdrijven)!?…” (Tefsier Ibn Kethier.) – Einde noot.]

118.) Zij maakten onderscheid tussen de boodschappers.

[Noot: dit betekent dat zij degenen accepteerden die zij mochten en verwierpen die zij niet mochten, aldus behandelden zij de profeten ongelijk. Dit is ongeloof, omdat geloof in de boodschappers betekent dat men in hen allemaal gelooft – degenen wier namen wij kennen en degenen wier namen wij niet kennen – aangezien hun boodschap één en dezelfde was. Allah Ta’aala zegt (Nederlandstalige interpretatie): “De boodschapper (Moh’ammed) gelooft in wat naar hem is neergezonden van zijn Heer, alsook de gelovigen. Eenieder van hen gelooft in Allah en Zijn engelen en Zijn Boeken en Zijn boodschappers. (Zij zeiden:) ‘Wij maken geen onderscheid tussen Zijn boodschappers,’…” [Soerat al-Baqarah (2), aayah 285.] – Einde noot.]

119.) De dingen waar zij geen kennis over hadden redeneerden zij weg en tartten ze.

120.) Zij beweerden de selef (rechtschapen voorgangers) te volgen, terwijl zij zich (in werkelijkheid) openlijk tegen hen verzetten en tegenspraken.

121.) Zij hinderden iedereen die in Allah geloofde van Zijn weg.

122.) Zij hielden van ongeloof en de ongelovigen.

123.) Zij geloofden in omens (al-‘iyyaafah).

[Noot van de vertaler: Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “…Weet, waarlijk, wat zij als slechte voortekens beschouwen, is slechts bij Allah (het gebeurt met Zijn Wil), maar de meesten van hen weten niet.” [Soerat al-A’raaf (7), aayah 131.] Zie het artikel Amuletten en bijgeloof. – Einde noot.]

124.) Zij tekenden lijnen op de grond om toekomstige gebeurtenissen te voorspellen (at-tarq).

125.) Zij voorspelden aanstaande gebeurtenissen (voortekenen) aan de hand van de vlucht van vogels (at-tierah).

[Noot: dit is een specifieke vorm van het afleiden van een omen. Het woord al-‘iyyaafah is meer algemeen en beduidt alle andere vormen van voortekens, inclusief het afleiden van voortekens van bepaalde plaatsen of bepaalde gebeurtenissen. De ongelovigen leidden zelfs omina af van bepaalde mensen, zoals o.a. het geval was met hun bewering dat zij een slecht omen ontvingen van de profeet Saalih’ (vrede zij met hem) (Nederlandstalige interpretatie): “Zij zeiden: ‘Wij beschouwen jou en degenen met jou als een slecht voorteken’…” [Soerat al-Naml (27), aayah 47.] – Noot van de vertaler: in de pre-islamitische tijd geloofden veel Arabieren in vogels als voortekens en vertrouwden daarop. Sheikh Moh’ammed ibn Saalih’ al-‘Oethaymien zei met betrekking tot vers 67:19 (en ook 16:79): “Het punt is dat vogels onderworpen zijn aan de Wil van Allah, en Allah is Degene Die hen controleert en stuurt zodat zij rechts en links vliegen, en zij hebben totaal geen invloed op gebeurtenissen die plaatsvinden.” (Al-Qawl al-Moefied Sharh’ Kitaab al-Tawh’ied, boek 2, p.117-118.) – Einde noot.]

126.) Zij hielden zich bezig met waarzeggerij en toekomstvoorspelling (al-kahaanah).

[Noot van de vertaler: de duivels onder de djinn stijgen op naar de hemel en luisteren de gesprekken af van de engelen over wat er zal gaan gebeuren op de aarde aangaande overlijden, andere gebeurtenissen en onwaarneembare zaken. Zij geven dit nieuws door aan waarzeggers (en paragnosten etc., die d.m.v. magie contact zoeken met de djinn) die het op hun beurt weer doorvertellen aan de mensen. Maar omdat de djinn slechts fragmenten horen van hetgeen de engelen tegen elkaar zeggen, mengen zij dit met leugens om er toch een samenhangend geheel van te maken: zozeer dat zij voor elk waar woord er zeventig valse woorden aan toevoegen. Zie de artikelen Astrologie en horoscopen en Sih’r (magie) en toekomstvoorspelling. – Einde noot.]

127.) Zij deden een beroep op attaaghoet (valse goden en systemen) voor een oordeel.

[Noot: Allah Ta’aalaa zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Heb jij degenen (de hypocrieten) niet gezien die beweren dat zij geloven in hetgeen tot jou neergezonden is en in hetgeen er neergezonden is vóór jou (tot de vroegere profeten)? Zij willen een oordeel (betreffende hun onenigheden) laten vellen door de taaghoet, terwijl zij bevolen zijn hem te verwerpen…” [Soerat an-Nisaa-e (4), aayah 60.] En Hij zegt (Nederlandstalige interpretatie): “Wensen zij dan het oordeel (regels en gewoonten) van de (dagen van) djaahiliyyah (onwetendheid)!? En wie is er beter dan Allah in het oordelen voor een volk dat met zekerheid gelooft?” [Soerat al-Maa-idah (5), aayah 50.] Zie het artikel Uitleg van “Ma’anaa at-Taaghoet – de betekenis van taaghoet. – Einde noot.]

128.) Zij haatten het dat twee dienaren (van Allah) met elkaar trouwden.

[Noot: het huwelijk behoort tot de soennah van de profeten, zoals Allah de Verhevene zegt (Nederlandstalige interpretatie): “En bij Allah! Wij zonden werkelijk boodschappers vóór jou (o Moh’ammed) en Wij maakten voor hen echtgenotes en nakomelingen…” [Soerat ar-Ra’d (13), aayah 38.] – Noot van de vertaler: de joden bekritiseerden de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) door te beweren dat de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) geen streven had behalve het huwen van vrouwen. Zij zeiden: “Indien hij een profeet zou zijn, dan zou hij zich meer bezig houden met aanbidding en als een asceet door het leven gaan.” Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) gaf hier een reactie op hen waarbij Hij verwees naar de boodschappers die vóór de profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) waren gekomen dat zij ook vrouwen huwden en nakomelingen kregen. (Tefsier H’adaa-ieq ar-Rawh’ wa ar-Rayh’aan fie Rawaabie ‘Oeloemie al-Qor-aan van Moh’ammed al-Amien ibn ‘Abdiellaah al-Oeramie al-‘Alawie al-Hararie as-Shaafi’ie.) – Einde noot.]

En Allah weet het het best. Moge de vrede en zegeningen van Allah neerdalen op Moh’ammed, zijn familie en zijn metgezellen.

Het onderwerp van deze verhandeling is er een van grote gewichtigheid, want de aspecten van de Dagen van Onwetendheid worden zelfs tegenwoordig nog aangetroffen. En de mensen die oproepen tot deze misleidende geloofsovertuigingen en handelingen van de Dagen van Onwetendheid zijn talrijk, zoals de vernieuwers en mensen van begeerten.

De tijd en omgeving waarin de boodschapper (salallaahoe ‘alayhie wa sellem – vrede en zegeningen van Allah zijn met hem) gezonden werd, was dus gefundeerd op onwetendheid. Het was een tijd waarin de mensen van het Arabische schiereiland baden tot afgodsbeelden, smeekbeden verrichtten tot overleden mensen, hun pasgeboren dochters levend begroeven, vetes tussen clans jarenlang voortduurden en eigenaren hun slaven ernstig sloegen. Dit was het moment in de tijd dat nergens leiding gevonden kon worden; en degenen die de boeken in bezit hadden die eens door Allah ‘Azza wa Djel (de Almachtige en Majesteitelijke) geopenbaard waren, hadden ze veranderd om een klein werelds voordeel te verwerven. Dus de mensen konden de waarheid niet (meer) onderscheiden van de valsheid en verzonnen daarom vele handelingen en verenigden vele geloofsovertuigingen waar Allah Soebh’aanahoe wa Ta’aalaa (Glorieus en Verheven is Hij) geen toestemming voor neergezonden had. De profeet (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) moest met deze handelingen en geloofsovertuigingen de confrontatie aangaan toen hij kwam met de leiding en de religie der waarheid. Allah de Verhevene droeg Zijn boodschapper (salallaahoe ‘alayhie wa sellem) op om de geloofsovertuigingen en daden van de ongelovigen te bestrijden en tegen te spreken, behalve hetgeen Hij toestond te mogen blijven continueren.

Aldus werden de Dagen van Onwetendheid het tegenovergestelde van de islam. De schrijver van deze verhandeling, imaam Moh’ammed ibn ‘Abdoel-Wahhaab (rah’imahoellaah – moge Allah hem genadig zijn), geeft dit zeer belangrijke punt in de inleiding van zijn verhandeling aan, zeggende: “Dit is zo omdat door (het kennen van) de ene kant van het tegengestelde, de goedheid van de andere kant van het tegengestelde gekend zal worden. En dit is door (het duidelijk maken van) het tegengestelde van iets waardoor zaken verduidelijkt worden.”

Dus als iemand één kant van het tegengestelde bestudeert, in dit geval de aspecten van de Dagen van Onwetendheid, kan hij/zij de andere kant van het tegengestelde, de islam, beter waarderen en begrijpen. Dit klopt omdat de boodschap van de islam kwam om vele onjuiste en misleidende praktijken en geloofsovertuigingen die populair waren onder de mensen van die tijd en plaats te beëindigen. Door het zien van het tegengestelde – de Dagen van Onwetendheid – en waar dit voor stond, hopen we dat de lezer beter zal begrijpen wat de islam precies inhoudt en waar het voor staat.

Einde.

Ibn al-Qayyim al-Djawzie (moge Allah hem genadig zijn) zei: “Leer lessen van degenen die er vóór jou waren, voordat jij een les wordt voor degenen die na jou zullen komen.” (Kitaab al-Lalaa-il Fie l-Waa-iz, p. 68.)

 

Relevante artikelen:

Verplichte kennis voor elke moslim

De veertig ah’aadieth van an-Nawawie (met uitleg van sheikh Ibn al-‘Oethaymien)

Algemene principes van Ahloes-Soennah wal-Djamaa’ah – Samenvatting van de fundamentele principes van de mensen van de Soennah en de Djamaa’ah aangaande de geloofsleer

“De islam … de religie van onderontwikkeling”

Artikelen over Allah (diverse artikelen)

Kennis is licht (diverse artikelen)

 

 

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Salamualeykum! Meld je aan voor onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de laatste updates.

DJazaak Allahu ghairan